Verslag van de vergadering van 19 mei 2015 (2014/2015 nr. 31)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 10.19 uur
De heer Hoekstra i (CDA):
Mevrouw de voorzitter. Tijdens het werk van alledag is het gemakkelijk om uit het oog te verliezen hoe schitterend de plenaire zaal is waar wij ons in bevinden. Het is een ruimte vol historie, en vol symboliek. Het is een zaal die ons vooral herinnert aan de glorietijd van de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën. Wie de moeite neemt om naar het plafond te kijken, ziet daar de verschillende volkeren met wie de republiek handel dreef. Wie echt goed kijkt, ziet in het midden een aantal kleine figuurtjes die de vergaderzaal als het ware lijken binnen te stappen. Van mevrouw Bep Berndsen, het is goed om haar hier even te memoreren, heb ik begrepen dat er tot halverwege de jaren negentig is gedacht dat die figuurtjes de Engelsen symboliseren die de republiek bedreigden. Maar nadat het plafond in het midden van de jaren negentig is schoongemaakt, weten wij inmiddels beter en zien wij dat het kinderen zijn. De bloem der natie, zoals men destijds zei. De toekomstige generatie ziet neer op de huidige generatie, om te kijken of de belangen van alle generaties wel voldoende in het oog worden gehouden.
Met die vingerwijzing uit het verleden zijn wij terug in het hier en nu. En zijn wij aanbeland bij het wetsvoorstel over de AOW. Dit wetsvoorstel gaat bij uitstek over het waarborgen van de belangen van alle generaties. Het gaat over eerlijkheid en over redelijkheid. Het gaat over geven en over nemen. Het gaat over rechten en over plichten. Ik denk dat je mag zeggen dat er twee grondredenen zijn waarom wij dit debat voeren. De eerste reden is goed nieuws: nooit eerder in de geschiedenis leefden zo veel Nederlanders zo lang in zo'n goede gezondheid in zulke goede omstandigheden. Het lijkt mij nuttig om dit toch nog eens te markeren bij het begin van dit debat.
De tweede grondreden is de demografische verandering van Nederland. Dat is niet zo zeer goed of slecht nieuws, als wel een gegeven voor ons allemaal. Laat ik voor de duidelijkheid de aantallen nog eens noemen. Zij maken namelijk glashelder wat er aan de hand is. In 1957, toen de AOW werd ingevoerd, stonden tegenover iedere AOW-gerechtigde ruim 7,5 mensen tussen de 20 en 64 jaar. Inmiddels is die verhouding ongeveer 1 op 4. De inschatting is dat in 2040 die verhouding 1 op 2 zal zijn. Dat betekent dat de lasten van de AOW door steeds minder werkenden gedragen zullen worden. Als je die twee factoren in de achterhoofd houdt, is het verstandig dat de politiek er in 2012 eindelijk toe is overgegaan om de AOW-leeftijd te verhogen.
Ik zou er graag bij willen zeggen dat dit was na veel te lang aarzelen. Ook toen heeft de politiek zich op de korte termijn een zachte heelmeester getoond. De eerste jaren is AOW-leeftijd nauwelijks omhoog gegaan. Dat was de reden dat wij en ook anderen er in 2012 op hebben aangedrongen om de AOW-leeftijd sneller en verder op te schroeven in de periode die toen direct voor ons lag. Dat gold zeker voor het aanvankelijke wetsvoorstel, maar in mindere mate voor Kunduz-wetsvoorstel, als ik het zo mag noemen. Wij deden dat in de overtuiging dat meer doen op de korte termijn eerlijker is voor alle generaties. Wij deden dat ook om te voorkomen dat degenen die het meest getroffen worden door deze wetten met een derde wetsvoorstel geconfronteerd zouden worden. De ironie wil dat dit precies de reden is waarom wij hier vandaag staan om opnieuw over dit onderwerp te spreken. Het kabinet bepleit namelijk een versnelling van de verhoging. Concreet wil het kabinet de AOW-leeftijd in 2016 met één maand verhogen, in 2017 met twee, in 2018 met drie, in 2019 met vier, in 2020 met vijf en in 2021 met zes maanden.
Ik zal er geen doekjes om winden. Wij als CDA-fractie wegen de belangen van alle generaties af. Het gaat om de belangen van degenen onder de zestig. Tot vreugde van mogelijk een deel van de aanwezige senatoren zal ik dit de jongeren noemen. Het gaat om degenen op wie de versnelling van toepassing is. Als wij de belangen van al die groepen tegen elkaar proberen af te wegen, dan denken wij dat de hoofdlijn van dit wetsvoorstel een verbetering is ten opzichte van de huidige situatie. Bovendien is het voorstel financieel effectief, legitiem, uitvoerbaar en handhaafbaar.
Wij steunen de hoofdlijnen dus, maar wij zien drie belangrijke bezwaren. Ten eerste heeft ook dit kabinet het niet aangedurfd om de korte termijn ten volle te benutten. Het kabinet is eind 2012 aangetreden dus een eerste aanpassing in 2013 was misschien wat ambitieus geweest. Maar het kabinet heeft ook 2014 en 2015 onbenut gelaten, om er vervolgens in 2016, heel voorzichtigjes, welgeteld één maand bij te doen. Dat is een gemiste kans. Een gemiste kans die zich bovendien lastig laat uitleggen aan de zestigminners. Mijn vraag aan de staatssecretaris is: waarom?
Ten tweede heeft het voorstel in de huidige vorm onnodig lang op zich laten wachten. De inkt van het regeerakkoord was droog voor 2013 begon en het is nu mei 2015. De opgelopen vertraging kan onmogelijk komen door de inspanning die het gekost heeft om dit voorstel te fabriceren. Zonder de staatssecretaris of iemand anders tekort te willen doen: het is een herhalingsoefening van 2012 en het bestaat uit amper 6 pagina's. Om het huiselijk te zeggen: de staatssecretaris zal daar dus geen maanden aan de keukentafel op hebben zitten ploeteren. En toch zijn wij anderhalf jaar verder; anderhalf jaar, waarin er onnodig geen zekerheid of onvoldoende zekerheid is geboden aan de mensen die het betreft. Mijn vraag aan de staatssecretaris is opnieuw: waarom?
Ten derde — dit de belangrijkste van de drie punten — vragen wij ons af of er groepen Nederlanders zijn die door dit voorstel met de vingers tussen de deur komen en, zo ja, wat precies de financiële impact voor hen is. De memorie van Toelichting blijft op dit punt rijkelijk vaag. Laat ik er ter illustratie een punt uitlichten. Wij vroegen de staatssecretaris naar de gevolgen voor werkloze ouderen wiens AOW-leeftijd door dit voorstel oploopt. Ook anderen hebben daarnaar gevraagd. De staatssecretaris gaf vervolgens aan dat zij "mogelijk recht op WW hebben", met een "eventuele toeslag op basis van de Toeslagenwet". Maar dat is nog niet alles. Als er te weinig WW is opgebouwd, kan er "mogelijk een beroep worden gedaan op de IOW of de IOAW". En als dat allemaal niets oplevert, dan "kan er rechte bestaand op een uitkering op grond van de Participatiewet."
Taalkundig en juridisch zijn al die formuleringen natuurlijk loepzuiver, maar praktisch bieden zij geen enkel houvast. Ik heb geen enkel idee wat deze optelsom van mitsen en maren in euro's oplevert. Ook na de nadere memorie van antwoord is die duidelijkheid er niet. Ik denk dat daaraan wel grote behoefte is in deze Kamer, maar zeker ook daarbuiten. Het zou goed zijn wanneer de staatssecretaris in dit debat ten minste volledige duidelijkheid schept. Ik denk dat dit nodig is om tot een finale afweging te komen over dit voorstel. Welke specifieke groepen worden er in haar optiek door dit voorstel geraakt? Hoe groot zijn die groepen? Wat is de exacte impact op de portemonnee? Wat zijn de reparatiemogelijkheden? Welk deel is niet te repareren? Wij willen hierop graag een antwoord krijgen van de staatssecretaris. Mag ik zo vrij zijn om haar te suggereren dat antwoord ook al op papier te zetten en in de loop van dit debat met de Kamer te delen?
De heer Reuten i (SP):
Senator Hoekstra begon met een structureel probleem. Het lijkt me juist om dat neer te zetten, maar dit wetsvoorstel gaat toch niet over dat structurele probleem? Dit wetsvoorstel gaat uitsluitend over een versnelling van de structurele afspraken. Heb ik dat juist?
De heer Hoekstra (CDA):
Ik heb het iets anders geformuleerd dan de heer Reuten het samenvat. Ik heb gezegd dat de reden om in 2012 eindelijk tot een verhoging van de AOW-leeftijd over te gaan, de structureel langere levensverwachting van de Nederlanders is.
Voorzitter, na dit laatste punt van precisie rest mij niets anders dan u te danken.