Verslag van de vergadering van 10 maart 2015 (2014/2015 nr. 23)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 18.01 uur
De heer Duivesteijn i (PvdA):
Voorzitter. Ook van onze kant dank aan de minister voor de puntige beantwoording en de grote mate van exactheid. Desalniettemin moet ik altijd weer terugdenken aan de debatten over de volkshuisvesting ten tijde van Van Dam, Schaefer enz., maar dat komt omdat ik te lang in dit vak zit. Dat waren nog eens tijden! Dan zie je hoe het ook weer kan terugkeren naar een heel milde situatie. Die milde situatie is echter wel ontstaan na een heel treurige geschiedenis. Het is heel jammer dat een aantal corporaties en een aantal mensen in een sector die publiek is en die in potentie geweldige mogelijkheden heeft om invloed uit te oefenen op het welzijn van heel veel burgers met een laag inkomen, zozeer zijn ontspoord dat er in de Tweede Kamer sprake is van een unaniem gedragen wetsvoorstel. Dat zegt echt iets over het feit dat de politiek heel nadrukkelijk een streep trekt: tot hier en niet verder. Zo interpreteer ik zelf dit moment in de geschiedenis van de volkshuisvesting. Het parlement fluit de sector terug naar de oorspronkelijke doelstellingen en het nieuwe elan zal weer opnieuw moeten worden uitgevonden.
Zelf had ik wat fundamenteler en langer door willen praten over de toekomst en over de mate waarin zelfbeheer betekenis krijgt. Wij zijn daar natuurlijk op ingegaan als het gaat om het right to manage of als het gaat om de wooncorporatie. Zonder meer zijn deze onderwerpen aan de orde gekomen, maar ik realiseer mij ook dat dit nog niet het moment is waarop we in vrijheid over de nieuwe geschiedenis kunnen spreken. Het is niet anders en we zullen dat moeten accepteren. We accepteren dat ook heel graag, omdat het op dit moment belangrijk is dat deze wet zo breed mogelijk wordt gedragen door de beide Kamers. In die zin geef ik complimenten aan de minister en zeker ook aan de Tweede Kamer die daartoe op haar manier heeft bijgedragen. Daarmee geven we een signaal af aan de professionals in die publieke sector en tegelijkertijd hopen we dat dit kan leiden tot een nieuw begin.
Ik vond het geweldig zoals de heer Schouwenaar bijna hartstochtelijk — dat moet toch gezegd worden — een betoog hield over openbaarheid, transparantie en toegang tot alle informatie. Het zou fantastisch zijn als we de privaat-publieke sector op die manier zouden kunnen ontsluiten. Eigenlijk is het heel gek: terwijl een wethouder, een minister of een staatssecretaris op ieder moment ter verantwoording kan worden geroepen, is dat in die heel gesloten structuur van de publieke sector eigenlijk niet of nauwelijks mogelijk. De verantwoordingslijnen zijn wel georganiseerd, maar zij zijn niet transparant of open to public. Ik ben het met de heer Schouwenaar eens dat openbaarheid een enorm heilzame werking heeft. Bovendien is het heel aantrekkelijk — dat vind ik zelf — dat je je in het openbaar moet verantwoorden voor beslissingen die je neemt. Dat is onderdeel van een democratisch proces. Voor ons is dat normaal, maar binnen de sector is dat vreemd genoeg helemaal niet normaal. Daar is een tamelijk gesloten bestuursmodel en op zichzelf zou de door de heer Schouwenaar aangegeven stap een goede stap zijn.
Ik wil nog heel kort ingaan op DAEB en niet-DAEB, ook wel diensten van algemeen economisch belang genoemd. Het zou mij, de praktijk kennend, niet verbazen als een woud van bv's gaat ontstaan waar we weinig tegen kunnen doen, doordat door het huidige voorstel een corporatie niet-DAEB in een afzonderlijke entiteit moet organiseren. Dat wil ik hardop gezegd hebben. Het is voor mij nog maar de vraag of de opening die nu in de wet gecreëerd wordt wenselijk is. Bovendien is het nog maar de vraag of wij, als zich excessen voordoen, nog wel kunnen optreden in een entiteit die niet alleen economisch onafhankelijk is, maar die waarschijnlijk ook in de bestuursconstructie onafhankelijk zal zijn. Ik vind zelf — dat is meer een zorg die ik formuleer — dat daar een mogelijk lek zit in de wetgeving, wat misschien niet zo bedoeld is. Ik vraag daarvoor de aandacht van de minister bij de uitwerking van de Algemene Maatregelen van Bestuur en in het bijzonder als het gaat om de inspectie, de financiële autoriteit die daaraan betekenis zou moeten geven.
Wat die financiële autoriteit betreft, hebben wij onze zorgen geformuleerd over de onafhankelijkheid. Ik vind zelf dat de beantwoording over die onafhankelijkheid goed is, maar de vraag is of dat de onafhankelijkheid is ten opzichte van de minister dan wel of er ook onafhankelijkheid is binnen het instituut zelf. Gaat de top van de inspectie uiteindelijk bepalen wat dat volkshuisvestelijke oordeel en dat financiële voordeel is? Wat ons betreft, is daarover nog niet helemaal duidelijkheid. Wij kiezen voor een onafhankelijkheid die heel helder is voor iedereen, ook binnen die lijnorganisatie.
In zakelijk opzicht is er principieel geen verschil tussen erfpacht en eigendom. Het zijn allebei zakelijke rechten en ze kunnen allebei verhandeld worden. Erfpacht, zeker eeuwigdurende erfpacht, is een volstrekt geaccepteerd instrument. Naar mijn gevoel mag er dan ook niet gediscrimineerd worden tussen eigendom en erfpacht. Dat zou onjuist zijn. Het is of allebei niet of allebei wel, als het gaat om het plaatsen van een markttoets. Wij moeten ons wel realiseren — ik realiseer mij dat in toenemende mate — dat de naoorlogse wijken massaal corporatiebezit zijn. Of het nu erfpacht of eigendom is, de invloed van de corporatiesector op de doorontwikkeling van hele wijken is enorm groot. Dat conflicteert naar mijn gevoel nog veel eerder met de gemeente die daar andere dingen wil dan dat er per se een conflict met de markt is. Die allianties met de markt kunnen nog wel worden aangegaan.
Mijn een-na-laatste punt betreft het right to manage. Met deze wet wordt de corporatiesector wel degelijk voorgeschreven hoe hij moet handelen. Het right to manage is geen interventie in de eigendomsverhoudingen, maar een interventie in de beheersvorm. Naar mijn gevoel zou het wel mogelijk zijn. Ik zou het goed vinden als het in ieder geval wordt onderzocht. Ik denk dat het heel belangrijk is, omdat het in ieder geval een opening is. Ik kan mij voorstellen dat de minister op dit moment die stap niet wil zetten, maar het bevorderen van experimenten op dat punt is zeker noodzakelijk.
Dan kom ik bij de wooncoöperatie. Dank voor de opmerkingen die daarover zijn gemaakt. Het is heel prettig dat de gedachte breed wordt gesteund. Ik wil op dat punt toch een motie indienen. Die ligt nog keurig netjes op mijn plek, dus ik zal die zo halen om die bij u te mogen indienen. Maar voordat ik de motie indien, zal ik eerst nog een laatste opmerking maken. Het betreft de asielzoekersstatushouders, zoals zij vroeger werden genoemd. Het is toch gek dat er 30.000 asielzoekers in 58 asielzoekerscentra zitten en dat 12.000 van hen al door hun termijnen heen zijn en eigenlijk allang uitgeplaatst zouden moeten worden. Nog niet zo heel lang geleden waren het er 7.000; het zijn er nu 12.000. Dat betekent ook dat de instroom buitengewoon problematisch is. Het is dus wel degelijk zaak dat dat punt bijzondere aandacht krijgt.
Ik overhandig mijn motie graag persoonlijk aan u, voorzitter. De bedoeling van de motie is ondersteuning van het voorgestane beleid en tegelijkertijd een stimulans vanuit de Kamer om toch dat stapje te zetten waarin ook de rijksoverheid als het ware actief is op het punt van stimulering.
De voorzitter:
Door de leden Duivesteijn, Van Boxtel, De Vries-Leggedoor, De Boer en Ruers wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat in de afgelopen jaren de sociale huursector grote aantallen sociale huurwoningen in de verkoop heeft gedaan en de verwachting is dat deze ontwikkeling zal worden geïntensiveerd;
overwegende dat een ongericht uitponden van sociale huurwoningen buitengewoon kwetsbaar kan zijn voor een duurzaam beheer van de woningvoorraad;
voorts overwegende dat in een modern woonstelsel de doelgroep van beleid in vrijheid een keuze zou moeten kunnen maken tussen het traditionele huren van een woning dan wel inhoud te geven aan het zelfbeheer van de woning en woonomgeving;
heeft met waardering ervan kennisgenomen dat thans, naast de huidige toegelaten instellingen, ook wooncoöperaties van huurders en kopers een plaats in de Woningwet hebben gekregen;
constateert dat een gerichte overdracht van woningen aan burgers de voorkeur verdient en deze ruimschoots in staat moeten worden gesteld inhoud te geven aan eigen wooncoöperaties;
voorts constaterende dat wooncoöperaties financiële middelen vrijmaken welke kunnen worden ingezet "in de volkshuisvesting en in het huurbeleid";
verzoekt de regering, te komen tot een actieprogramma waarin, naast de initiatieven van Platform31 en de oprichting van een kenniscentrum, in samenwerking met de gemeenten, woningcorporaties en huurdersorganisaties, de invoering van wooncoöperaties wordt gestimuleerd,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter G (32769).
De heer Duivesteijn (PvdA):
Voorzitter. Dan rest mij niets anders dan te zeggen dat ik vind dat het heel prettig is dat wij met elkaar op deze manier dit belangrijke wetsvoorstel hebben bediscussieerd.