Verslag van de vergadering van 8 december 2015 (2015/2016 nr. 11)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 17.28 uur
De heer Verheijen i (PvdA):
Mevrouw de voorzitter. Het is een eer om mijn maidenspeech bij dit debat te mogen houden. Ik feliciteer graag mijn collega Van Kesteren met zijn maidenspeech en de staatssecretaris met zijn benoeming. Ik wens hun allen succes.
De parlementaire behandeling van de diverse wetten die het doel hebben onze natuur, onze natuurlijke omgeving en onze aarde te beschermen, hebben een rijke en veelzijdige geschiedenis. Op dit moment wordt opnieuw een hoofdstuk toegevoegd, in Parijs, waarvan wij de inhoud nog niet kennen. Wij hopen echter dat dit de kansen op een duurzame toekomst voor toekomstige generaties zal versterken. Een derde milieufase treedt in.
Het is dit jaar 25 jaar geleden dat minister Braks zijn Natuurbeleidsplan presenteerde, waarin de basis voor het Natuurnetwerk Nederland, de ecologische hoofdstructuur, werd gepresenteerd. Het was onderdeel van een offensief ter verbetering van de milieu- en natuurdoelstellingen in Nederland en daarmee tevens een implementatie van het gedachtegoed van het Brundtland-rapport "Our common future" dat in 1987 was verschenen. Dat was tijdens de tweede milieugolf. De hoofdlijnen van dit rapport van de Verenigde Naties verwoordden een generatie geleden op een voortreffelijke manier de zorgen, de "Zorgen voor Morgen", over de aantasting van ons milieu en de natuurlijke omgeving op wereldschaal. We vinden elementen hieruit terug in de diverse regeringsnota's die rond 1990 verschenen, zoals het NMP, de derde Nota Water en de vierde Nota Ruimtelijke ordening. De namen van de hieraan verbonden ministers wil ik ook graag noemen: Winsemius, Nijpels, Smit-Kroes en Alders.
Er was sprake van een daadwerkelijk bewustwording, zowel maatschappelijk als bestuurlijk, en een actieve aanpak van de diverse milieuthema's. Veel van het geformuleerde beleid werd in de jaren daarna geïmplementeerd. Soms was dat sectoraal en soms was dat in gebiedsprocessen. Op elk van deze terreinen werd voortgang geboekt. De kwaliteit van onze leefomgeving is sinds die tijd zeker verbeterd. Maar er was ook tegenslag en sprake van stagnatie en ongewenste achteruitgang. Gelet op de matige en ongunstige staat van veel natuurdoelen in Nederland ligt hier een majeure opgave die om continue inzet van maatschappij en politiek vraagt.
In 1990 dachten we wellicht nog dat dit een "eindige" opdracht zou zijn: 25 jaar om het "op orde" te brengen. Nu realiseren we ons beter dat deze geen eindigheid kent, gelet op de groei van de wereldbevolking. Voorraadbeheer en duurzame exploitatie van onze hulpbronnen blijven nodig. Gelukkig zijn we de bijdrage die de natuur levert aan maatschappelijke welvaart en welzijn, inmiddels beter gaan waarderen. Nieuwe mijlpalen voor het natuurbeleid richten zich op 2027 om te voldoen aan de Europese richtlijnen rondom instandhouding en herstel van Natura 2000-gebieden en de Kaderrichtlijn Water.
Dit wetsvoorstel geeft die worsteling nadrukkelijk weer: enerzijds codificeert de wet drie verschillende bestaande regelkaders: Boswet, Flora- en Faunawet en de Nb-wet. Anderzijds ondersteunt de wet de actieve herstel- en ontwikkelingsopgave van het natuurnetwerk door de provincies onder meer de verplichting op te leggen beheerplannen voor Natura 2000-gebieden vast te stellen en uit te voeren. De Programmatische Aanpak Stikstof verbindt en stuurt de inzet van meerdere partijen op regionaal niveau en deze gebiedenaanpak ondersteunt daarmee ook de filosofie en de uitvoeringsprincipes van de nieuwe Omgevingswet. Ter zake van de inbouw van deze wet in de Omgevingswet heeft de regering aangekondigd in 2017 een Aanvullingsbesluit Natuur in procedure te brengen, waarin dan ook de eerste ervaringen met de uitvoering kunnen worden meegenomen.
Discussies over natuurbeheer hebben soms een dubbele bodem. De waarde die wij aan onze omgeving toekennen, is principieel actueel en subjectief; zij is gebaseerd op politieke, wereldbeschouwelijke en maatschappelijke waarden. Tegelijkertijd gaat het over de relatie tussen onszelf, homo sapiens, en onze omgeving. Existentie en ecologie gaan hier samen en maken ons wederzijds afhankelijk.
De PvdA waardeert de betekenis die de natuur voor ons heeft met het oog op de toekomst van volgende generaties, omdat de natuur productie- en herstelfuncties kent, kringloopprincipes die wij kunnen benutten in de opbouw van een circulaire economie. Niet alleen de gebruikswaarde van natuur is het waard om beschermd te worden, dat geldt ook voor de waarde van natuur op zichzelf, als onderdeel van het gemeenschappelijk erfgoed van de mensheid. Wij herkennen de natuur als onderdeel van onze biologische en historische afkomst en beschermen daarom haar kwetsbare onderdelen: soorten, landschappen, habitats. De Partij van de Arbeid ondersteunt dan ook de gedachte van de intrinsieke betekenis van natuur, zoals het onderhavige wetsvoorstel die uitspreekt.
Ik neem aan dat als men in een maidenspeech niet geïnterrumpeerd mag worden, men ook niet mag ingaan op de bijdrage van de vorige sprekers. Anders zou ik op dit punt de heer Schaap graag gelijk geven in zijn benadering …
De voorzitter:
Daar is geen regel over, dus gaat u gerust uw gang. Als u maar binnen de tijd blijft. Dat is natuurlijk een puntje.
De heer Verheijen (PvdA):
Ik geef de heer Schaap dus graag kennistheoretisch gelijk ten aanzien van zijn opvatting over het toekennen van waarde aan natuur. Anderzijds heb ik met enkele elementen ondersteund waarom natuur ook haar eigen waarde heeft, als biologisch en historisch erfgoed en eigendom van de mensheid en daarmee ook als onderdeel van onszelf, van de totale aarde. Daarin herkennen we ook opvattingen rondom het rentmeesterschap, die wij koesteren, ten opzichte van de opvattingen over het heerserschap, het heerser zijn over de aarde. Wij van de Partij van de Arbeid herkennen ons dus meer in de opvatting van het rentmeesterschap dan in de opvatting van het heerser zijn.
De juridische bescherming is vastgelegd in tal van internationale verdragen, die vooral na de Tweede Wereldoorlog door Nederland zijn ondertekend: van het Walvisverdrag 1946, na de eerste milieugolf van de jaren zestig leidend naar Ramsar 1971, Stockholm en Parijs 1972, Washington 1973, Bonn en Bern 1979, tot en met het VN-Biodiversiteitsverdrag uit 1992. De Europese Vogel- en Habitatrichtlijn is nadien kaderstellend geworden voor het Nederlandse beschermingsbeleid: erkenning van de intrinsieke betekenis van de natuur die ook grenzen stelt aan het handelen van mensen en daarmee ook aan economische strevingen. Tegelijkertijd dragen deze wet en de Programmatische Aanpak Stikstof de boodschap uit dat, wanneer het met de natuur goed gaat, er meer ruimte is voor economische activiteiten. Deze optimistische benadering was ook de onderlegger voor het manifest Mooi Nederland, dat in 2012 een impuls gaf aan een evenwichtige benadering van natuur en economie in het regeerakkoord. Die vinden wij terug in het onderhavige wetsvoorstel.
Tevens regelt deze wet de noodzakelijke verantwoordelijkheidsverdeling in het kader van het bestuursakkoord en het Natuurpact met de provincies. Wij zijn het dan ook eens met de stelling dat er haast moet worden gemaakt met de vaststelling. De inzet van de provincies ontslaat het Rijk niet van de verantwoordelijkheid van Europees aangegane verplichtingen. Dat is duidelijk geworden na de advisering van de Raad van State en de behandeling in de Tweede Kamer. Dit vraagt ons inziens bijzondere aandacht voor de governance van de aansturing en de verschillende verantwoordelijkheden.
De regering heeft bij de memorie van toelichting en het nader verslag op een groot aantal punten helderheid gegeven op de diverse vragen die gesteld zijn rondom de monitoring, de vorming van de faunabeheereenheden, en de sturingskracht van het faunabeheerplan op de jacht. In dat kader hebben wij nog aanvullende vragen aan de staatssecretaris.
In 2016 staat een evaluatie op de agenda van de inhoudelijke en financiële situatie van de uitvoering van het bestuursakkoord en de natuurpactafspraken met de provincies. Kan de staatssecretaris aangeven op welke wijze hij de beide Kamers wil informeren over deze evaluatie?
In de beantwoording van 24 november suggereert de staatssecretaris dat de programmatische aanpak van actieve soortenbescherming geen rijksverantwoordelijkheid meer is, maar een verantwoordelijkheid van de provincies. In de evaluatie van het IPO, Een jaar natuurpact in uitvoering, kwamen wij het onderwerp niet als zelfstandig item tegen. Gelet op de internationale verplichtingen vraagt dit de nodige aandacht. Is de staatssecretaris dat met ons eens? In de hoorzitting van 26 oktober bleek dit onderwerp niet naar genoegen van het IPO te zijn geregeld en stelden deskundigen dat het een zwak geformuleerd onderdeel van de wet zou zijn. Kan de regering inzicht geven in de inspanningen door iedere provincie afzonderlijk en door de provincies gezamenlijk ten aanzien van het aspect soortenbeleid? Is de staatssecretaris bereid om in bovengenoemde evaluatie aandacht te besteden aan de vraag of de leefgebiedenbenadering door de verschillende provincies, met name voor soorten met een slechte staat van instandhouding, afdoende wordt ingevuld?
De samenstelling van de faunabeheereenheden kan door de provincies geregeld worden. Als Partij van de Arbeid hechten wij zwaar aan een breed samengesteld bestuur, waarin regionale en maatschappelijke belangen kunnen worden geïntegreerd ten behoeve van een gedragen faunabeheer. Wij onderkennen enerzijds het belang van regionale differentiatie. Anderzijds zullen organisaties die landelijk opereren, zoals KNJV, Dierenbescherming en Faunabescherming, naar wij verwachten ook de gezamenlijke provincies en het Rijk aanspreken op de toegankelijkheid in de regionale besturen. Wij kunnen ons voorstellen dat een licht landelijk akkoord tussen de partijen behulpzaam kan zijn bij de implementatie van de wet. Hoe kijkt de staatssecretaris tegen dit punt aan en is hij bereid om zo'n akkoord te bevorderen?
Tot slot. De vergunningverlening door gemeenten blijft een onduidelijk onderdeel van de uitvoering van deze wet, nu de regering nog geen overeenstemming heeft bereikt met de VNG over de uitvoeringskosten. Waar baseert de staatssecretaris zijn optimistische verwachting op, gelet op de brief van de VNG van dit weekend ten aanzien van het eindresultaat? Betekent dit dat bij afwezigheid van een akkoord, vergunningsprocedures bij de start van deze wet zullen stagneren?
Wij kijken met belangstelling uit naar de antwoorden van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Mijnheer Verheijen, mijn hartelijke gelukwensen met uw maidenspeech. "Water kent geen grenzen", zei u ooit in een interview met Het Financieele Dagblad, maar dat geldt ook voor uw inzet om het water te conserveren. Al meer dan twintig jaar hebt u zich in diverse functies grenzeloos ingespannen voor betere samenwerking tussen landbouw en natuurbescherming. Toch begon u ooit in een heel andere hoek. U hebt theoretische sociologie en sociale geschiedenis aan de Katholieke Universiteit Brabant in Tilburg gestudeerd. Daarna hebt u ruim tien jaar lang gewerkt als docent sociologie en organisatie in Breda en Eindhoven. In 1991 ging u aan de slag als organisatieadviseur bij Bouman & Company in Den Bosch. Dit dienstverband was echter van korte duur, want al in 1992 werd u benoemd tot lid van de Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant. Voor deze functie bracht u veel ervaring in, aangezien u toen al zestien jaar lid was geweest van de Provinciale Staten.
Als gedeputeerde was u belast met de dossiers milieu, water, ontgrondingen, natuur en landschap. Geen gemakkelijke taak, want de toch al kwetsbare zandgronden van de provincie Brabant werden in die tijd sterk belast door de landbouw, de industrie en de steeds toenemende bevolking. U lanceerde in die jaren een plan om milieu een integraal onderdeel te maken van ruimtelijke ordening in de provincie. Ook pleitte u voor een totaal andere aanpak van het mestoverschot. Individuele boeren moesten zelf verantwoordelijk worden gemaakt voor het mestoverschot op hun bedrijf. Om de mestuitstoot als geheel aan banden te leggen, bracht u een belangrijk convenant tot stand tussen provincie, gemeenten en landbouworganisaties.
U hebt voor uw werk als gedeputeerde de hoogste Brabantse provinciale onderscheiding en het ereburgerschap van Brabant gekregen. Het was dan ook niet verwonderlijk dat in 2005 bij de benoeming van een dijkgraaf voor het waterschap Aa en Maas de keus op u viel.
In de afgelopen jaren hebt u bovendien leiding gegeven aan diverse commissies die overheidsbeleid onder de loep hebben genomen. In 2013 leidde het advies van de door u voorgezeten Commissie voor de milieueffectrapportage ertoe dat de minister besloot om voor proefboringen naar schaliegas niet alleen de ondergrondse omstandigheden te onderzoeken, maar ook de bovengrondse.
Water en welvaart zijn volgens u onlosmakelijk met elkaar verbonden. Goed waterbeheer verdient dan ook onze volle aandacht. U bent sterk overtuigd van het belang en de betekenis van onze waterschappen en u hebt plannen voor het afschaffen hiervan dan ook te vuur en te zwaard bestreden. Ik ben dat trouwens met u eens. Dat mag ik helemaal niet zeggen, maar dat is wel zo.
Met uw, in Brabant zo bekende, goedlachse gedrevenheid bent u begonnen met uw werk voor de Eerste Kamer. Ik wens u hier in de toekomst alle succes mee en ik schors de vergadering om de collegae en mijzelf de gelegenheid te geven u geluk te wensen met uw maidenspeech.