Plenair Schrijver bij behandeling Implementatie Opvang- en Procedurerichtlijn



Verslag van de vergadering van 7 juli 2015 (2014/2015 nr. 38)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 14.19 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Schrijver i (PvdA):

Allereerst onze felicitaties aan mevrouw Stienen. Uit het geroffel op de bankjes van de gehele Kamer heeft zij al kunnen afleiden dat haar maidenspeech naar nog veel meer smaakt!

Voorzitter. Ik geloof dat er bijna geen andere wet in Nederland is die wij zo frequent wijzigen als de Vreemdelingenwet 2000. Ditmaal gaat het om wetgeving die als doel heeft om twee EU-richtlijnen om te zetten in nationale wetgeving. Het gaat om de herziene EU-Procedurerichtlijn en de eveneens herziene EU-Opvangrichtlijn, onderwerpen die vallen binnen het streven naar een gemeenschappelijk immigratie- en asielbeleid van de Europese Unie, een streven dat mijn fractie altijd heeft ondersteund. Dit streven naar een gemeenschappelijk en geharmoniseerd beleid op asielterrein heeft naar het oordeel van mijn fractie aan relevantie gewonnen door de dramatische gebeurtenissen met vluchtelingenstromen via het Middellandse Zeegebied. Wij achten ook na dit wetsvoorstel een verdergaande gemeenschappelijke Europese aanpak en derhalve ook nadere harmonisatie van asielregelgeving zeer gewenst. Een zorgvuldige en efficiënte behandeling van asielverzoeken en een menswaardige opvang voor asielzoekers dienen de hoekstenen van dit beleid te zijn. Naast verdergaande praktische samenwerking tussen de lidstaten op tal van concrete punten is naar aanleiding van deze golf van vluchtelingen en migranten die naar Europa willen komen, wellicht een nieuwe fase in de ontwikkeling van het Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel (GEAS) gewenst. Dat zou dan na "Amsterdam" en "Lissabon" de derde fase zijn. Graag ontvangt de PvdA-fractie een reactie van de staatssecretaris waarin hij aangeeft of hij dat ook zo ziet dan wel hier anders tegen aankijkt. De Europese migratieagenda en daarmee ook de nadere ontwikkeling van het gemeenschappelijk asielstelsel zijn onderwerpen die ongetwijfeld ook tijdens het Nederlands voorzitterschap van de Europese Unie een grote rol zullen spelen en veel aandacht zullen vragen.

Meer specifiek over het wetsvoorstel wil ik kort drie onderwerpen aan de orde stellen. Het eerste onderwerp is de grensdetentie. Verscheidene fracties, waaronder die van de Partij van de Arbeid, hebben in de schriftelijke voorbereiding van dit wetsvoorstel zorgen naar voren gebracht over de bijna automatische grensdetentie van asielzoekers bij binnenkomst in Nederland aan de buitengrens. Terecht heeft ook het College voor de Rechten van de Mens ons erop gewezen dat onmiddellijke vrijheidsontneming een ultimum remedium is en nooit een standaardprocedure mag zijn. Dit vloeit ook voort uit de paragrafen 8 en 15 van de preambule van de herziene Opvangrichtlijn. Daarin wordt bepaald dat een vreemdeling slechts mag worden gedetineerd als dit noodzakelijk is en als lichtere alternatieven zijn afgewogen. Op het eerste gezicht lijkt de vrijwel automatische detentie van asielzoekers bij binnenkomst in Nederland hiermee in strijd. Uiteraard ondersteunen wij de regering in het doel van effectieve grensbewaking, maar de vraag dringt zich op of het automatisch opleggen van grensdetentie wel aan het noodzakelijkheidscriterium voldoet.

Zo al noodzakelijk, kan de staatssecretaris bevestigen dat de detentie te allen tijde zo kort mogelijk zal zijn en niet langer zal mogen duren dan strikt noodzakelijk is? Nu bepaalt het wetsvoorstel uitsluitend dat de detentie ten hoogste vier weken zal duren, maar niet dat de termijn zo kort mogelijk dient te zijn. Ik vraag de staatssecretaris hoe hij denkt te voorkomen dat deze detentietermijn van vier weken gebruikelijk wordt, in plaats van louter de minimaal noodzakelijke termijn voor het onderzoek naar identiteit en antecedenten van de asielzoeker, die in veel gevallen misschien korter kan uitpakken. Wij kijken ook uit naar het aanstaande wetsvoorstel terugkeer en bewaring, waarin, zo stelt de staatssecretaris zelf, ook alternatieven voor vreemdelingenbewaring aan de orde worden gesteld. Wij hopen dat met de door de staatssecretaris aangedragen oplossingen de noodzaak en de duur van grensdetentie maximaal worden verkort.

Mijn tweede onderwerp betreft medisch onderzoek. Artikel 18 van de herziene Asielprocedurerichtlijn bepaalt dat, als de IND geen opdracht geeft tot een medisch onderzoek, de asielzoeker een dergelijk onderzoek op eigen kosten mag laten uitvoeren. Veel asielzoekers zullen daar evenwel de financiële middelen niet voor hebben. Om die reden zijn wij ingenomen met de steun die onder meer Amnesty International in voorkomende gevallen organiseert. De staatssecretaris heeft in de schriftelijke procedure met de Eerste Kamer reeds toegezegd, de kosten alsnog te vergoeden als de uitkomst van het door de asielzoeker of door derden bekostigde medisch onderzoek de aanleiding is om het asielverzoek in eerste aanleg alsnog in te willigen. Wij zijn blij met deze toezegging, maar we hebben op dit punt nog twee zorgen.

Ten eerste wordt een inwilliging meestal niet gemotiveerd en kan deze gebaseerd zijn op diverse feiten of documenten die misschien niet elk afzonderlijk maar wel in combinatie aan de inwilliging hebben bijgedragen. Wil de staatssecretaris toezeggen dat hij bereid is de IND de kosten van het medisch onderzoek in alle gevallen te laten vergoeden als de uitkomst van een medisch onderzoek, wellicht naast andere factoren, heeft bijgedragen aan de inwilligende beslissing?

Ten tweede is er een probleem met opvolgende asielverzoeken. Uit de praktijk blijkt dat er in een dergelijke procedure vaak alsnog asielaanvragen worden ingewilligd, omdat asielzoekers zich in eerste aanleg vaak niet meteen vrij voelen om zich uit te laten over hun medisch leed, bijvoorbeeld als gevolg van ondergane martelingen of opgelopen trauma's. Als dan later medisch onderzoek objectief de basis is voor het alsnog verstrekken van een verblijfsvergunning, is het toch niet logisch om die medische kosten van vergoeding door de IND uit te zonderen? De staatssecretaris stelt immers zelf in de nota naar aanleiding van het verslag dat ook de Afdeling bestuursrechtspraak het voor mogelijk houdt dat uit een medische rapportage blijkt dat een vreemdeling ten tijde van de eerste procedure in het geheel niet in staat was om een verklaring af te leggen over de betreffende medisch relevante gebeurtenis of omstandigheid. Is de staatssecretaris bereid om hier nog eens goed naar te kijken en mogelijkerwijs op dat punt zijn beleid aan te passen? Of moet ik het antwoord van de staatssecretaris zo lezen dat hij dat in feite al heeft gedaan door te wijzen op wat hij noemt "een absolute ondergrens"? Hij voegt daar nogal vaagjes aan toe: "in geval van bijzondere, op de individuele zaak betrekking hebbende feiten en omstandigheden kan noodzaak bestaan om formele regels niet tegen te werpen". Lees ik dat zo goed?

Mijn derde en laatste punt is de rechterlijke toetsing. Artikel 46, lid 3 van de Procedurerichtlijn verplicht Nederland tot een aantal wijzigingen in het huidige nationale stelsel van rechtsbescherming in de zin van de verplichting tot een volledige toetsing en een ex-nunconderzoek van zowel de feiten als de juridische gronden bij rechterlijke toetsing in eerste aanleg. Onze fractie beoordeelt dit als een verbetering in de rechtsbescherming van asielzoekers. Verwacht de staatssecretaris dat deze aangescherpte kwaliteitscriteria tot langere rechterlijke procedures aanleiding kunnen geven? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het eveneens door deze richtlijnen gestipuleerde streven naar snellere beslisprocedures?

In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de staatssecretaris dat de in het wetsvoorstel neergelegde integrale geloofwaardigheidsbeoordeling in wezen niet verschilt van de huidige praktijk van de positieve-overtuigingskrachttoets. Er is volgens hem slechts sprake van een andere, meer inzichtelijke wijze van motivering van het geloofwaardigheidsoordeel. Onze vraag is of een interpretatie van de woorden "integraal" en "ex nunc" in hun gewone betekenis niet met zich brengt dat ook nieuwe asielmotieven, bijvoorbeeld van na de binnenkomst in het land van asielaanvraag, mee mogen wegen in de rechterlijke beoordeling? Kortom, op welke gronden zouden nieuwe asielmotieven eigenlijk nu al niet in de ex-nunctoets door de rechter mede betrokken kunnen worden?

Wij delen de ambitie van de staatssecretaris om de door de Europese Commissie gestelde deadline voor deze implementatiewetgeving te halen. Wij kijken uit naar de antwoorden van de staatssecretaris op onze vragen betreffende de drie punten van grensdetentie, medisch onderzoek en rechterlijke beoordeling.

De voorzitter:

Het woord is nu aan mevrouw Van Weerdenburg voor haar maidenspeech. Ik luid de bel.