Plenair De Vries-Leggedoor bij behandeling Toegelaten instellingen volkshuisvesting



Verslag van de vergadering van 10 maart 2015 (2014/2015 nr. 23)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 10.22 uur


Mevrouw De Vries-Leggedoor i (CDA):

Voorzitter. In de negentiende eeuw leidde de opkomst van de industrie in Nederland tot een massale trek van de plattelandsbevolking naar de steden en dat leidde tot een gigantisch huisvestingsprobleem. De liberale negentiende-eeuwse overheid voelde zich daar niet verantwoordelijk voor. Daardoor waren de eerste woningbouwverenigingen initiatieven van de gegoede burgerij en van diaconieën van kerken die de erbarmelijke omstandigheden waaronder mensen toen leefden, niet langer konden aanzien. Rond 1900 waren de Nederlandse politiek en de bestuurlijke elite overtuigd geraakt van de noodzaak van een actiever sociaaleconomisch overheidsbeleid. Met de Woningwet van 1901 probeerde de regering de woningmarkt te reguleren via de woningbouwverenigingen. Volkshuisvestingsinstellingen konden voortaan op financiële steun rekenen van de rijksoverheid, mits zij zich onderwierpen aan haar toezicht. Daarna nam de groei van het woningbestand en daarmee ook de groei van de woningbouwverenigingen een enorme vlucht. Met staatssteun bouwden corporaties duizenden woningen per jaar. De overheid bepaalde steeds meer alle facetten van het corporatiebeleid: de bouwstijl, de huurprijzen en de verdeling van woningen. Ruimte voor informele inbreng via coöperatieve modellen was er nauwelijks meer. De vrijwillige bestuurders en bewoners verloren hun invloed op het volkshuisvestingswerk.

In 1989 besloot de toenmalige staatssecretaris van Volkshuisvesting Enneüs Heerma de woningbouw te verzelfstandigen. De subsidiekraan werd dichtgedraaid. Het idee was dat de kosten voor de sociale huur grosso modo opgebracht moesten worden door de bouw en verkoop van dure koopwoningen die de corporaties moesten gaan ontwikkelen. Dat maakte corporaties creatief in het zoeken naar mogelijkheden om de sociale huur te bekostigen. Veel corporaties hebben deze grote vrijheid goed en integer opgepakt. Jammer genoeg waren er ook schouders die de weelde niet konden dragen, wat leidde tot grote, niet goed te praten wantoestanden die het beeld gingen bepalen, met een parlementaire enquête als gevolg.

Waarom deze schets? Om de golfbeweging aan te geven. Bovendien: je moet je verleden kennen om constructief aan de toekomst te kunnen werken. De wereld is niet vandaag begonnen. We kunnen dus lessen trekken uit de geschiedenis.

De voorliggende herzieningswet en novelle hebben een lange weg afgelegd. Behandeling in deze Kamer kan plaatsvinden met de kennis van de aanbevelingen van de parlementaire enquête commissie en zo hoort het ook. De leden van de CDA-fractie bedanken de minister voor de uitvoerige beantwoording van de gestelde vragen. Daardoor kan onze inbreng zich concentreren op vijf zaken: de woonvisie, erfpacht, verkoop van woningen om herstructurering in de niet-DAEB-tak te financieren, Europa en de theorie versus de praktijk.

Er wordt met deze wet en novelle een systeem voor de corporatiesector gecreëerd waarin de binding met een bepaald gebied of een bepaalde gemeente centraal staat en waarin de bewoners weer mee kunnen praten. Dat waarderen wij aan deze herzieningswet. De regelgeving is strikt. Door de misstanden die het beeld bepaalden, is dat begrijpelijk, maar we moeten ook niet terug naar de vorige eeuw, toen de overheid allesbepalend was. Daarom zijn we blij dat het toezicht weliswaar stringenter is, maar uiteindelijk naar onze tevredenheid via een gezaghebbende autoriteit is geregeld. Hij had wat ons betreft nog wat meer op afstand gemogen, maar je kunt niet alles hebben. De gemeente krijgt een nadrukkelijker rol en kom je er als gemeente en corporatie niet uit, dan is er altijd nog de minister als geschillenbeslechter op de achterhand. Als de gemeente geen woonvisie heeft, kan ze zich echter niet op de minister als geschillenbeslechter beroepen en hoeven de corporaties niet aan de verplichting te voldoen om naar redelijkheid via prestatieafspraken bij te dragen aan het gemeentelijk beleid op woongebied.

Met een woonvisie of hoe je het maar wilt noemen — het gaat mij niet om de letter, maar om de geest — heeft de gemeente de mogelijkheid om zaken als bevolkingsopbouw, woningvoorraad en toekomstige woningbehoefte in kaart te brengen, zodat je niet alleen weet hoeveel woningen je nodig hebt, maar vooral ook wat voor soort woningen je nodig zult hebben, of het nu huur of ruimte voor koop is, voor jong of voor oud, voor gezinnen of voor singles. Met een woonvisie laat je burgers meepraten over je gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid. Op basis van deze woonvisie maakt de gemeente volgens de herzieningswet prestatieafspraken met corporaties.

De regering wil met dit wetsvoorstel een gemeentelijke woonvisie niet verplicht stellen. Het past volgens de regering in de autonomie van de gemeente dat zij zelf bepaalt hoe zij haar volkshuisvestingsbeleid vastlegt. Wel deelt de regering de mening van de CDA-fractie dat de woonvisie toetssteen zou moeten zijn voor prestatieafspraken tussen gemeente en corporatie. Het moet met deze herzieningswet gaan om het uiteindelijke doel: woningen bouwen voor de mensen die dit nodig hebben omdat ze, gezien hun inkomen, hierop aangewezen zijn. De doelgroep is gemêleerd. Weten voor wie je bouwt, lijkt de CDA-fractie dan ook essentieel en dat kun je boven water krijgen in die woonvisie. Aan bouwen voor leegstand heeft immers niemand iets. Je zou kunnen zeggen dat de woonvisie het fundament is waarop je je toekomst letterlijk bouwt. Waarom dan toch de weigering van deze minister en in alle eerlijkheid ook van zijn voorgangers om dit fundament in de wet te verankeren? We weten dat de Eerste Kamer geen recht van amendement heeft, maar we vragen de minister of hij bereid is om in overleg met de VNG te bevorderen dat een woonvisie door de gemeenten wordt opgesteld en hierbij de vinger aan de pols te houden. Nogmaals: het maakt mij niet uit hoe het heet; het gaat mij om het uiteindelijke doel, vastleggen wat je voor de toekomst nodig hebt. Mocht dit niet tot het gewenste resultaat leiden, namelijk prestatieafspraken tussen gemeenten en corporaties, dan vragen wij de minister of hij bereid is om na de in de wet voorziene evaluatie de woonvisie alsnog verplicht te stellen.

Met betrekking tot erfpacht heeft de Tweede Kamer het amendement van het lid Knops (33966, nr. 55) aangenomen. Het desbetreffende amendement voorziet erin dat bij herstructureringsprojecten waarbij de grond reeds in bezit is van de corporatie, geen markttoets hoeft te worden uitgevoerd op eventuele niet-DAEB-onderdelen van het nieuw te bouwen project. Overige eisen, zoals de rendementseisen, blijven terecht onverkort van kracht. De minister heeft gelijk met zijn antwoord op de schriftelijk gestelde vraag of deze uitzondering ook zou moeten gelden voor erfpacht: grond in erfpacht is geen eigen grond. We weten echter ook dat een belangrijk deel van de herstructureringsopgaven waar corporaties en gemeenten in steden als Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Maastricht voor staan, is gelegen op erfpacht. Bij erfpacht blijft de gemeentelijke overheid via de erfpachtvoorwaarden tot in lengte van dagen invloed houden op het gebouwde en op hoe het wordt gebruikt. Dit geeft de overheid meer zekerheid over de nieuwe bestemming en is daarmee een extra argument om bij herstructurering op erfpacht geen markttoets uit te voeren en de erfpacht te laten behandelen als ware het eigen grond. Bovendien kan een woningcorporatie niet gedwongen worden om het erfpachtrecht te verkopen aan een marktpartij. Dus wat voor nut heeft dan die "markttoets"? In de ogen van de CDA fractie kan door het gelijk behandelen van eigen grond en erfpacht een hoop onnodige bureaucratische rompslomp worden voorkomen. De minister heeft nu de mogelijkheid om dit alsnog weer in de AMvB mee te nemen, nadat het uit de eerste versie van de concept-AMvB is gehaald. Graag horen we van de minister hetzij een positieve reactie, hetzij een onderbouwing voor het verschil in behandeling tussen eigen grond en erfpacht. Dan gaat het ons om de argumenten zoals die uit de consultatieronde van de concept AMvB zijn gekomen, waardoor de gelijke behandeling van eigendom en erfpacht is verlaten.

Duidelijke winst van het beleid van Enneüs Heerma was dat er door de grotere vrijheden van de woningbouwcorporaties op veel plekken in Nederland prachtige initiatieven konden ontstaan van gemengde wijken, dat de leefbaarheid een gedeeld probleem werd en dat, in plaats van het bouwen van Vinex-wijken, er weer meer geluisterd werd naar wat de toekomstige bewoners wilden. De burger centraal zou je kunnen zeggen. De CDA-fractie zou op dit onderdeel geen stap terug willen zetten, maar daar is zij wel bang voor. Een kenmerk van herstructurering is dat het niet alleen gaat om woningverbetering, maar vaak ook om wijkverbetering. Daarvoor is vaak meer nodig dan een groep sociale huurwoningen. De markt pakt over het algemeen alleen projecten op die rendabel zijn en dat is ook begrijpelijk.

Met deze wet zal dat meerdere straks betaald moeten worden uit de verkoop van eigen woningbezit vanaf 2012, minus af te lossen WSW-geborgde financiering en begrensd tot de jaarwinst. Dat levert volgens de CDA fractie een perverse prikkel op. In combinatie met de verhuurdersheffing, die volgens de minister ook betaald kan worden uit de verkoop van woningen of het verhogen van de huren, kan die prikkel ertoe kan leiden dat corporaties door verkoop niet meer kunnen voldoen aan hetgeen waartoe zij op aard zijn, namelijk de sociale huisvesting, of dat we door niet kunnen verkopen weer vervallen in de problematiek van verpauperde wijken. Beide zaken vindt de CDA-fractie geen aangename gedachte. Nu is de verhuurdersheffing in deze Kamer jammer genoeg tot aan de evaluatie een gepasseerd station. Op de hiervoor genoemde gevaren hebben wij ook toen gewezen. Wij denken dat wij even zouden moeten kijken hoe wij dit moeten doen. Op de gevaren hebben wij ook bij de behandeling van de verhuurdersheffing gewezen. Met de voorgestelde financiering van herstructurering die niet valt onder de DAEB-tak loop je het risico dat je dit probleem alleen maar versterkt. Daarom vragen wij de minister nogmaals te beargumenteren waarom hij deze stringente methode van financieren verkiest boven het zogenaamde eigenmiddelenbeleid zoals dat nu, conform Europese regels, fungeert voor financiering van de betreffende herstructurering. Wij zullen het debat en de antwoorden van de minister betrekken bij een eventueel in tweede termijn in te dienen motie.

Op de valreep ontving de Eerste Kamer een brief van Aedes. Een aantal zaken heeft in deze inbreng al onze aandacht. Er werd echter ook vermeld dat door het aanscherpen van het toezicht het beeld kan ontstaan dat de overheidsinvloed zich uitstrekt tot bouwopdrachten, hetgeen mogelijk gevolgen kan hebben voor het al dan niet Europees moeten aanbesteden. Ervan uitgaand dat de minister de desbetreffende brief kent, zouden wij graag een reactie van de minister vernemen op de genoemde probleemstelling en de aangedragen oplossing.

Volgens Europa moeten regels voor overcompensatie geformuleerd worden. Aedes stelt dat de "one size fits all"-formule voor overcompensatie fouten bevat, vrij weinig zegt over het daadwerkelijk behaalde voordeel en inefficiënte bedrijfsvoering beloont. Zou het kunnen betekenen dat een corporatie die door efficiënt werken haar exploitatielasten weet te verlagen, straks gestraft wordt voor goed beleid, terwijl een corporatie die dit niet doet in eenzelfde geval niets hoeft terug te betalen? Graag een reactie van de minister.

We kunnen in theorie van alles bedenken, maar dat betekent niet dat de werkelijkheid zich daarnaar voegt. In het voorstel wordt vastgelegd dat corporaties zich moeten terugtrekken op het gebied waar ze de meeste woningen hebben. Ik noem enkele gevolgen daarvan. Het zou betekenen dat Amersfoort de twee corporaties zou kwijtraken waar het zijn woningbouwopgave mee realiseert, namelijk De Alliantie en Portaal, want die zitten in andere gemeenten, in andere gebieden forser in de aantallen. Amersfoort in last. Ik noem nog een voorbeeld met dank aan het lijfblad van Aedes. Als corporatie Wooncompagnie in de kop van Noord-Holland zich beperken zou tot het noordelijk deel, dan is er in delen van de regio Waterland geen corporatie meer actief. Andersom geldt hetzelfde. Als regio Purmerend het kerngebied zou worden, dan heeft het noorden een probleem, aangezien het daar in grote delen de enige sociale verhuurder is.

In onze ogen kan dit niet de bedoeling zijn. Nu kennen we de mogelijkheden van het aanwijzen van woningmarktregio's en de rol van gemeenten daarin. Maar dat kost tijd en het kan toch niet zo zijn dat de wetgever, dan wel de wetgeving, dusdanig belemmerend gaat werken, dat de volkshuisvesting in niet onaanzienlijke delen van ons land op zijn gat komt te liggen. Wij vragen de minister of hij dit probleem herkent en, zo ja, wat hij hieraan gaat doen of welke praktische oplossing hij hiervoor aan kan dragen.

De CDA-fractie is geen tegenstander van het herzien van het volkshuisvestingsbeleid. Ze waardeert de vergrote inbreng van burgers en huurders positief. We ondersteunen maatregelen om te proberen misstanden zoals die zich voordeden zo veel mogelijk met de kennis van nu onmogelijk te maken. We willen echter niet in een kramp schieten, niet het kind met het badwater weggooien. Ten tijde van Enneüs Heerma zijn de subsidies die de corporaties kregen al afgeschaft. Ze moesten zelf het geld verdienen om de socialehuisvestingstaak te realiseren. Met deze wet wordt het verdienen moeilijker en worden de lasten hoger. Eigenlijk ga je wat dat betreft een stukje terug in de tijd, maar dan zonder subsidie en zonder verdienmodel. Artikel 22, lid 2, van de Grondwet stelt: "Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid". In onze ogen hebben we daarvoor de woningcorporaties. Voor de CDA-fractie staat voorop dat het de taak is van woningbouwcorporaties om woningen te bouwen voor de mensen die deze nodig hebben. Dat is hun kerntaak, maar dan moeten we goed afwegen of we dat voldoende met deze wet kunnen en we moeten zorgen dat het de corporaties niet door een theoretisch keurslijf onmogelijk of onnodig moeilijk wordt gemaakt. Soms is de praktijk weerbarstiger dan de theorie. Vandaar onze vragen aan de minister.

We wachten met belangstelling de beantwoording af.