Plenair Kneppers-Heijnert bij behandeling Bevorderen flexibel werken



Verslag van de vergadering van 7 april 2015 (2014/2015 nr. 27)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.40 uur


Mevrouw Kneppers-Heijnert i (VVD):

Mevrouw de voorzitter. In de eerste plaats wil ik mijn waardering uitspreken voor de vasthoudendheid van de indieners om te komen tot aanpassingen op het terrein van flexibiliteit in de arbeidsverhoudingen. Dat wij het niet eens zijn over de wijze waarop, doet aan mijn waardering niet af. Op 8 februari 2000 hield ik in deze zaal mijn maidenspeech over de Wet aanpassing arbeidsduur, een wetsvoorstel van de toenmalig D66-staatssecretaris mevrouw Verstand in Paars II. Ik dank de indieners dat zij mij de gelegenheid geven om ruim 15 jaar later in de eindfase van mijn loopbaan in de senaat een wijzing van deze Wet te behandelen. De cirkel is rond, wordt er dan gezegd.

De VVD-fractie heeft toen, ondanks dat zij regeringspartij was, tegen de wet gestemd omdat zij vond dat de flexibiliteit wel heel erg van één kant moest komen, namelijk van die van de werkgever. Onder flexibiliteit versta ik: het hebben van meer variatie of keuze bij de vraag naar dan wel het aanbod van arbeid dan tevoren. Voor de werknemer is de flexibiliteit met de Wet aanpassing arbeidsduur toegenomen als hij het initiatief neemt om aanpassing te verzoeken. Dit gold en geldt niet voor de werkgever bij zijn vraag naar arbeid. Hij kan alleen reageren op verzoeken van werknemers. Dat gold indertijd voor de aanpassing van de arbeidsduur en in het voorliggende wetsvoorstel ook voor aanpassing van de werktijd en de werkplaats. De werkgever heeft of krijgt op basis van deze wet niet het recht om de werknemer te verzoeken flexibel te werken als dat voor de bedrijfsvoering nodig is. Naar aanleiding van een vraag tijdens de schriftelijke behandeling antwoorden de indieners dat zij dit terecht vinden, omdat flexibel werken er niet toe moet leiden dat een te grote vermenging plaats vindt van werk en privé. Maar vermenging van werk en privé kan ook plaatsvinden als gevolg van een verzoek van de werknemer zelf. De initiatiefnemers verwachten echter dat werknemers dit zullen overwegen voor zij een verzoek indienen. De verwachting van de initiatiefnemers hoeft niet te leiden tot een andere, in de ogen van mijn fractie, realistischer, opvatting bij de werknemers. Geen grotere vermenging tussen arbeid en privé dan thuis te gaan werken. Nu hoeft plaatsonafhankelijk werken niet per definitie thuiswerken te betekenen maar daar waar het gaat om arbeid en privé, dan wel arbeid en zorg te combineren, zal het toch op thuiswerken neerkomen. Of zijn de indieners een andere mening toegedaan?

Nu gaat het bij plaatsonafhankelijk werken om "a right to ask and a duty to consider". Er zijn geen afwijzingsgronden in het wetsvoorstel opgenomen. Dat betekent dat iedere grond een grond tot afwijzing is. Zijn de indieners het hiermee eens? Zo ja, is dit geen overbodige regelgeving? Een ander bezwaar indertijd was dat de wet eigenlijk een emancipatorisch doel had, namelijk de combinatie van arbeid en privé vergemakkelijken, waarbij de veronderstelling en de bedoeling van de regering toen was dat vrouwen meer zouden gaan werken en mannen meer zouden gaan zorgen. Gedurende het parlementaire proces verdwenen deze doelstellingen achter de horizon omdat de wetgever geen subjectieve elementen in de wet wilde en niet wist hoe hij persoonlijke motieven van werknemers af moest wegen tegen zwaarwichtige bedrijfsbelangen van de werkgever. In de woorden van de staatssecretaris van toen tijdens de behandeling in de Tweede Kamer: "het doel van de Wet aanpassing arbeidsduur is in het in het leven roepen van een recht ongeacht de motieven van de werknemer. De bedrijfsbelangen zijn geobjectiveerd."

De voorbeelden die nu in het wetsvoorstel flexibel werken worden genoemd, liggen ook in de sfeer van arbeid en zorg, nu inclusief mantelzorg. "Wat de initiatiefnemers betreft staat in het voorliggend wetsvoorstel vooral het belang van de werknemer om op ontspannen wijze werk en privé te combineren voorop", antwoordden zij in reactie op vragen van de ChristenUnie in deze Kamer. Zijn de indieners het met de VVD-fractie eens dat werknemers een weliswaar schriftelijk, maar ongemotiveerd verzoek in mogen of kunnen dienen om aanpassing — niet alleen van de arbeidsduur, want dat was al zo — maar nu ook van de werktijd c.q. arbeidsplaats en er dus in het geheel geen sprake hoeft te zijn van combinatie van arbeid en zorg? Hoe zien zij dat in het kader van een evenwichtige belangenafweging tussen werknemer en werkgever?

De termijn dat een werknemer in dienst moet zijn geweest om een verzoek te kunnen doen wordt in dit wetsvoorstel verkort van een jaar naar een halfjaar. De termijn voor de indiening van een verzoek wordt verkort van vier naar twee maanden. Dit betekent dat een werknemer acht maanden na zijn indiensttreding een verzoek tot aanpassing kan doen. Hoe zien de indieners dit in het kader van het verbintenisrechtelijke principe dat overeenkomsten moeten worden nagekomen? De wilsovereenstemming, toch nog steeds de basis van een overeenkomst, is hier wel van erg korte duur. Heeft de werknemer bij het accepteren van de baan wel de juiste afweging gemaakt als hij zo kort daarna een wijziging van de arbeidsduur, werktijd en/of werkplaats kan vragen?

Conclusie: mijn fractie is van mening dat wetgeving op dit terrein niet de juiste oplossing is, maar dat maatwerk noodzakelijk is. Het type werk maar ook mensen verschillen daarvoor te veel. Thuiswerken en tegelijkertijd voor je oude moeder of je jonge kinderen zorgen is geen realistische optie, in elk geval niet met een fulltime baan. Dat is het probleem: de wet is te generaliserend, de mogelijk voorkomende situaties te uiteenlopend.

Wij horen graag van de indieners hoe zij dit zien en zien uit naar de beantwoording van onze vragen.

Mevrouw Strik i (GroenLinks):

Ik heb nog een vraag aan mevrouw Kneppers. Zij geeft als een bezwaar aan dat het wetsvoorstel te generalistisch is, terwijl het juist moet gaan om maatwerk. Erkent zij niet dat dit wetsvoorstel vooral juist de partijen stimuleert of dwingt om maatwerk te leveren? In dit wetsvoorstel krijgen werknemers de mogelijkheid om te verzoeken, hun werktijden aan te passen en mogelijk ook thuis te werken. Samen met de werkgever wordt dan gekeken naar de meest passende oplossing. Dat is eigenlijk geen generalisatie, maar juist zoeken naar maatwerk en beide partijen daartoe aanzetten.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Ik denk dat dit wetsvoorstel daarvoor niet nodig is, zoals ik al eerder heb aangegeven, ook in de schriftelijke vragen. Er bestaat ook zoiets als goed werkgeverschap, en overigens ook goed werknemerschap, en ik denk dat iedere werkgever een gesprek zal aangaan als daarom wordt verzocht. Als werkgevers dat niet willen — die zijn er natuurlijk ook — zullen ze dat ook niet doen als dit wetsvoorstel er ligt, ben ik bang.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Maar dit wetsvoorstel dwingt ze toch meer om serieus op het verzoek in te gaan en gemotiveerd aan te geven of het wel of niet kan en om te praten over een voorstel dat beide partijen past. Dat doen ze toch wel, zegt u. Maar geeft u dan niet toe dat dit toch een steuntje in de rug betekent voor werknemers als het gaat om werkgevers die dit niet zo gemakkelijk doen?

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Ik denk het niet. Als je van je werkgever weet dat hij daarvoor niet openstaat, dat het moeilijk is om hem zoiets te vragen, dan blijft dat zo, ook met dit wetsvoorstel in de hand. Als hij het niet doet, zul je toch iets anders moeten doen. Wat die motivering betreft, ik heb over de arbeidsplaats net gezegd dat iedere motivering, hoe flut ook, een motivering is, want er zijn geen afwijzingsgronden. Ten aanzien van andere dingen denk ik: als je een motief wilt vinden, vind je het altijd.

De voorzitter:

Tot slot, mevrouw Strik.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Dat is een inschattingsfout van de effecten. Ik wil alleen maar aangeven dat iedere evaluatie van de Wet aanpassing arbeidsduur wel degelijk de conclusie in zich had dat het leidde tot een cultuuromslag. Werkgevers waren bereidwilliger.

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Ik heb de evaluatie van 2004 bekeken. Ik weet niet welke evaluatie u hebt bekeken, maar op basis daarvan was mijn eerste constatering dat er op basis van de Wet aanpassing arbeidsduur nauwelijks geprocedeerd wordt en dat vrijwel altijd wordt geprocedeerd op basis van artikel 611. Dat begrijp ik ook wel. De Wet aanpassing arbeidsvoorwaarden schrijft ook een aantal voorwaarden voor, namelijk vier maanden van tevoren — straks wordt dat twee maanden — een verzoek indienen en een jaar in dienst geweest zijn, terwijl al die voorwaarden niet gelden als je gewoon met een verzoek naar je werkgever gaat, los van de Wet aanpassing arbeidsduur.

Mevrouw Strik (GroenLinks):

Daarover verschillen we van mening.

De voorzitter:

Mevrouw Strik, hiermee moet u het doen. U kunt er in uw tweede termijn nader op ingaan. Mag ik u beiden vragen om voortaan via de voorzitter te debatteren?

Mevrouw Kneppers-Heijnert (VVD):

Pardon, neemt u mij niet kwalijk. Dat ik dat na vijftien jaar nog vergeet!

De voorzitter:

Dan is het toch leuk dat ik u dit nog op het laatste moment kan bijbrengen! Ik geeft het woord aan de heer Backer, die inmiddels al klaarstaat.