Plenair De Lange bij behandeling Taaleis Wet werk en bijstand



Verslag van de vergadering van 10 maart 2015 (2014/2015 nr. 23)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.30 uur


De heer De Lange i (OSF):

Voorzitter. Taal is voorwaarde voor een zinvol sociaal leven. De mens als sociaal dier moet communiceren met soortgenoten en daarbij speelt taal een sleutelrol. Taalbeheersing is zowel voor het individu als voor de samenleving van al diegenen die er deel van uitmaken van eminent belang. Daartoe dient effectief taalonderwijs voor alle burgers een hoge prioriteit te hebben. Voor nieuwkomers die om wat voor reden dan ook deel van onze samenleving gaan uitmaken, is het leren beheersen van de Nederlandse taal in woord en geschrift een levensvoorwaarde. Zonder taalbeheersing is het een illusie dat iemand volwaardig deel kan uitmaken van die samenleving. Zonder taalbeheersing is het een illusie werk te vinden dat kan bijdragen aan integratie. Erger nog, zonder taalbeheersing is het risico enorm dat mensen zich verschuilen achter enorme schotelantennes die het uitzicht op de Nederlandse samenleving blokkeren, maar die het voorportaal zijn naar de politieke, antidemocratische, autoritaire en religieuze indoctrinatie die helaas zoveel landen waaruit veel nieuwkomers afkomstig zijn, kenmerkt. Op deze wijze ontstaat een vicieuze cirkel die niet alleen uitermate schadelijk is voor het individu, maar die ook een potentiële bedreiging vormt voor onze samenleving als geheel.

Uitstijgend boven politieke meningen en voorkeuren is het dus evident dat de overheid de ondubbelzinnige taak heeft om de taalbeheersing van allen die op ons grondgebied verblijven in zeer brede zin te bevorderen. Omdat het niet alleen om een belang van de samenleving gaat, maar evenzeer om een individueel belang, mag van ieder persoonlijk alle inzet die nodig is om die taalbeheersing te verwerven zonder enige terughoudendheid gevraagd worden. Wie niet meewerkt, dient ter verantwoording geroepen te worden. Dat is geen paternalisme, maar elementaire logica.

Waarom is taal zo belangrijk? Taal en nationale identiteit zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een volk dat trots is op zijn erfgoed, is trots op zijn taal. Het is daarom aan de overheid om taal als samenbindende factor in onze samenleving en om taalbeheersing en dus taalonderwijs te koesteren en te bevorderen. Ook het onderwijs in andere talen, en daarmee het vergroten van het begrip van de manier waarop talen gestructureerd zijn, draagt aan deze doelstelling bij. In hoeverre slaagt de Nederlandse overheid daarin? Dat valt helaas nogal tegen, als de huidige weerstand van studenten en medewerkers op vooral de talenfaculteiten van onze universiteiten een maatstaf mag zijn.

Het is nog niet zo heel lang geleden dat Nederlanders geprezen werden om hun talenkennis. Reeds op lagere scholen bestonden veel facultatieve programma’s om Frans en Engels te onderwijzen en op de middelbare school waren Frans, Duits en Engels, naast uiteraard Nederlands, verplichte vakken. Veel Nederlanders met een middelbareschoolopleiding konden zich op die manier met enige moeite uitdrukken in de talen van onze buurlanden en kennis nemen van wat in die talen geschreven werd. Das war einmal. Met het degraderen van de moderne talen tot keuzevakken hebben we de samenleving geen dienst bewezen. Kennis van het Duits en in nog sterkere mate van het Frans is afgezakt tot een bedenkelijk niveau. Onze vermeende kennis van het Engels heeft vooral geleid tot zelfoverschatting, zelfs in die mate dat breed verondersteld wordt dat iedere universitaire docent in staat zou zijn om lastige en abstracte wetenschappelijk concepten in perfect Engels te doceren aan studenten met een beperkte kennis van die taal. Stonecoal English en sloppy denken als gevolg van sloppy taalgebruik zijn het voorspelbare resultaat.

In Nederland wordt trots op de eigen identiteit van overheidswege niet of nauwelijks gestimuleerd. Correct gebruik van de eigen taal wordt al te gemakkelijk opgeofferd aan gebrabbel in gemankeerd Engels. Het opkomen voor Nederlandse belangen waar niet direct geld mee te verdienen valt, lijkt geen prioriteit van deze overheid. Uitverkoop van nationale belangen is aan de orde van de dag en er bestaat vooral schroom als het gaat om het uitdragen van de Nederlandse cultuur en taal. Waar is de brede visie van deze regering als het gaat om onze eigen cultuur, onze eigen taal en onze eigen identiteit? Of zijn we verworden tot weinig meer dan een speelbal van internationale economische ontwikkelingen? Is alles te koop voor de meestbiedende?

Het is altijd goed om, voordat men over details van een wetsvoorstel gaat praten, terug te gaan naar de primaire uitgangspunten: wat is het eigenlijke doel en waarom? Daarbij wordt het dan meteen onbelangrijk hoe dingen in het verleden geregeld waren, maar biedt een nieuw wetsvoorstel een unieke gelegenheid om je nog eens af te vragen wat we met elkaar echt zouden willen zonder op de voorhand de doorgaans nogal juridisch gekleurde last van het verleden mee te torsen. Dat is dan ook het licht waarin ik het vandaag voorliggende wetsvoorstel wil bezien en beoordelen. Waar gaat het over, waarom is het belangrijk en in hoeverre is het een onderdeel van een breder consistent beleid? We zullen zien.

Het wetsvoorstel beoogt een subgroep van mensen die onvoldoende beheersing van de Nederlandse taal hebben aan een taaleis te onderwerpen en desnoods met financiële represailles te treffen. Die subgroep wordt gevormd door mensen die een bijstandsuitkering ontvangen. Natuurlijk leidt dit onmiddellijk tot de vraag of de taalbeheersing van alle andere groepen in onze samenleving van een dusdanig niveau is dat hiervoor geen maatregelen, al dan niet wettelijk, nodig zijn. Het bezien van de groep van bijstandsgerechtigden in isolement, zonder het probleem van gebrekkige taalbeheersing in een veel bredere context te plaatsen, vervult mijn fractie met zorg. Problemen met taalbeheersing zijn toch waarachtig ook buiten de kring van bijstandsgerechtigden aan de orde. Ik verzoek de staatssecretaris nadrukkelijk om uitgebreid op dit punt in te gaan. Hoe is het gesteld met de consistentie van beleid?

Laten we het wetsvoorstel meer in detail bezien. Ten eerste beperkt het voorstel de beleidsvrijheid van gemeenten om zelf regels te stellen voor verlaging van de bijstand. Dat is op zichzelf een goede zaak, omdat uniformering in dit soort aangelegenheden de enige manier is om voor gelijke gevallen een gelijke behandeling te garanderen. Niettemin houden gemeenten, ten tweede, een grote vrijheid over als het er om gaat te beoordelen of er wel voldoende inzet geleverd wordt om tot taalbeheersing te komen en of er al dan niet sprake is van verwijtbaar gedrag. Dat staat dan weer haaks op het streven naar uniformiteit. Ook de vrijheid van gemeenten om eventuele bewijsstukken over voldoende beheersing van de Nederlandse taal zelfstandig te beoordelen, lijkt een recept voor fraudegevoeligheid. Ten derde voorziet het voorstel in een inspanningsverplichting, niet in een resultaatsverplichting. Dat is merkwaardig. Een inspanningsverplichting die geen resultaat oplevert, is immers zinloos en een verspilling van ieders tijd en geld. Ten vierde is de regering van plan de uitvoering van het wetsvoorstel te regelen via een Algemene Maatregel van Bestuur, een AMvB, zonder het voornemen die aan de beide Kamers voor te leggen. De opvallende AMvB-verslaving van deze regering met het doel om buiten de volksvertegenwoordiging om allerhande zaken te regelen, kan niet op de instemming van mijn fractie rekenen. Ten vijfde is de formulering van de eisen in het wetsvoorstel buitengewoon vaag, wat zal leiden tot grote interpretatieverschillen en wat een juridisch mijnenveld zal scheppen. De regering wandelt hier wel erg luchtig overheen.

Laat me tot een afronding in eerste termijn komen. Het bevorderen van taalbeheersing bij al diegenen die min of meer permanent in Nederland verblijven, verdient alle steun. Het indienen van een wetsvoorstel dat slechts ziet op de beperkte groep van bijstandsgerechtigden zonder de zaak in een veel bredere context te plaatsen, doet vermoeden dat de regering het probleem van onvoldoende taalbeheersing bagatelliseert en alleen naar de beperkte economische effecten kijkt. Het voorliggende wetsvoorstel lijkt een slap en zoetsappig aftreksel van wat eigenlijk nodig is. De hele situatie baart mijn fractie daarom zorgen.

Graag verneem ik de reactie van de staatssecretaris op de diverse punten die ik opgebracht heb. Hoewel op zichzelf genomen het vergroten van taalbeheersing, zelfs voor een zeer beperkte groep, een zinvolle doelstelling is, kent het wetsvoorstel te veel zwakke punten om er zonder meer voorstander van te kunnen zijn. Over die punten dient het debat vandaag te gaan.