Plenair Van Kappen bij beleidsdebat Internationale Veiligheidsstrategie



Verslag van de vergadering van 24 maart 2015 (2014/2015 nr. 25)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.45 uur


De heer Van Kappen i (VVD):

Voorzitter. Ik denk dat weinigen onder ons de recente ontwrichtende omwentelingen en geopolitieke schokken hebben voorzien die het veiligheidslandschap in Europa zo ingrijpend hebben veranderd. Als we een blik werpen op de toekomst, dan is de voorspelling kort en goed: nog meer schokken, ontwrichting en onzekerheid. De meest vooraanstaande studies die een blik trachten te werpen op de toekomst, voorspellen bovendien dat de instabiliteit aan de grenzen van Europa geen tijdelijk verschijnsel is. Behalve van de toenemende spanningen in Oost-Europa, zijn we ook getuige van de totale desintegratie van het Midden-Oosten, toenemende instabiliteit in Noord-Afrika, de opkomst van apocalyptisch terroristische groeperingen zoals ISIS en aanzwellende ongecontroleerde vluchtelingenstromen. Onze buurhuizen staan in brand, de brand is nog lang niet geblust en er is een reëel gevaar dat de brand verder om zich heen grijpt.

Ook in de rest van de wereld neemt de instabiliteit toe. De wereldwijd oplopende spanningen vergroten het risico van ongewilde en niet te controleren escalatie tussen de grote mogendheden, terwijl tegelijkertijd de in de twintigste eeuw ontwikkelde mondiale multilaterale overlegsystemen steeds moeizamer functioneren. De dominantie van het westen neemt in versneld tempo af en de zogenaamde BRICS-landen vormen geen samenhangend geheel. Zij treden veelal op in gelegenheidscoalities, die niet in eerste instantie gericht zijn op het handhaven van de internationale rechtsorde, maar waarbij de omvang en samenstelling van de coalitie wordt bepaald door het belang dat moet worden veiliggesteld. Het is dus niet de coalitie die de missie bepaalt, maar het is de missie die de coalitie bepaalt. Naast de G8 en de G20 hebben we nu dus te maken met de opkomst van de GX.

Ook bij de lidstaten van de EU en de NAVO is het niet langer vanzelfsprekend dat operaties binnen de Europese of Atlantische veiligheidsstructuur worden uitgevoerd. Deze trend is een duidelijk signaal dat de huidige veiligheidsarchitectuur in Europa niet voldoet: te traag, te bureaucratisch, te complex en te star. Daarbij komt dat Washington, gezien de oplopende spanningen in het gebied rond de Stille Oceaan, zijn strategische aandacht wil verleggen naar dit gebied. Deze zogenoemde "pivot to Asia", is eveneens geen tijdelijk verschijnsel. De VS gaan er immers van uit dat op de langere termijn niet Rusland, maar China hun belangrijkste strategische tegenspeler zal zijn op het wereldtoneel. Washington zal dus de druk op Europa blijven opvoeren om zelf meer verantwoordelijkheid te nemen voor het beheersen van de veiligheidssituatie op het Europese continent en de aangrenzende regio.

De meeste Europeanen zijn er zo langzamerhand, weliswaar schoorvoetend, van overtuigd dat Europa meer moet doen, maar de ongemakkelijke waarheid is dat Europa tot steeds minder in staat is. Decennia van bezuinigingen op de defensiebegrotingen van de meeste Europese landen hebben er namelijk toe geleid dat Europa een aantal kerncapaciteiten op het gebied van defensie ontbeert. Europa is tot nu toe zelfs niet in staat gebleken om de indertijd in Helsinki gestelde Headline Goal om een gezamenlijke troepenmacht van 60.000 man op de been te brengen, te realiseren. Zelfs de nog meer bescheiden doelstelling om een aantal EU-Battlegroups te formeren, is nooit goed van de grond gekomen. De battlegroups zijn nooit ingezet omdat de landen die de troepen moesten leveren het niet eens konden worden over de inzet en de financiering van de inzet.

Europa ziet zich in de toekomst geplaatst voor een enorme uitdaging op het gebied van veiligheid en defensie in een wereld die onveiliger wordt en waarbij de dreigingen zich ook steeds dichter bij huis manifesteren.

De heer Van Boxtel i (D66):

Ik zou graag een vraag stellen over de EU-Battlegroups, want dat raakt aan een kernvraag in de hele Europadiscussie, namelijk hoe wij omgaan met onze soevereiniteit en de overdracht van soevereiniteit in acute noodsituaties als we bijvoorbeeld meer slagkracht op Europees defensieniveau willen. Zou de heer Van Kappen daar iets over kunnen zeggen? Dit raakt daar namelijk aan. Nu moeten 27 parlementen discussiëren over de vraag wie waar wel of niet wordt ingezet, en dat heeft tot nu toe tot niets geleid.

De heer Van Kappen (VVD):

Dank voor deze vraag. Ik was van plan er later in mijn betoog op terug te komen, maar omdat ik dat een onsportief antwoord vind, zal ik nu meteen de vraag beantwoorden. Ik ben ervan overtuigd dat, als we heel strak vasthouden aan het soevereiniteitsbeginsel zoals we dat tot nu toe hebben gehanteerd, we het gevaar lopen dat we onze collectieve soevereiniteit als continent zullen verliezen. Soevereiniteit is overigens per definitie een relatief begrip.

Voor EU-Battlegroups zijn er altijd twee grote struikelblokken geweest. Het is een multinationale eenheid die moet kunnen reageren binnen vijf tot vijftien dagen. Alle landen die troepen leveren, moeten door hun eigen procedure heen om die troepen in te mogen zetten. Dan haal je dus van z'n levensdagen nooit die vijf tot vijftien dagen. Tegelijkertijd is het vaak zo dat the costs lie where they fall. Er is dus ook altijd nog mot over wie het allemaal gaat betalen. De Nederlandse delegatie heeft hiervoor recentelijk in Riga een voorstel ingediend. We hebben gezegd dat we eigenlijk af moeten van de vaste samenstelling van de EU-Battlegroups. De ene keer heb je een EU-Battlegroup die maritiem georiënteerd is terwijl er wat op het land gebeurt. De andere keer heb je een EU-Battlegroup die op het land georiënteerd is, en dan is er wat loos op zee. Je moet eigenlijk toe naar een modulair systeem, waarbij je als Europa een pul maakt met air assets, luchtmachtcapaciteit dus, een pul met maritieme capaciteiten en een pul met landmachtcapaciteiten. Daar moet redundantie in zitten. Er moeten dus meerdere squadrons in zo'n pul zitten, van verschillende landen. Dan heb je keuze en flexibiliteit. Als de crisis zich ontwikkelt, kun je die modules samenvoegen tot een eenheid die toegesneden is op de crisis. Bovendien, als één land zegt "liever niet, want ik krijg het niet door mijn parlement", dan is er vast wel een ander land dat ook een squadron heeft. Je krijgt dan zowel politieke als militaire flexibiliteit. Wat betreft het betalingsgebeuren hebben we het Altheamechanisme. In de bijlage staat welke kosten er worden gedeeld. Wij bepleiten, nu al drie vergaderingen lang vanaf Athene, daar nog eens heel goed naar te kijken en de bijlage van het Altheamechanisme uit te breiden. Dan kunnen de kosten wat meer worden gespreid.

We moeten ook proberen om de politieke voorbereiding tegelijk met de militaire voorbereiding te laten starten. Wij hebben daarom ook gepleit voor een politieke voorbereidingsgroep. Landen die de modules aanleveren, zullen dus ook regelmatig hun parlementariërs daarnaar moeten laten kijken, erover moeten laten praten en het hele systeem moeten laten volgen. Dan krijg je veel sneller een idee welke landen willen meedoen en welke landen niet. Dat is heel kort door de bocht het voorstel dat wij ingediend hebben in Riga.

Ik ga verder met mijn betoog. De VVD-fractie is ervan overtuigd dat geen enkel Europees land de uitdagingen van de toekomst alleen aankan. Bezwaren dat we onze soevereiniteit zouden verliezen door nauwer samen te werken in Europa op het gebied van buitenlands beleid en defensiebeleid, deelt mijn fractie niet. De collectieve defensie-inspanning in Europees verband is nu meer dan ooit noodzakelijk omdat de collectieve soevereiniteit van ons continent op het spel staat. Wat moet er nog meer gebeuren om ons tot dat inzicht te brengen? We moeten wel durven kijken naar wat er te zien is en vervolgens durven erkennen wat we zien, hoe onaangenaam het plaatje ook is.

We zien dat er dringend behoefte is aan een herziening van de Europese veiligheidsstrategie. Dit is het fundament waarop vervolgens het defensiebeleid van de Europese landen kan worden afgestemd. Alleen op deze manier kunnen we een einde maken aan de huidige lappendeken van middelen. De cruciale vraag is of de EU een geloofwaardige actor op veiligheidsgebied wil zijn of niet. Vroeger was soft power misschien de grote kracht van Europa, maar in de onveilige wereld waarin wij thans leven is soft power zonder hard power niet meer geloofwaardig. De uitspraak van de voormalige president van de VS, Theodore Roosevelt "speak softly but carry a big stick" is meer dan ooit van toepassing. Onze vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken is dan ook of hij dit gevoel van urgentie met ons deelt. Zo ja, hoe en wanneer gaat hij de Hoge Vertegenwoordiger, mevrouw Mogherini, aansporen om spoed te zetten achter de conceptie van een Europese veiligheidsstrategie, die voorziet in een samenstel van effectieve, geloofwaardige maar ook efficiënte defensiecapaciteiten waaruit Europa kan putten?

We moeten daarbij echter wel pragmatisch en realistisch te werk gaan. Een volledig geïntegreerde Europese krijgsmacht is nog heel ver weg; dat is dromerij. De NAVO is en blijft voor de voorzienbare toekomst de belangrijkste organisatie om de veiligheid van het Europese continent te waarborgen. Er zit echter veel ruimte tussen alles of niets. Er ligt een heel spectrum aan mogelijkheden voor effectieve Europese samenwerking tussen deze twee uitersten. Laten we niet vergeten dat een sterker Europa ook een sterkere NAVO betekent.

Hoewel de NAVO de hoeksteen blijft van ons veiligheidsbeleid, zijn er de laatste tijd fundamentele vragen gerezen over zowel het politieke als het militaire vermogen van de NAVO om in de huidige situatie de veiligheid van het Europese continent te waarborgen. De vrees bestaat dat een hybride aanval door Rusland, op bijvoorbeeld een van de Baltische staten, zorgvuldig onder de drempel van artikel 5 zal blijven; het Krimscenario dus. Hybride of gemaskeerde oorlogvoering maakt gebruik van het verschijnsel dat het onderscheid tussen oorlog en vrede is vervaagd. Een belangrijk kenmerk van deze modus operandi is dat er nauw wordt samengewerkt met niet-statelijke groeperingen zoals milities en verzetsgroepen, maar dat deze samenwerking categorisch en consistent wordt ontkend. Deze manier van opereren maakt het lastig om te bepalen of een gemaskeerde aanval op bijvoorbeeld een van de Baltische staten, door alle lidstaten van de NAVO niet alleen zal worden herkend, maar ook erkend als een aanval in de zin van artikel 5: een aanval op één, is een aanval op allen. Het is immers lastig om het Russische optreden onweerlegbaar te bewijzen en nog lastiger om de achterliggende bedoelingen juist in te schatten.

Het concept van hybride of gemaskeerde oorlogvoering heeft ons merkwaardig genoeg verrast. Het concept was immers wel degelijk bekend. In meerdere gezaghebbende studies is dit concept beschreven en is er gewaarschuwd voor deze manier van conflictbeslechting.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik luister met zeer veel betrokkenheid naar het verhaal van collega Van Kappen, maar heb over dit punt nog wel een vraag. U zegt dat er landen zijn die zich mogelijk bezighouden met hybride oorlogvoering en net onder de radar van artikel 5 blijven; wij kunnen niet bewijzen dat zij daarachter zitten. Dat roept de volgende vraag op: wat legitimeert dan dat je toch gaat handelen? In uw verhaal ligt de suggestie dat wij als Europa of als NAVO meer zouden moeten kunnen doen, maar dat heeft de zwakte in zich dat je je een titel aanmeet zonder dat je de bewijslast rond hebt.

De heer Van Kappen (VVD):

U kenschetst precies het dilemma van hybride oorlogvoering. Wij hebben binnen de NAVO nog absoluut geen concept hoe wij hiermee moeten omgaan. Het zijn overigens niet alleen de Russen die dit concept ontwikkeld hebben. Ook bij niet-statelijke conflicten die wij kennen met actoren als IS zie je dat er gebruik gemaakt wordt van het schaduwgebied tussen oorlog en vrede. Wat is het nou eigenlijk? Dat is een van de dilemma's waar wij voor staan. Tot nu toe hebben we niet echt een goed antwoord ontwikkeld.

De heer Kox i (SP):

Het is goed dat collega Van Kappen op deze nieuwe ontwikkelingen wijst. Mag ik hem recht op de man af vragen hoe hij de gebeurtenissen ziet van een jaar terug in Kiev? Daar werden een gekozen regering en een gekozen president tijdens een opstand afgezet, hoewel Europese regeringen van tevoren gezegd hadden dat dat niet zou moeten gebeuren; daar moest een ordentelijke overdracht van de macht plaatsvinden. De Russen zeggen nu dat de pot de ketel verwijt dat hij zwart ziet: u verwijt ons dat wij in de Krim dingen doen die niet deugen, maar sinds wanneer steunen westerse regeringen een staatsgreep in een land dat binnen onze periferie ligt? Ik begrijp die vraag wel. Zij zeggen dat het Westen op een merkwaardige manier strijdt die wij niet gewend zijn. Begrijpt u mijn vraag?

De heer Van Kappen (VVD):

Ik begrijp uw vraag helemaal. Dit verhaal hoor je regelmatig vanuit Moskou en van mensen die daarmee sympathiseren. Het is dan ook een lastig probleem en helemaal niet zo glashelder. De opstand in Kiev was een volksopstand, maar wel een volksopstand tegen een gekozen regering. Je kunt wel beweren dat die regering onder dubieuze omstandigheden was gekozen met een grote verkiezingsfraude, maar zo blijf je heen en weer gaan. Het is een "murky pool" waar je in zit. Ik hou me persoonlijk vast aan de afspraken die wij hebben gemaakt aan het einde van de Koude Oorlog, waarbij is afgesproken dat we de soevereine grenzen van Europa zouden erkennen. Ook de Russen hebben die erkend. We hebben bovendien Oekraïne, de derde nucleaire mogendheid ter wereld, vrijwillig de nucleaire wapens laten inleveren onder de garantie van Rusland, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk, in het Budapest agreement, dat deze landen de Oekraïnse soevereiniteit zouden garanderen.Dat is in alle standen geschonden. In de huidige wereld zijn een heleboel dingen aan het vervagen. Vroeger was er een heel duidelijk onderscheid tussen oorlog en vrede. Er was een oorlogsverklaring en een vijand met vlaggetje op zijn pak en die tekende uiteindelijk een vredesverdrag. Dat is allemaal een beetje over. We bevinden ons met onze conflicten steeds meer in het schaduwgebied tussen oorlog en vrede: wat is het nou eigenlijk precies? Met name de gemaskeerde oorlogvoering, die in 2013 is uitgewerkt door generaal Gerasimov, gaat daar precies op in. Hoe ga je om met het schaduwgebied tussen oorlog en vrede? Het is ontegenzeggelijk dat er in het discours over wat er in Kiev gebeurd is punten zitten die niet zo fraai zijn; dat is zeker zo. Ik begrijp de vraag wel.

De heer Kox (SP):

Mag ik daarop aansluiten? Ik deel de mening van collega Van Kappen dat we na de val van de muur afspraken hebben gemaakt over de territoriale integriteit. Die moeten we vasthouden, want anders hebben we weinig mee over. Tegelijkertijd wordt er vanuit het perspectief van Moskou gezegd dat er ook afspraken gemaakt zijn dat we niet allemaal die kant op zouden komen met de EU en met de NAVO. Wij kunnen wel zeggen dat het gaat om de territoriale soevereiniteit van de lidstaten, maar vanuit Rusland wordt gesteld dat wij nu aan hun grenzen staan en Rusland niet aan die van ons. Ook daar ligt natuurlijk een nieuwe manier van met elkaar omgaan. Ik maak mij zorgen dat wij op dat terrein doorgaan en steeds nieuwe dingen verzinnen, waardoor Europa er uiteindelijk onveiliger op wordt. Als wij niet een nieuwe manier ontwikkelen om met elkaar om te gaan, dan voorspel ik dat de koude oorlog weer voor de deur staat. Dat is althans mijn vrees.

De heer Van Kappen (VVD):

Ik wil hier heel kort nog wel op reageren. Het is niet zo dat de Europese Unie of de NAVO willens en wetens opgedrongen zijn naar het oosten. De NAVO en de EU kunnen de landen die in een overgangsfase zitten niet weerhouden lid te worden van de NAVO of de EU omdat mijnheer Poetin dat niet goedvindt. Dan geef je je strategisch volledig over. Ieder land dat door alle hoepels is heen gesprongen, moet lid kunnen worden van de NAVO of de EU. Ik bestrijd dat het een bewust opdringen is geweest van de NAVO of de EU naar het oosten, maar ik weet dat het in Rusland zo wordt ervaren. Een ander punt is dat de Russen zich zorgen maken over China, dat in het oosten als economisch opkomende wereldmacht zich in hun ogen langzaam invreet in de voormalige sovjetspace. De bovenlaag in de Midden-Aziatische landen, als je dat zo mag noemen, leert Engels. Het gewone volk spreekt Russisch, maar de middenstand leert Chinees. Daar maken zij zich zorgen over. Nu zien zij in het westen dat de andere grootmacht, Europa, zich in hun ogen invreet in de voormalige sovjetspace in het westen. Tot overmaat van ramp is vanuit Russisch perspectief Europa ook nog bezig met TTIP om met het derde grote handelsblok in de wereld, Amerika, een verbond te sluiten. De economische omsingeling geeft een gevoel van enorme onmacht, waarbij zij bovendien zien dat hun eigen economie helemaal niets produceert. Ja, wapens; maar verder is het op economisch gebied een falende staat. Dat alles, gemengd met een stukje revisionisme en een stukje traditionele omsingelingsangst dat de Russen altijd al een beetje gehad hebben, levert deze situatie op. Ik ben het met u eens dat wij ten koste van alles met hen in gesprek moeten blijven, maar we moeten ook niet naïef zijn. We moeten in de gaten hebben waar ze mee bezig zijn, en dat is met name de gemaskeerde oorlogsvoering waarop wij tot op dit moment geen goed antwoord hebben.

In de rest van mijn betoog staat een beetje een herhaling van wat ik net heb gezegd. Het concept van hybride of gemaskeerde oorlogvoering heeft ons merkwaardig genoeg verrast. Het concept was immers wel degelijk bekend. In meerdere gezaghebbende studies is dit concept beschreven en is er gewaarschuwd voor deze manier van conflictbeslechting. Zelfs in de bescheiden studie van de VVD over veiligheid en defensie uit 2008, is hiervoor al gewaarschuwd. In Rusland heeft generaal Valery Gerasimov deze doctrine in 2013 tot in detail uitgewerkt. Met het resultaat worden we thans geconfronteerd.

De geopolitieke veranderingen en nieuwe hybride vormen van conflictbeslechting vragen niet alleen om een herziening van de NAVO-strategie, maar ook om herziening van de spelregels. Een passend antwoord heeft de NAVO nog niet gevonden. Het wordt dan ook hoog tijd dat de lidstaten van de NAVO hun gezamenlijke denkkracht inzetten om het antwoord wel te vinden. Het is weliswaar een lastige opgave om een tegenstrategie te ontwerpen, als we ons tenminste aan onze eigen wetten en fundamentele normen en waarden willen houden, maar het is wel degelijk mogelijk.

Mijn vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken en de minister van Defensie is dan ook om hier binnen het bondgenootschap op aan te dringen en daar als Nederland zelf ook een concrete bijdrage aan te leveren door op korte termijn een studie over dit onderwerp te starten. Graag een antwoord van beide ministers.

Los van de uitdaging hoe om te gaan met gemaskeerde oorlogvoering worstelt de NAVO in zijn algemeenheid met de uitvoering van zogenaamde Non-Article 5-operaties in het schemergebied tussen oorlog en vrede.

Op de NAVO-top in Wales is als reactie op de huidige verslechterende veiligheidssituatie het Readiness Action Plan (RAP) aangenomen. Onderdeel hiervan is de oprichting van de Very High Readiness Joint Taskforce, of populair gezegd: de flitsmacht. Nederland neemt samen met Duitsland en Noorwegen deel aan deze flitsmacht. Opvallend is dat de regering de inzet van de Nederlandse bijdrage baseert op artikel 97 van de Grondwet (verdediging en bescherming van de belangen van het Koninkrijk en zijn bondgenoten) en dat dus artikel 100 van de Grondwet niet van toepassing is. Dit alles om de reactietijd van 48 uur waar te kunnen maken in situaties waarin (nog) niet duidelijk is of artikel 5 van toepassing kan worden verklaard.

Naar het oordeel van mijn fractie is dat terecht, maar de vraag aan de minister van Defensie is of de andere landen die een bijdrage aan de flitsmacht leveren, eveneens in staat zijn om dit waar te maken. Hoe zit het bijvoorbeeld met Duitsland, waar de Bondsdag niet slechts geïnformeerd en geraadpleegd moet worden, maar beslist over een Duitse bijdrage of deelname aan de flitsmacht?

De heer Van Boxtel (D66):

Bij die flitsmacht zit ook Noorwegen, dat geen lid is van de EU.

De heer Van Kappen (VVD):

Dat is lid van de NAVO.

De heer Van Boxtel (D66):

Ja, maar er wordt gepleit voor meer slagkracht en integratie bij Defensie op EU-niveau. Zou het dan niet verstandiger zijn om zo'n flitsmacht ook veel meer binnen de geledingen van de EU zelf te zoeken?

De heer Van Kappen (VVD):

Ja, wat we nu doen is een beetje dubbelop. Aan de ene kant proberen we die EU-Battlegroups van de grond te krijgen. Die hebben een heel bescheiden omvang, van 1.500 militairen of zoiets. Daar hebben we het net over gehad. Tegelijkertijd zie je dat de NAVO met de NATO Rapid Reaction Force met dezelfde problemen te maken heeft als er geen artikel 5-situatie is. Als het artikel 5 is, is het simpel, maar als het niet artikel 5 is, bots je met de NRF eigenlijk op dezelfde problemen.

Men heeft geprobeerd om binnen de NRF een flitsmacht te maken die wel binnen 48 uur kan reageren. Nederland, Duitsland en Noorwegen nemen als eerste het voortouw om dat te proberen. Nederland heeft als maatregel om binnen 48 uur te kunnen reageren, die inzet gebaseerd op artikel 97. Noorwegen heeft dat probleem niet. We hebben een overzicht gemaakt van het parlementaire medebeslissingsrecht in Europa. Daar hebben we een heel schema van gemaakt. Dan zie je dat er in een aantal landen sprake is van heel sterk medebeslissingsrecht van het parlement, zoals in Duitsland, waar het parlement beslist. In andere landen, zoals Engeland en België, komt het parlement er helemaal niet aan te pas. Noorwegen is een van de landen waar het ongeveer gelijk is aan zoals wij dat doen. Daar is een weg eromheen, zoals wij met artikel 97 hebben gevonden.

Je krijgt straks parallel aan elkaar een NATO-flitsmacht, onderdeel van de NRF, en daarnaast het streven om toch binnen Europa EU-Battlegroups van de grond te krijgen. De reden daarvoor is dat het in sommige situaties en scenario's toch beter is om als Europa het klusje te klaren, zonder meteen een beroep te doen op onze Amerikaanse bondgenoten. De Amerikanen hebben er langzamerhand genoeg van om elke keer te moeten bijspringen. Bij sommige scenario's is het effectiever, efficiënter en politiek verstandiger om de Amerikanen er even buiten te laten. Daarvoor zijn die EU-Battlegroups bedoeld.

De heer Van Boxtel (D66):

Dit begrijp ik ook heel goed. Ik denk dat wij hierover geen verschil van mening hebben. Ik zeg ook niet iets ten nadele van de Noren, maar het is interessant dat we wel een flitsmacht binnen de NAVO weten te realiseren. Deze is nog nooit effectief is geweest, maar goed, hij is er. We hebben ook EU-Battlegroups. De heer Van Kappen zegt terecht, en daar was ik ook blij mee, dat we iets meer vanuit collectieve soevereiniteit moeten denken om deze zo mogelijk sneller in de been te krijgen, als dat echt nodig is. Dan vind ik het een beetje dubbelop om te zeggen dat we dat binnen de NAVO met de Noren doen.

De heer Van Kappen (VVD):

Ja, dat begrijp ik, maar de NAVO en de EU zijn toch verschillende organisaties. Die flitsmacht zitten binnen het NRF-concept en binnen de NAVO-structuur. Het probleem met de EU-Battlegroups is, als we die ooit van de grond krijgen, en ik hoop dat het modulaire verhaal helpt, dat je toch maar een heel beperkte militaire structuur hebt in de EU. Zo hebben we dat gewild. Het probleem is dat je die EU-Battlegroup alleen kunt inzetten in het allerlaagste gedeelte van het geweldspectrum. Als je deze ergens inzet waar het geweld plotseling escaleert, heb je geen strategische reserve, geen andere club die deze uit de shit kan halen, dus je wordt dan deel van het probleem. Een conclusie is dat je die EU-Battlegroups, als we die van de grond krijgen, alleen kunt inzetten in scenario's waarbij de voorspelling is dat het geweldsniveau laag is. Als je over dat lage gedeelte van het geweldspectrum heengaat, kun je dat niet doen met een EU-Battlegroup, omdat we geen strategische reserve hebben en geen andere club binnen Europa die ze uit de ellende kan halen als het fout gaat.

Voorzitter. Mijn tweede vraag aan de minister van Defensie is of de beschreven artikel 97-constructie in bepaalde scenario's ook kan worden toegepast bij onze deelname aan de EU-Battlegroups.

Wat betekent dit alles nu voor Nederland? Het is overduidelijk dat de huidige chaotische en snel verslechterende internationale veiligheidssituatie onze vitale belangen, zoals beschreven in onze nationale veiligheidsstrategie, bedreigt. Immers onze collectieve territoriale, economische en fysieke veiligheid wordt bedreigd, evenals onze politieke en sociale stabiliteit.

De minister van Buitenlandse Zaken heeft inmiddels een aanvullende beleidsbrief op de Internationale Veiligheidsstrategie van juni 2013 uitgebracht met de titel: "Turbulente tijden in een instabiele omgeving". De vraag aan de minister van Buitenlandse Zaken is echter of het niet hoog tijd wordt om, gezien de vervaging van de grens tussen oorlog en vrede en tussen externe en interne veiligheid, onze internationale en onze nationale veiligheidsstrategie samen te voegen tot één samenhangende strategie. Eigenlijk had de minister van V en J hier dus ook moeten zitten. De heer Franken heeft hierover ook een opmerking gemaakt. De minister van V en J is immers de bewaker van onze Nationale Veiligheidsstrategie?

Ik vraag me ook af of het geen tijd wordt om in deze turbulente tijden het overleg tussen de drie veiligheidsministers op een meer structurele basis te voeren dan thans het geval is. Misschien is het een idee om te komen tot een echte nationale veiligheidsraad, onder voorzitterschap van de minister-president. Graag een antwoord op deze vraag van de twee veiligheidsministers die hier aanwezig zijn.

De politieke, militaire, economische en financiële macht verschuift van het Westen naar de landen rond de Indische en Stille Oceaan. De uitkomst van dit proces is echter niet vanzelfsprekend en met veel onzekerheden omgeven. Het is overduidelijk dat we om onze vitale belangen zeker te stellen ook buiten de vertrouwde kring van traditionele bondgenoten moeten reiken, om nieuwe strategische partners in deze regio's te vinden en te binden. Dat is althans de mening van mijn fractie. Is de minister van Buitenlandse Zaken dat met ons eens? Zo ja, welke landen heeft hij aangemerkt als strategische partners en in hoeverre heeft dit een rol gespeeld bij de reorganisatie van ons sterk uitgedunde postennetwerk?

Overigens moet ik toch wel zeggen dat de VVD-fractie zich zorgen maakt of we niet te ver zijn doorgeschoten met de bezuinigingen op het postennetwerk. Wij zijn dan ook blij met de extra 5 miljoen euro die de regering ter beschikking heeft gesteld om het postennetwerk waar nodig te versterken. Waaraan zal dit geld worden besteed? Is het genoeg? Ik hoor graag een antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken op deze vragen.

Dan wil ik kort iets zeggen over Ontwikkelingssamenwerking (OS) in de context van veiligheid. OS heeft behalve de humanitaire dimensie ook een duidelijke veiligheidsdimensie, in de zin van stabilisatie van fragiele en falende staten. Er zit bij OS echter wel een zekere spanning tussen de humanitaire dimensie en de veiligheidsdimensie. Richten we onze inspanningen op de allerarmsten die onze hulp het meest nodig hebben, of richten we onze inspanningen op die gebieden die uit geopolitieke overwegingen van belang zijn voor onze veiligheid? Of doen we van beide een beetje? Bij afwezigheid van de minister voor Ontwikkelingssamenwerking krijg ik graag een antwoord van de minister van Buitenlandse Zaken op deze vragen.

Last but not least kom ik op onze defensie-inspanning. Zoals reeds eerder opgemerkt, wordt Defensie niet alleen geconfronteerd met een vervaging van het onderscheid tussen oorlog en vrede, maar ook met het feit dat door asymmetrische oorlogvoering het onderscheid tussen interne en externe veiligheid nagenoeg is verdwenen. Immers, het antwoord op een actie of operatie in een ver buitenland hoeft niet daar in het operatiegebied te komen, maar kan evengoed komen in de vorm van een terroristische aanslag in Nederland zelf. Defensie heeft derhalve capaciteit moeten vrijmaken om de interne veiligheid mede te helpen handhaven. Ik ga in dit gezelschap niet het hele rijtje voorbeelden af. De rol van Defensie bij het garanderen van de interne veiligheid is zowel een extra uitdaging als een extra belasting voor het sterk gekrompen defensieapparaat.

Op het gebied van de externe veiligheid wordt Defensie geconfronteerd met het feit dat de traditionele afgebakende battle space, gevechtsruimte, is verdwenen. De huidige battle space is fluïde en multidimensionaal; een duidelijke frontlijn bestaat niet meer. De end state, de gewenste eindsituatie, is vaak onduidelijk en er is sprake van een toename van de fog of war. Gevechtshandelingen spelen zich steeds vaker af in een schemergebied tussen oorlog en vrede en in een wolk van onzekerheid. De traditionele herkenbare vijand is hoe langer hoe moeilijker te identificeren. Er is nu veelal sprake van diffuse en moeilijk te identificeren opponenten: milities, rebellen, verzetsgroepen, et cetera.

Dit is een beleidsdebat en ik weersta dus de aandrang om de minister van Defensie te overspoelen met ideeën over de wijze waarop de krijgsmacht moet worden heringericht om de eerder geschetste dreigingen van de toekomst aan te kunnen. Ik weet zeker dat de minister en haar staf daar onze hulp niet bij nodig hebben. Ik volsta dus met de constatering dat Defensie wordt geconfronteerd met een breed conflictspectrum, dat reikt van criminaliteitsbestrijding, via onconventionele vormen van oorlogvoering, tot grootschalige conventionele oorlogvoering. Derhalve is er zowel voor als na 2010 gekozen voor een "veelzijdig inzetbare krijgsmacht", die dus beschikt over een breed spectrum aan capaciteiten. Op grond van de dreigingsanalyse is dit ook de enig juiste keus. Een dergelijke krijgsmacht is echter alleen overeind te houden met een degelijke financiering. De huidige begroting zit ver onder de in de Verkenningen berekende financiële niveaus; er moet echt geld bij. Het voortzettingsvermogen is door de voortdurende onderfinanciering van Defensie al ernstig aangetast. We kunnen nog steeds veel verschillende soorten operaties uitvoeren, maar we kunnen deze operaties slechts zeer korte tijd volhouden.

Nederland geeft na decennia van bezuinigingen op Defensie, afgerond ongeveer 1,1% van het bnp uit aan de krijgsmacht. Dat is niet alleen ver onder de NAVO-norm van 2% van het bnp, maar we bungelen ook onder aan het lijstje van Europese landen op dit gebied. Het gemiddelde van de defensie-uitgaven per land in Europa bedraagt namelijk 1,6% van het bnp.

Eigenlijk is dit plaatje nog veel te positief, omdat in Nederland een bedrag van 1,2 miljard euro aan pensioenen en wachtgelden is opgenomen in de Defensiebegroting. Daar komt nog eens bij dat Defensie ook wordt aangeslagen voor allerlei generieke kortingen. Dat kost Defensie nog eens ongeveer 200 miljoen euro per jaar. Waarom doen we dit zo? Deze manier van presenteren geeft toch een geflatteerd beeld van onze daadwerkelijke inspanning op Defensiegebied? Is het niet transparanter om de Defensiebegroting te presenteren zonder daarbij de pensioenen en wachtgelden te betrekken? Ik krijg graag een antwoord van de minister van Defensie op deze vraag.

Bovendien is Defensie btw-plichtig. Voor Defensie geldt, op een enkele uitzondering na, het hoge btw-tarief van 21% voor de aanschaf van materieel. Dat draagt ook niet bij aan de transparantie. Defensie stort immers jaarlijks miljoenen euro's aan btw terug in de staatskas. In dit kader vragen we ons af of de bedragen in de begroting voor de aanschaf van groot materieel, zoals de F-35, de NH90 en de Boxer, bruto- of nettobedragen zijn. Hoeveel btw dragen we af over deze projecten? Welk deel van de begroting kan concreet worden ingezet om de operationele slagkracht van de krijgsmacht overeind te houden en te verbeteren? Ik krijg graag een antwoord van de minister van Defensie op deze vragen.

Ik begrijp dat we ons moeten houden aan de Wet op de omzetbelasting 1968, die gebaseerd is op Europese richtlijnen. De uitgaven voor Defensie worden echter gedaan in het algemeen belang. Is het dan niet rechtvaardiger om voor de aanschaf van groot materieel het lage btw-tarief van 6% toe te passen?

De heer Van Boxtel (D66):

Ik snap deze vragen heel goed, gelet op de zoektocht naar structureel meer geld voor Defensie, waar in beide huizen een brede meerderheid voor is. U noemt nu echter een aantal dingen die bij elk departement opgevoerd kunnen worden. Bij Onderwijs zitten de pensioengelden van de leraren ook in de begroting. Vroeger zaten de pensioengelden van de politie bij Binnenlandse Zaken, nu bij Veiligheid en Justitie. Wilt u iets anders voor Defensie dan voor de andere ministeries? Of moeten we dit over de hele linie onder de loep nemen, om zo inzicht te krijgen in hetgeen daadwerkelijk beschikbaar is?

De heer Van Kappen (VVD):

Ik praat nu over Defensie. Ik wil graag dat we een beter inzicht krijgen in hetgeen daadwerkelijk beschikbaar is om te besteden aan de Defensiebegroting. Eigenlijk zou dit voor alle overheden moeten gelden. Dan heb je een transparant inzicht in hetgeen daadwerkelijk wordt uitgegeven om onderwijs of defensie te verbeteren en overeind te houden. Ik realiseer me echter, weliswaar knarsetandend, dat dit niet tot de mogelijkheden behoort.

Dat brengt mij bij het vervolg van mijn spreektekst, namelijk: ik begrijp, weliswaar knarsetandend, dat dit om allerlei bureaucratische redenen niet mogelijk lijkt te zijn, maar er zijn toch mogelijkheden om de btw binnen de begroting te compenseren? Daar zijn toch voorbeelden van? Ik denk bijvoorbeeld aan Rijkswaterstaat. Ik krijg graag een antwoord van de minister van Defensie op deze vragen. Al bij al geeft Nederland dus geen 1,1% van het bnp uit aan defensie, maar slechts 0,8%.

Tijdens de recente NAVO-top in Wales is ook min of meer afgesproken dat de lidstaten van de NAVO in de komende tien jaar ernaar zouden streven om te voldoen aan de 2%-norm. Ik zeg het wat voorzichtig en omfloerst omdat het voor mijn fractie niet helemaal duidelijk is hoe hard die afspraken nu eigenlijk zijn. Is het nu een commitment, een target of een pledge? Waar hebben wij ons nu precies aan gecommitteerd? Ik krijg graag een antwoord van de minister van Defensie op deze vraag.

Een veelgehoord excuus voor onze magere Defensie-inspanning is dat we niet alleen naar de input moeten kijken, maar vooral naar de output. Het is waar dat de Nederlandse krijgsmacht veel presteert met weinig middelen, maar dit mag niet als excuus worden gebruikt om de ogen te sluiten voor het feit dat de bezuinigingen de krijgsmacht ernstig hebben uitgehold en verzwakt. Laten we niet vergeten dat de krijgsmacht in de afgelopen decennia is verkleind van 100.000 militairen naar 40.000. Het aantal fregatten is verminderd van 15 naar 6. Het aantal gevechtsvliegtuigen is verminderd van meer dan 200 naar 65. Na de vervanging van de F-16 beschikken we nog maar over 37 gevechtsvliegtuigen. Het aantal infanteriebataljons, inclusief mariniers, is gedaald van 17 naar 9. Het aantal tanks van 900 naar 0. Het aantal pantservoertuigen van 3000 naar 700. Enfin, ik stop maar even met dit deprimerende lijstje. Mijn punt is denk ik duidelijk.

Een ander veelgehoord excuus is dat we maar een klein land zijn en dat daar dus ook een bescheiden krijgsmacht bij past. "Klein land" slaat dan blijkbaar op de oppervlakte van ons grondgebied en niet op de omvang van onze economie of bnp. Nederland behoort immers tot de twintig rijkste landen ter wereld. Als de oppervlakte van het grondgebied het criterium zou zijn voor de defensie-inspanning van een land, dan zou een land als Israël recht hebben op een gecamoufleerde kano en een dienstfiets. Israël heeft daarentegen een van de sterkste krijgsmachten ter wereld. De politieke kernvraag is hoeveel van onze welvaart we ervoor overhebben om onze vitale belangen te verdedigen, en dat wordt afgemeten in een percentage van het bnp. Als percentage van het bnp geven we op dit moment minder uit aan Defensie dan in de tijd van het gebroken geweertje. De 100 miljoen euro die er nu minder wordt bezuinigd op Defensie is weliswaar een positief signaal, maar meer dan dat is het niet. We kunnen daar nauwelijks de uitgeputte magazijnvoorraden mee aanvullen en als het hierbij blijft, dan wordt er de facto in de komende jaren nog steeds fors bezuinigd op Defensie.

Er staan ons ook enorme materieelvervangingsprojecten te wachten. Op dit moment ligt de gemiddelde investeringsquote echter onder de vereiste norm van 20%. De minister van Defensie heeft in eerdere debatten in de Tweede Kamer aangegeven dat in 2018 de 20%-norm weer zal worden gehaald. Is de minister daar echt van overtuigd? De VVD-fractie hoopt dat de minister gelijk heeft, maar heeft forse twijfels over de haalbaarheid van dit voornemen. Misschien kan de minister ons overtuigen van haar gelijk. Wij hebben nog een bijkomende vraag. Kan de minister van Defensie aangeven wat op dit moment de investeringsquote is per krijgsmachtdeel? En kan zij per krijgsmachtdeel aangeven wanneer de 20%-norm zal worden gehaald?

Terug naar de grote lijnen. Een stabiele en waardevaste Defensiebegroting is nodig om te kunnen blijven investeren en innoveren, en om daarmee onze vitale belangen zeker te stellen. Wij hebben behoefte aan een meerjarenplan waarin voor een periode van een aantal jaren stapsgewijs een structurele en substantiële verhoging van het Defensiebudget wordt vastgelegd. Als doel voor de middellange termijn zou het gemiddelde van de defensie-uitgaven van de Europese NAVO-landen moeten gelden. Dat is dus 1,6% van het bnp. Als we willen meepraten over een vernieuwde veiligheidsstrategie voor Europa, dan zullen we immers ook zelf geloofwaardig moeten zijn door een bijdrage te leveren die in relatie staat tot onze draagkracht. Het is belangrijk dat er gedurende de looptijd van het plan niet wordt getornd aan de in het plan vastgelegde financiering en dat niet, zoals in het verleden, de planning iedere keer weer onderuit wordt gehaald omdat er tussentijds besloten wordt om toch maar verder te bezuinigen op defensie. Defensie mag niet afhankelijk zijn van dagkoersen. Met een dergelijk jojobeleid valt er niet te plannen. Het is immers alsof tijdens de wedstrijd iedere keer de doelpalen worden verzet. Wij zijn benieuwd hoe de minister van Defensie hierover denkt.

Ik rond af. De aanwezige ministers worden geconfronteerd met het probleem dat hun beleidsterrein deel uitmaakt van wat wel "high politics" wordt genoemd. Dat is het gebied in de politiek dat zich bezighoudt met het voortbestaan van de staat. Als er geen existentiële dreiging is, hebben politici in democratieën echter sterk de neiging om zich te richten op low politics, oftewel het gedeelte van de politiek dat zich bezighoudt met het welbevinden van de bevolking. Daar zitten immers de stemmen en daar zit dus ook de politieke macht. Het is uit electoraal oogpunt een begrijpelijke redenering, maar ook een gevaarlijke. Immers, het wegbezuinigen van militaire capaciteit gaat snel, maar het weer opbouwen van militaire capaciteit duurt lang. Om die reden heeft mijn fractie in voorgaande debatten gepleit hebben om het zogeheten noregretprincipe te hanteren. Dat is helaas onvoldoende gebeurd.

De eerste taak van de regering en politici is om het voortbestaan van de staat te verzekeren. Dat is een kerntaak van de overheid en daarvoor zullen we dus een deel van onze welvaart moeten reserveren. Dat is eigenlijk niet onderhandelbaar. Een dergelijk standpunt vereist echter politieke moed; de meeste kiezers worden er immers niet warm of koud van. Onze vraag aan de aanwezige ministers is dan ook of zij de politieke moed hebben om dit juiste maar weinig populaire standpunt zowel in de ministerraad als naar de bevolking toe te verdedigen en uit te dragen.

De heer Van Boxtel (D66):

Nu begeven we ons bijna op politiek glad ijs. Ik begrijp uw betoog, maar u vraagt het aan de bewindslieden. Zij zijn binnen een coalitie ingestapt in een akkoord met spelregels. Eigenlijk moet u aan alle andere partijen die in de coalitie zitten, vragen of zij samen bereid zijn om de bewindslieden meer ruimte te geven. Dat lijkt mij het eerste adres. Dan hebt u altijd nog andere fracties in de oppositie die het al dan niet aanmoedigen. Want ik kan het antwoord van de bewindslieden wel bedenken, namelijk: als het aan ons ligt, graag meer. Maar ja, u weet ook hoe het gaat: aan die tafel in de Trêveszaal krijg je niet zomaar je gelijk.

De heer Van Kappen (VVD):

U hebt natuurlijk een beetje gelijk. Ik stel die vraag ook een beetje omdat ik benieuwd ben hoe de ministers erop reageren. Ik vraag namelijk of ze hiervoor in de ministerraad willen vechten. Ik vraag ook of ze bereid zijn om dat naar buiten toe, naar de bevolking toe, uit te dragen. Ik realiseer me dat hierover door verschillende politieke partijen verschillend wordt gedacht. Maar naar mijn idee is het de eerste verantwoordelijkheid van politici, zeker van de regering, om het voortbestaan van de staat zeker te stellen. Eigenlijk moet je tegen de bevolking zeggen: dit is niet onderhandelbaar; een gedeelte van onze welvaart zullen we daarvoor apart moeten zetten en over de rest kun je met me praten. Maar dat vereist politieke moed, mijnheer Van Boxtel. Aan de ministers vraag ik of ze bereid zijn om het in de ministerraad doen, liefst hand in hand, en of ze ook bereid zijn om het naar buiten toe uit te dragen.

De heer Schrijver i (PvdA):

Ik ben graag met collega Van Boxtel bereid om in de high politics van Van Kappen mee te gaan. Toch wil ik hem vragen of hij bij zijn betoog ook de vraag wil betrekken of er een doelmatiger besteding van middelen denkbaar is door meer Europese samenwerking en door een betere taakverdeling tussen diverse bondgenoten, alvorens misschien om wat miljarden extra te vragen. Ik denk dat zijn realiteitszin voldoende op peil is om te weten dat dat er niet meteen in zit.

De heer Van Kappen (VVD):

Ik dank de heer Schrijver voor die vraag. Ik heb er in mijn betoog eigenlijk al iets over gezegd, namelijk dat het hoog tijd wordt dat er een echte Europese veiligheidsstrategie wordt ontwikkeld, waarin wordt aangegeven hoe we komen tot een geloofwaardige en effectieve set van capaciteiten die Europa kan gebruiken. Als je daarbij mee wilt praten, zul je op defensiegebied in ieder geval ongeveer dezelfde inspanning moeten leveren als andere Europese landen. Dat is de 1,6% van het BNP die landen gemiddeld uitgeven aan defensie. Anders heb je geen recht van spreken, denk ik. Een ander punt is dat er al enorm veel wordt samengewerkt. Bij de Koninklijke landmacht functioneert, zo geloof ik, op dit moment geen enkel onderdeel meer onder Nederlands bevel. Alles is geïntegreerd in de Duitse Schnelle Kräfte en weet ik wat allemaal. De marine gaat al volledig samen met de Belgische marine en heeft een intensieve samenwerking met de Engelsen. Het Nederlandse Korps Mariniers is in het kader van UK/NL Amphibious Force volledig geïntegreerd met het Engelse. Zo kan ik nog wel even doorgaan. Er is net voor de QRA — u weet wel, die vliegtuigen die stand-by zijn om 24 uur per dag onderscheppingen in ons luchtruim te plegen — een wet getekend met de Belgen waardoor we dit gezamenlijk gaan doen voor het hele grondgebied van de Benelux. Er wordt al ontzettend veel gedaan en er is nog veel meer mogelijk. Maar dat ontslaat ons niet van de verplichting om zelf een bijdrage te leveren die in verhouding staat tot onze draagkracht, als je althans wilt meepraten in dat hele Europese gebeuren. De kern is dat we niet moeten komen tot een Europese krijgsmacht — dat gaat niet lukken — maar dat we heel veel kunnen doen om ervoor te zorgen dat de krijgsmachten veel beter op elkaar zijn afgestemd, en dat we binnen Europa een set van capaciteiten creëren die geloofwaardig is en waarover we ook echt kunnen beschikken; ook op korte termijn.

De heer Franken i (CDA):

De overwegingen van de heer Van Kappen zijn heel dwingend. Je kunt er de conclusie uit trekken dat de veiligheid van de Nederlandse staat in het geding is. Ik heb het beknopter geformuleerd; hij zegt het veel mooier met een veel uitgebreidere kennis over de achtergrond, en ik heb het ook wel in het betoog van de heer Schrijver gehoord. Als ik de argumenten op een rij zet, is het heel erg nodig dat er maatregelen worden genomen. Is het dan niet een beetje te voorzichtig om te zeggen: ik wil de ministers vragen naar de Trêveszaal te gaan en om meer geld te vragen? De vertegenwoordiger van de PvdA-fractie zegt al: u weet dat dit toch niet zal lukken. Dan komen we natuurlijk niet verder. Het is van tweeën één. Of de Nederlandse staat is echt in gevaar; dan moet er dus iets gebeuren. Of we blijven praten maar doen verder niets.

De heer Van Kappen (VVD):

Ik ben ervan overtuigd dat er geld bij moet bij Defensie, en ik niet alleen, want ik spreek namens mijn fractie. Wij zijn er dus van overtuigd dat er fors meer geld naar Defensie moet. Waarom? Om alles wat ik tot nu toe gezegd heb. Ik zeg er nog een keer bij: we moeten wel durven kijken naar wat er te zien is. Vaak doen we dat niet; we vinden het onaangenaam en kijken weg. Die tijd is voorbij. Mijn fractie is er dus van overtuigd dat er meer geld naar Defensie moet. De vraag hoeveel dat is, moet je uitonderhandelen met andere politieke partijen die de regering vormen of die in de Kamer zitten. Dat moet natuurlijk worden afgewogen tegen andere prioriteiten in ons staatsbestel. Ik heb het al gezegd: dat is het verschil tussen high en low politics. Voor low politics — de rollator, zorg, onderwijs — krijg je over het algemeen wel de handen op elkaar. Dat begrijp ik ook allemaal ...

De heer Van Boxtel (D66):

De rollator is uit het pakket, hoor.

De heer Van Kappen (VVD):

O ja, die is uit het pakket. Ik moest er laatst zelf een kopen voor mijn schoonmoeder.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik had beloofd mij nooit over de zorg te uiten in deze rol, maar dit moest ik toch even feitelijk rechtzetten.

De voorzitter:

Kan het even via de voorzitter?

De heer Van Kappen (VVD):

Dat van die rollator begrijp ik helemaal. Ik heb er net immers een gekocht voor mijn schoonmoeder.

De voorzitter:

Ik heb die nog niet nodig hoor.

De heer Van Kappen (VVD):

Ik ook nog niet.

De heer Van Boxtel (D66):

Dat was ook helemaal niet mijn intentie.

Ik doe niets af aan uw betoog als u zegt: we hebben geconstateerd dat we voor defensie ongeveer de bodem bereikt hebben. Maar ik wil wel een kanttekening plaatsen bij uw vrij algemene oproep om heel veel meer alleen aan defensie te gaan doen. In de afronding van het betoog van uw collega Schrijver hoorde ik hem zeggen dat er weer wat meer aan ontwikkelingssamenwerking kan worden gedaan. Ik hoop dat de coalitie, in de Trêveszaal, in ieder geval de boodschap zo wil meenemen, dat wij een geloofwaardig vervolg krijgen voor de komende periode, waarop iedereen betrokken is. Het risico is dat iedereen weer selectief gaat winkelen, dat de heer Van Kappen het weer alleen over defensie heeft, dat de PvdA alleen weer de ontwikkelingssamenwerking wil en dat een derde de ambassadeposten weer wil verruimen. Ik doe het het liefst aan de hand van wat je inhoudelijk nodig hebt en niet alleen maar meer geld. Vooral, wat vraagt deze nieuwe wereld? Wat zijn de nieuwe typen van oorlogvoering? Waar wil je wel en niet zijn? Waar kun je efficiënter met anderen samenwerken, opdat je misschien financiële ruimte creëert om ergens anders weer steviger positie te kunnen nemen in dat, wat mij betreft, steeds sterker wordende EU-veiligheidsbeleid?

De heer Van Kappen (VVD):

Ik ben het eigenlijk wel met de heer Van Boxtel eens. Ik probeer iedereen duidelijk te maken dat softpower zonder hardpower geen power is. We zullen dus met z'n allen moeten besluiten, want noch ik, noch de VVD beslist dat alleen, dat er meer geld naar Defensie moet. Ik hecht niet aan die 2%, echt niet. Ik vind het het allerbelangrijkste dat we komen tot een stabiele defensiebegroting. In Denemarken hebben de regering en de oppositie een afspraak gemaakt dat voor een periode van vijf jaar de geldstroom die ze voor defensie over hebben wordt vastgesteld en dat ze daar gedurende die periode niet aan zullen komen. Hierdoor kan eindelijk een planning worden gemaakt in plaats van dat er steeds een voetbalwedstrijd wordt gespeeld, waarbij de goalpalen voortdurend worden verplaatst. Ik vind dat het allerbelangrijkste. Als doel Voor de middellange termijn zou mijn fractie graag zien dat hiervoor de 1,6% bnp wordt aangehouden. Dat is het percentage dat geldt als het gemiddelde uitgavenpatroon voor defensie van de Europese landen binnen de NAVO. Dan pas kun je volwaardig meepraten.

Ik was bijna aan het einde van mijn betoog, voorzitter. Ik had gevraagd of beide ministers zich ook in de ministerraad sterk willen maken voor onze veiligheidspolitiek. Het feit dat er zich nu een overduidelijke en langdurige existentiële dreiging aftekent, maakt deze boodschap extra urgent. Ik zeg het nog maar een keer: wat moet er nog meer gebeuren om ons wakker te schudden? De oude Romeinen zeiden het al "qui desiderat pacem, bellum pràeparat", ofwel: wie naar vrede verlangt, bereide zich voor op oorlog. Er is helaas geen vrede mogelijk zonder effectieve afschrikking·van eventuele agressors. Het is nooit anders geweest.

Als afsluitende opmerking — het moet toch even van mijn hart, want ik heb geaarzeld of ik het zou doen — wil ik toch ook namens de VVD-fractie ons verdriet uitspreken over de twee Apache-vliegers die de ultieme prijs van het militaire beroep hebben betaald.

De heer Ganzevoort i (GroenLinks):

Ik heb uiteraard, en zelfs vaak met plezier, geluisterd naar de buitengewoon scherpe strategische analyses die de heer Van Kappen heeft gemaakt en naar het heldere VVD-standpunt dat hij hier heeft uitgedragen. Zo kennen we hem ook. Ik heb een vraag over iets wat ik volgens mij in zijn betoog niet heb gehoord: het element van de gevolgen van de onveilige situatie op de grote vluchtelingenstromen. We kunnen er vandaag en deze week ook niet helemaal omheen dat zijn partij daarover dit weekeinde iets heeft gezegd, waarvan ik erg benieuwd ben of dit ook in de deze Kamer wordt gedragen.

De heer Van Kappen (VVD):

Dat is een interessante. Het probleem van de ongecontroleerde vluchtelingenstroom is enorm. Iedereen die dat ontkent, kijkt weg. Als deze enorme hoeveelheid vluchtelingen — we hebben het begin nog niet eens gezien, het wordt alleen nog maar erger — in Europa wordt opgenomen, zonder dat hierover met elkaar goede afspraken worden gemaakt, betekent dit een gevaar voor de politieke en sociale instabiliteit in het land. Er zal zeker een tegenreactie komen. Het probleem dat door de VVD in de Tweede Kamer aan de orde is gesteld, is een reëel probleem. Als ik de oplossing hiervoor in mijn achterzak had, zou ik haar met liefde met iedereen delen, maar ik heb haar niet. Ik weet alleen dat als je dit zou willen, er drie dingen belangrijk zijn. 1. Je zal in eerste instantie met Europa tot afspraken moeten komen. 2. Je zal als Europa met de VN moeten gaan praten, met de UNHCR. Dit is mijn persoonlijke visie, niet die van mijn partij, want ik heb dit niet kunnen afstemmen met de fractie. 3. Ik ben er meer van overtuigd geraakt dat je ook met de Arabische Liga om de tafel moet gaan zitten. Je kunt zeggen dat dit een kansloos gesprek is, toch vind ik dat we dat gesprek moeten gaan voeren. We zullen op de een of andere manier moeten komen tot een regulering van deze ongecontroleerde stroom vluchtelingen. Als wij dat niet doen, overkomt het ons en dat is altijd slecht. Ik vind echt dat wij dit probleem serieus moeten nemen. Ik vind echt dat wij dit in Europa tot topprioriteit moeten maken. Dit is tijdens de laatste vergadering in Riga door verschillende Europese landen naar voren gebracht. De Italianen en Spanjaarden zeiden: het is helemaal geen probleem van Zuid-Europa, want de meeste vluchtelingen gaan naar Zweden en naar Duitsland. Het is dus een Zweeds en Duits probleem. Ik denk dat het ons aller probleem is. Als wij daarvoor de ogen sluiten, is dat geen oplossing. Naast Europa, de VN en de Arabische Liga zul je ook Frontex moeten versterken. Je zult heel goed moeten nagaan of de regels die wij tot nu toe gehanteerd hebben, nog wel voldoen in deze situatie.

De heer Ganzevoort (GroenLinks):

Als ik de heer Van Kappen goed hoor, hoor ik niet het omarmen van de hoge muren om fort Europa, maar eerder een integrale benadering waarbij ook op preventie wordt ingezet, op gezamenlijk Europees beleid en op meer humanitair beleid.

De heer Van Kappen (VVD):

Ik denk dat het ongeveer correct is wat de heer Ganzevoort zegt. Ik geloof er echter niet in om weg te kijken en te roepen dat het allemaal onzin is. Het is geen onzin, want het is een groot probleem dat wij met z'n allen moeten aanpakken.

De heer Van Boxtel (D66):

Ik heb veel waardering voor de wijze waarop de heer Van Kappen de vraag van de heer Ganzevoort heeft beantwoord. Mijn conclusie is dat het geen partijstandpunt is dat wij vorige week hebben gehoord, maar gewoon een idee uit de Tweede Kamer. Ik denk dat hierover nog heel veel gediscussieerd moet worden, überhaupt binnen welke partij dan ook, om te bekijken hoe wij dit hele vraagstuk verder gaan adresseren. Ik kom straks ook nog even terug op het plan dat vorige week door de VVD-fractie van de Tweede Kamer naar voren is gebracht. Dit was onvoldragen en heeft de sfeer van een noodplannetje. Het onderliggende probleem is inderdaad veel groter, veel ernstiger en dus ook veel moeilijker op te lossen dan door middel van de suggestie om de opvang voortaan in de regio te doen en niet meer in Europa. Dat is echt bizar.

De heer Van Kappen (VVD):

Ik wil mijn collega's in de Tweede Kamer natuurlijk niet helemaal afvallen. Ik vind het volledig terecht dat ze dit probleem aan de orde hebben gesteld en dat ze de moed hebben gehad om het op deze manier te doen. Het levert de nodige discussie op, maar ik vind het terecht dat ze het hebben gedaan. Hoe moet dit dan worden opgelost? Gelukkig zit ik in de Eerste Kamer en niet in de Tweede Kamer; wij kunnen ernaar kijken als zij daar uitgevochten zijn en dan kunnen wij er nog verstandige dingen over gaan zeggen.

De voorzitter:

Op verzoek van de minister van Defensie volgt nu een schorsing van enkele minuten.