Verslag van de vergadering van 22 september 2015 (2015/2016 nr. 1)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 11.06 uur
Mevrouw Prast i (D66):
Mevrouw de voorzitter. Het voorliggende wetsontwerp heeft tot doel het faciliteren van het werken op basis van een arbeidsovereenkomst na het bereiken van de AOW-leeftijd. Een persoonlijke noot: de meisjesnaam van mijn moeder is Ragetli, en die komt niet veel voor. Ik was dan ook blij verrast dat de minister in zijn memorie van antwoord verwijst naar de, mij onbekende, Ragetlie-regel.
De fractie van D66 juicht het wegnemen van belemmeringen om aan het arbeidsproces deel te nemen, zeer toe en complimenteert de minister met de regelingen voor ontslag en doorbetaling bij ziekte. Veel AOW'ers van nu zijn wat betreft mogelijkheden om, onder andere, te kunnen werken, niet te vergelijken met de AOW'ers uit de tijd dat deze volksverzekering werd ingevoerd. Zij hebben een veel langere levensverwachting, waarvan voor velen de eerste tien jaren in goede tot zeer goede gezondheid, en dus behoefte aan aanpassing van de regels.
Mijn fractie is niet gevoelig voor het verdringingsargument. Dat werd ooit gebruikt om getrouwde vrouwen het werken te belemmeren; ze zouden eens een mannelijke eenverdiener en diens gezin het brood uit de mond stoten. Tegelijkertijd vinden we het argument dat de minister hier in stelling brengt, namelijk dat de werkgelegenheid op lange termijn door het arbeidsaanbod wordt bepaald, wel wat ferm, zeker uit de mond van een PvdA-minister. Ik herinner aan de uitspraak van Keynes: "in the long run we are all dead", en aan de passage in de troonrede van een week geleden waarin werd gesteld dat de lagere belasting op arbeid tot meer consumptie en dus werkgelegenheid zal leiden. Hoe dat ook zij, wij zien verdringing niet als probleem van dit wetsvoorstel.
De AOW'er van nu is, ik zei het al, een andere dan die van 1956. Hij wil en kan meer deelnemen aan het maatschappelijk verkeer. Dat is een goede zaak. Doorwerken, indien gewenst, vormt daarvan een van de elementen. En er is dan ook behoefte aan andere rechten en regels dan die van weleer. Dit wetsvoorstel draagt bij aan aanpassing van de regels aan de realiteit, maar zijn we er daarmee? Mijn fractie heeft er behoefte aan om de voorgestelde verandering te bezien in het licht van het geheel aan regels voor AOW'ers.
Onze eerste vraag aan de minister is hoe hij in het licht van de door hem voorgestelde aanpassing van regels aan realiteit, de aanvaardbaarheid en houdbaarheid van een aantal andere arrangementen voor AOW'ers beoordeelt. Ik geef een paar voorbeelden. AOW'ers hebben nog altijd recht op een ouderenkorting voor de inkomstenbelasting die afhankelijk van het inkomen minimaal €150 bedraagt en kan oplopen tot meer dan €1.000. Is deze regeling nog van deze tijd, nu veel hedendaagse AOW'ers niet meer het oudje van vroeger zijn? Hoe beoordeelt de minister deze positieve leeftijdsdiscriminatie waar ook AOW'ers met een hoog inkomen en vermogen van profiteren? Wat zou hij ervan vinden om het fiscale voordeel van het bereikt hebben van de AOW-leeftijd, ongeacht inkomen en vermogen, te laten vervallen, om te beginnen voor AOW'ers in dienstbetrekking?
En hoe kijkt de minister aan tegen de leeftijdsdiscriminatie in de tarieven eerste en tweede schijf? Hoe motiveert hij dat een AOW'er over hetzelfde inkomen veel minder belasting betaalt? Immers, de tarieven in de eerste en tweede schijf zijn ruim 18 en 22% voor AOW'ers, en ruim 36 en 40% voor wie de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt. Armoede komt dankzij de AOW en fiscale begunstigingen onder geen leeftijdscategorie minder voor dan onder ouderen, waarbij, als dat wel voorkomt, het meestal om hoogbejaarden gaat met alleen AOW. AOW'ers vormen vooral dankzij de waarde van hun woningbezit de meest vermogende generatie. Is de minister het met ons eens dat er geen reden is ouderen bijzondere fiscale of andere begunstigingen toe te kennen op geen andere grond dan hun leeftijd? Voor alle duidelijkheid: wij pleiten niet voor een heroverweging van faciliteiten ter compensatie van een laag inkomen, maar voor heroverweging van het leeftijdscriterium.
Niet alleen aan de inkomstenkant, ook aan de uitgavenkant hebben AOW'ers financiële voordelen ongeacht hun inkomen en vermogen. Veel daarvan liggen niet binnen de invloedssfeer van de minister, zoals het lidmaatschap van ons eigen Nieuwspoort: daarop krijgen AOW'ers, arm of rijk, 50% korting. Maar neem de NS, een staatsdeelneming: daar geldt een abonnementskorting van 50% enkel en alleen op basis van leeftijd. Een starter met hetzelfde inkomen, een huurwoning, en kinderen die afhankelijk van zijn inkomen zijn, moet in de trein gewoon de volle prijs betalen. Ook dit is wellicht niet het terrein van de minister; ik schets het om de achtergrond aan te geven waartegen wij dit voorstel willen beoordelen.
De heer Nagel i (50PLUS):
Ik heb een vraag aan de spreekster. We praten vandaag over het doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd en wat ik nu alleen hoor is een requisitoir tegen de belastingpolitiek die er voor ouderen is. Nu wisten we al dat D66 een soort ouderenhaat heeft, maar naar mijn gevoel gaat de spreekster nu toch wel erg ver buiten de oevers van het onderwerp dat nu aan de orde is.
Mevrouw Prast (D66):
Mijnheer Nagel, dank voor deze interruptie. Het is toch een taak van deze Kamer om wetsvoorstellen te beoordelen op consistentie? Daar heb ik het in mijn betoog over. Ouderenhaat is bij de fractie van D66 zeer, zeer ver te zoeken.
Mevrouw de voorzitter. Ik vraag de minister of hij bereid is om de mogelijkheid te onderzoeken een eind te maken aan de fiscale bevoordeling op grond van uitsluitend leeftijd. De overheid zou het geld dat ze daardoor bespaart, kunnen gebruiken om het leven te veraangenamen van wie het echt nodig hebben, AOW'er of niet. De fractie van D66 vindt het streven naar een duurzame en harmonieuze samenleving van essentieel belang. En daaronder valt ook de verantwoordelijkheid voor jongere generaties.
Andere vragen van mijn fractie aan de minister zijn de volgende. Klopt het dat AOW'ers in loondienst straks van hun brutoloon netto meer overhouden dan hun collega's die precies hetzelfde werk doen voor hetzelfde brutoloon? Ik bedoel hier dus niet dat ze bovenop hun loon AOW ontvangen, maar dat ze van het loon netto meer overhouden dan hun jongere collega's. Zo ja, hoe is dit te rijmen met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij de arbeid?
Zeker, de wet zegt dat het verbod op onderscheid niet geldt als het onderscheid gebaseerd is op beleid ter bevordering van de arbeidsmarktparticipatie van bepaalde leeftijdscategorieën. Maar de minister zegt in zijn memorie van antwoord nu juist, ik citeer: "het doel van dit wetsvoorstel is niet het vergroten van de arbeidsparticipatie na de AOW-gerechtigde leeftijd." Heeft de minister in kaart gebracht wat het verschil in nettoloon — dus exclusief AOW — is tussen twee werknemers met een modaal inkomen van wie de een wel en de ander niet AOW-gerechtigd is? Heeft de minister een beeld van de achtergrondkenmerken, met name geslacht, opleidingsniveau en laatst genoten inkomen, van AOW'ers die nu in arbeidsovereenkomst werken en van degenen die naar verwachting van de voorgestelde facilitering gebruik zullen maken? Klopt het dat een niet-werkende, nog niet AOW-gerechtigde partner van een werkende AOW'er recht heeft op aanrechtsubsidie, en die van een niet-werkende AOW'er niet?
Ik rond af. Zoals ik eerder aangaf, juicht mijn fractie deelname van iedereen, AOW'ers, aan het maatschappelijk verkeer zeer toe. Het wetsvoorstel draagt daaraan bij. AOW'ers zijn volwaardige burgers, en de vraag is of deze maatregel in isolement daaraan recht doet.
Vandaar de vragen van mijn fractie die dit wetsvoorstel in een bredere context willen plaatsen. Dat is van belang gezien een van de taken van deze Kamer, namelijk het beoordelen van wetsvoorstellen op kwaliteit en consistentie. Ik zie uit naar het antwoord van de minister.
De voorzitter :
Dan ga ik nu de bel luiden vanwege het feit dat de heer Vreeman zijn maidenspeech gaat houden, zodat iedereen weet dat dit gaat plaatsvinden. Mijnheer Vreeman, u heeft het woord.