Verslag van de vergadering van 30 juni 2015 (2014/2015 nr. 37)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 15.49 uur
De heer Ten Hoeve i (OSF):
Voorzitter. Ik feliciteer ook de beide leden van de Kamer die hun maidenspeech hebben mogen houden. Voor mijzelf is het geen maidenspeech, maar het doet mij wel erg veel genoegen om na zoveel tijd hier weer te mogen staan, en nog wel bij zo'n Europees onderwerp.
Bij deze drie associatieovereenkomsten zijn de sleutelwoorden politieke associatie en economische integratie. Het is duidelijk dat dit heel wat verder gaat dan een goede en vreedzame verhouding met nabuurlanden. Het betekent streven naar integratie van de drie landen in het economische systeem van de interne Europese markt en het betekent het politiek verbinden van de drie landen aan de normen en waarden van de Europese Unie. Dat moet in de loop van de tijd concreet gestalte krijgen in aanpassing van de wetgeving van de drie landen op economisch en ook op politiek, ethisch en moreel gebied aan de uitgangspunten die in de EU gelden. Dat is ontegenzeggelijk het trekken van de drie landen in de Europese invloedssfeer. Dat kan, want daarvoor is in de Europese Unie draagvlak, omdat het goed is om gelijkgeaarde buren te hebben. Daarvoor is er ook, en zelfs groot draagvlak in de betreffende landen, maar misschien wat minder in Moldavië. Draagvlak, natuurlijk concreet voor de wens om hoe langer hoe meer op Europa te gaan lijken in welvaart en in democratie. Dat is een compliment voor Europa: wij hebben allerlei problemen maar wij worden nog steeds door de meeste van onze buren benijd om onze vrijheid en onze welvaart.
Maar dat betekent ook dat in alle drie die landen bij veel inwoners de vurige wens bestaat om op termijn, maar eigenlijk liefst zo gauw mogelijk, echt lid te worden van de EU. En daar ligt een probleem, want onze regering roept al heel lang dat daar natuurlijk geen sprake van kan wezen. Het is in zoverre terecht en begrijpelijk dat de Unie nog heel veel moeite heeft om Roemenië, Bulgarije en ook Griekenland in het gareel van goed, betrouwbaar en integer bestuur te dwingen en dat de Unie dus eigenlijk niet nog meer onvolwassen leden erbij kan hebben. Misschien kan de EU, zoals collega Knapen zei, zich helemaal nauwelijks permitteren er leden bij te krijgen, alhoewel dat naar mijn gevoel wat afhankelijk zou moeten zijn van de mogelijkheid om een verstandige tweesnelhedensituatie te creëren binnen de EU.
Maar het kan niet ontkend worden, ondanks deze bezwaren, dat het goed is om er maar heel duidelijk over te zijn dat Europese landen volgens de verdragen wel het recht hebben om mee te doen in de Unie, op het moment dat zij zich daarvoor kwalificeren. Het gaat hier om Europese landen, Oekraïne en Moldavië ontegenzeggelijk. Georgië hoort niet bij het Midden Oosten, dat is duidelijk, dus waar zou het anders bij moeten horen dan bij Europa?
Zou de regering duidelijk willen zeggen dat deze drie landen, voorlopig nog echt, echt niet, maar op de lange duur zeker wel het principiële recht hebben om toe te treden tot de Unie? Ook al is dat een uitzicht op de heel lange termijn, dat principiële uitgangspunt is waarschijnlijk voor deze landen zelf van groot psychologisch belang en het zou ook kunnen helpen om ons toch meer te binden aan de Midden-Europese lidstaten. Over dat principiële punt zou ik wel graag een heel duidelijke uitspraak willen hebben van de minister.
Tot zover prachtig, ook al zie je daar in de praktijk in deze drie landen nog niet zo heel veel van terug, dat heeft collega Kox ook wel duidelijk gemaakt.
Naast dat prachtige is er ook een andere kant. De drie landen worden door Rusland gezien als zeer nabij buitenland dat bij voorkeur in de Russische invloedssfeer moet blijven. Die gedachte wordt door delen van de bevolking in de Oekraïne en in Moldavië ook gedragen, in Georgië, in rest-Georgië, waarschijnlijk nauwelijks. Maar dit is dus wel een groot probleem. Je zou je kunnen afvragen of dit probleem niet zo groot geworden is doordat het Westen, de EU en ook Nederland, altijd een uitsluitend legalistische houding heeft aangenomen in een aantal conflicten die ontstaan zijn en die intussen als "bevroren conflicten" gelden. Waar natiestaat en natie niet volkomen samenvallen, ontstaan heel makkelijk conflicten, dat laat ook West-Europa wel zien. Ook in West-Europa moet daar flexibel mee omgegaan worden om het goed af te laten lopen.
Het afgescheiden gebied van Moldavië, de republiek Transnistrië, is door een Sovjet-opzetje uit 1924 uiteindelijk binnen de grenzen van de Sovjetrepubliek Moldavië terechtgekomen en daarna dus in de huidige Republiek Moldova. Het heeft nooit bij het vorstendom Moldavië gehoord en er wonen, behalve in enkele dorpen, weinig Moldaviërs, maar vooral Russen en Oekraïners. Waarom zou dan zo'n conflict niet tot een vreedzame scheiding kunnen leiden? Is vasthouden aan een formele Sovjetgrens dan wel de juiste benadering?
Ongeveer hetzelfde geldt voor Zuid-Ossetië en, iets genuanceerder, eigenlijk ook voor Abchazië. Het legalistische standpunt van de westerse mogendheden bepaalt waarschijnlijk sterk de onmogelijkheid om een oplossing voor de bevroren conflicten te vinden. Het bepaalt de verhouding tot Rusland.
Wat betreft de Oekraïne, waar niet een bevroren maar een heet conflict aan de gang is, de verschillen tussen de westelijke en de oostelijke Oekraïne en zelfs ook tussen de westelijke en de centrale Oekraïne zijn zo groot dat het lang volgehouden standpunt van een eenheidsstaat Oekraïne dwaas is en was. Een duidelijke, constitutioneel gegarandeerde en heel vergaande federalisering is niet alleen voor de Russen belangrijk, maar ook voor de interne verhoudingen in de Oekraïne noodzakelijk. En ook daarbij bestaat er te veel onwil of in ieder geval traagheid. Misschien juist wel omdat zo'n echte federalisering er ook best eens toe zou kunnen leiden dat de Oekraïne het streven naar het lidmaatschap van de EU zou moeten opgeven. De keuze kon dan uiteindelijk wel eens worden tussen geen EU-lid worden of uiteenvallen.
Ik zal verder zwijgen over de Krim, want wat daar gebeurd is, is natuurlijk lang niet in de haak, maar ik denk inderdaad ook dat het gehouden referendum wel een juist beeld geeft van de verhoudingen daar.
Ik ben voor de associatieovereenkomsten, want ik geloof dat de drie landen het recht hebben deze keuze voor Europa te maken. Europa moet deze Europese landen dan ook verwelkomen, daar ben ik duidelijk over geweest. Maar ik geloof ook dat waar door etnische tegenstellingen conflicten ontstaan, zodat delen van deze landen een andere kant kiezen, aan die etnische loyaliteiten ook waar mogelijk tegemoetgekomen zou moeten worden, ook eventueel met doorbreking van de formele en vaak toevallig of zelfs manipulatief tot stand gekomen grenzen. In de gesprekken over die gevallen speelt het Westen een rol, en dus speelt ook Nederland daarbij indirect een rol. Als die rol creatiever kon zijn en met meer gevoel voor de situatie in het veld zou kunnen bijdragen tot echte oplossingen, dan zouden deze associatieakkoorden wel eens minder weerstand in het Oosten kunnen oproepen, en daardoor op termijn misschien wel beter geborgd zijn. Ik vraag de minister graag hoe hij daarover denkt.