Plenair Beckers bij behandeling Banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten



Verslag van de vergadering van 24 maart 2015 (2014/2015 nr. 25)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 11.42 uur


De heer Beckers i (VVD):

Mevrouw de voorzitter. Namens mijn fractie wil ik de staatssecretaris dankzeggen voor de uitvoerige beantwoording van de schriftelijk gestelde vragen, doch niet alle antwoorden hebben tot overtuiging geleid. Derhalve kom ik daar in dit betoog op terug.

Twee jaar geleden, in april 2013, sloten de sociale partners met het kabinet het inmiddels breed bekende sociaal akkoord. Dat akkoord voorziet in diverse afspraken, waaronder een afspraak tussen werknemers en werkgevers over het vervullen van 125.000 extra banen door mensen met arbeidsbeperkingen, zowel in de markt als bij de overheid. Maar zij spraken nog meer af. Er werden onder andere akkoorden gesloten over het ontslagrecht, de WW-duur, de positie van flexwerkers, de transitievergoeding enzovoorts. Van al deze afspraken uit het akkoord verwachten partijen die de afspraken moeten nakomen en uitvoeren, van elkaar dat zij dit op correcte en volledige manier doen. Maar opvallend is dat er op het punt van de banenafspraak die door de werkgevers in de markt en bij de overheid uitgevoerd moet worden, argwaan bestaat ten aanzien van de realisatie van die extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking. De vraag is of deze argwaan terecht is. Naar mijn mening niet. Alle betrokken partijen laten zien dat ze deze opdracht zeer serieus nemen en tot resultaat willen brengen. Regionale werkbedrijven worden opgericht, werkgeversservicepunten worden ingericht en werkgevers zijn in de eigen organisatie druk doende, vaak met ondersteuning door het UWV, met het selecteren van geschikte functies en het zo mogelijk vergroten van het aantal geschikte functies door middel van jobcarving. Ook kunnen we constateren dat veel Wajongers die thans reeds bij een werkgever aan de slag zijn, dat doen onder begeleiding van een jobcoach. Driekwart van de huidige werkgevers met een Wajonger in dienst heeft daarvoor extra ondersteuning georganiseerd en twee derde van deze werkgevers heeft nu reeds functies aangepast om deze medewerkers met enige arbeidsbeperking een geschikte werkplek te geven. Vervolgens lezen we in de Monitor Arbeidsparticipatie 2014 dat het aandeel werkgevers met een Wajonger of WGA'er in dienst in 2013 is toegenomen. Dit zijn allemaal verschijnselen die duiden op een grote mate van betrokkenheid bij dit specifieke werkgelegenheidsprobleem en op een grote bereidheid en zelfs overtuiging dat het wenselijk is om eenieder met arbeidsvermogen aan het arbeidsproces te laten deelnemen.

Hetgeen ik hier schets, is een overtuigend antwoord op de vraag hoe de meeste werkgevers met dit probleem willen omgaan. Zij willen dus een positieve bijdrage leveren aan de realisatie van de banenafspraak. Als deze geschetste positie onderschreven wordt en als de gegevens uit de vermelde monitor van het UWV erkend worden, vragen de leden van de VVD-fractie zich af wat de noodzaak is van het indienen van het quotumdeel van deze wet. Wij hebben dit onderwerp in de schriftelijke vragenronde ook aan de orde gehad, maar hebben daarbij geen overtuigend en bevredigend antwoord gekregen. In haar argumentatie komt de staatssecretaris niet verder dan dat de quotumwet "zo'n goede stok achter de deur" is. Een stok achter de deur is doorgaans niet stimulerend en niet motiverend. Integendeel zelfs: zo'n houding ontneemt heel vaak animo en creativiteit.

Juist deze elementen zijn nodig, nu we van werkgevers vragen om een bijdrage te leveren aan het sociaal-maatschappelijk probleem van te weinig werkgelegenheid voor mensen met een beperkte arbeidscapaciteit. De staatssecretaris geeft zelf ook herhaaldelijk aan dat zij er alle vertrouwen in heeft dat de werkgevers de verplichtingen op het punt van de banenafspraak zullen realiseren. Dat vertrouwen, samengevoegd met de positieve instelling van werkgevers zoals ik die heb geschetst, brengt ons nogmaals tot de vraag: waarom denkt de staatssecretaris dat dit quotumdeel in de wet nodig is en waarom nu?

Op zijn vroegst treedt dit onderdeel in werking per 2017. Ik zou zeggen: stimuleer werkgevers tot nakoming van de afspraken, geef hun vertrouwen en spreek hen daarop aan. Spreek hen eveneens aan op de verwachting die wij allen mogen hebben dat zij die 125.000 banen realiseren. Met die aanpak kan een overmaat aan regelgeving achterwege blijven. De VVD-fractie ontvangt hierop graag een overtuigend antwoord van de regering.

Naast deze twijfel over het nut en de noodzaak van het quotumdeel van deze wet hebben de leden van de VVD-fractie nog vragen over diverse onderdelen van deze wet. Voor het realiseren van de banenafspraak wordt een beroep gedaan op alle werkgevers in ons land, zowel door facilitering als door dwang, zoals hiervoor aangegeven. Deze regeling, die banenafspraak, is dus een algemeen geldende regeling, in tegenstelling tot de daaropvolgende quotumregeling, die specifiek is. De grote werkgevers worden bij niet of onvoldoende realisatie van het aantal banen geconfronteerd met de quotumheffing, maar dat geldt niet voor de kleine werkgevers. Wat is de reden van dit onderscheid en waarom heeft de regering de grens gelegd bij 25 medewerkers? Is hier in voldoende mate sprake van gelijke behandeling in vergelijkbare omstandigheden? Hoe wil de staatssecretaris de categorie kleine werkgevers enthousiasmeren en overtuigen om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, nu voor hen de quotumheffing niet geldt? Juist bij de kleinere werkgevers in het mkb zijn vaak eenvoudige werkzaamheden te vinden en is het arbeidsklimaat meer individueel gericht. Daar liggen dus kansen voor werknemers met een beperkte arbeidscapaciteit. Graag de visie van de staatssecretaris hierop.

We weten allemaal dat de regering een kleinere overheid wil realiseren. Binnen het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid leeft echter ook de gedachte om diverse logistieke functies bij de overheid die thans door de markt worden vervuld, terug te halen naar de overheid. Werkt de banenafspraak, met name de verplichting voor de sector overheid, niet sterk in de hand dat die banen worden overgeheveld naar de overheid? Tellen deze banen, ook al bestaan ze inhoudelijk nu reeds, mee voor het realiseren van de banenafspraak in de sector overheid? Komen ze in mindering op de nulmeting van de sector markt? De vraag is ook hoe de bestaande werkzaamheden worden herkend als ze, vormgegeven in een andere baan, in de andere sector verschijnen.

De staatssecretaris geeft in eerdere antwoorden wel aan dat de banenafspraak moet passen binnen de financiële begrotingskaders, maar die kaders worden medebepaald door eigen personeel en ingehuurde arbeidscapaciteit. Een verschuiving van inhuur naar eigen medewerkers verhoogt dan wel de omvang van het overheidspersoneelsbestand, maar de vraag is of die verschuiving effect heeft op het nakomen van de banenafspraak. Wat is dat effect dan, zowel bij de overheidssector als in de markt?

Bij de schriftelijke behandeling van dit wetsvoorstel heeft mijn fractie ook gevraagd hoe moet worden omgegaan met het opleggen van de quotumheffing aan bedrijven die weliswaar geschikte functies voor mensen uit de doelgroep hebben, maar waarvoor in het bestand van het UWV geen gegadigden zijn. De staatssecretaris geeft aan dat er aan beide kanten flexibiliteit moet bestaan om functie en gegadigde met elkaar te matchen. Dat lijkt me vanzelfsprekend bij het vervullen van functies, maar het door mijn fractie geschetste probleem is van kwantitatieve aard. Wat gebeurt er met de quotumheffing als er voor de vacatures in een bedrijf geen bekwame en geschikte gegadigden of überhaupt geen gegadigden uit de doelgroep te vinden zijn in de regio van het betreffende bedrijf? Worden deze bedrijven vrijgesteld van de heffing wegens overmacht? Zo ja, hoe en door wie worden bekwaamheid en beschikbaarheid dan vastgesteld? Zo nee, is het niet onrechtvaardig om een heffing op te leggen onder omstandigheden die door de betrokkenen niet te beïnvloeden zijn?

Zijn er naar de mening van de staatssecretaris nog meer situaties denkbaar waarin de oorzaak van het niet realiseren van de banenafspraak buiten de invloed van de werkgever gelegen is? Is de regering voornemens om in dergelijke situaties steeds een vrijstelling van de quotumheffing te verlenen? Zo ja, hoe gaat die vrijstellingsregeling er dan uitzien? Graag een uitvoerig antwoord van de staatssecretaris, aangezien dit voor mijn fractie een ernstige afweging is.

De regering geeft ook aan dat de quotumheffing pas wordt geactiveerd na zorgvuldig overleg tussen de sociale partners en gemeenten en dat eventuele verklarende factoren die kunnen leiden tot het niet realiseren van de banenafspraak, in overleg aan de orde komen. De leden van de VVD-fractie vernemen graag wat de regering met deze zin bedoelt. Is het de bedoeling dat dit overleg gericht is op het bereiken van overeenstemming, op het nemen en formuleren van een gezamenlijk besluit? Is het een advies aan de regering? Moet dat advies dan eenduidig zijn? Wat gebeurt er als er geen besluit wordt genomen of geen gezamenlijk standpunt wordt ingenomen? Wat gebeurt er bij fundamentele verschillen ten aanzien van de genoemde verklarende factoren? Welke argumenten kunnen hierbij een rol spelen? Welk gewicht kan aan deze argumenten worden gegeven? Welke waarde kan of moet worden toegedacht aan economische ontwikkelingen die een negatief effect hebben op de omvang van werkgelegenheid en het aantal banen?

Zo zijn er wellicht nog andere factoren die een rol spelen bij het al dan niet geheel nakomen van de banenafspraak. Welke factoren zijn dat? Welk gewicht wordt daaraan toegekend bij het overleg tussen sociale partners en VNG?

Om tot een goede match tussen vraag en aanbod van arbeidscapaciteit te komen, behoeven werkgevers informatie omtrent de leden van de doelgroep. Hoe komt een werkgever aan de benodigde informatie? Wat mag en kan de werkgever daarmee doen? Welke gegevens uit de doelgroepregistratie kunnen niet worden verstrekt op grond van de bescherming van persoonsgegevens? Welke aan de persoon gebonden informatie mag het UWV verstrekken? Mogen dat ook gegevens omtrent de arbeidsbeperking zijn?

Uit antwoorden op eerdere vragen kan worden geconcludeerd dat informatie over leden uit de doelgroep niet verder mag gaan dan dat ze tot de doelgroep behoren. Een goede bescherming van kwetsbare mensen is vereist. Anderzijds is er voor werkgevers goede informatie nodig om te kunnen selecteren, te begeleiden, te ontwikkelen, te scholen en eventueel verder op te leiden. Wij vernemen graag het standpunt van de staatssecretaris hieromtrent.