Plenair Verheijen bij behandeling Elektriciteits- en gaswet



Verslag van de vergadering van 22 december 2015 (2015/2016 nr. 15)

Status: gerectificeerd

Aanvang: 11.18 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Verheijen i (PvdA):

Voorzitter. Afgelopen zondag, 20 december, was de laatste dag waarop de kolengestookte elektriciteitscentrale aan de Waal, bij de Oversteek in Nijmegen, zijn werk deed. De 150 meter hoge schoorsteen, die decennialang de skyline van Nijmegen domineerde met haar karakteristieke rookpluim, verdwijnt daarmee. Voor velen was zij een vast baken om de heersende windrichting af te lezen.

130 jaar kolengestookte energieproductie komt daarmee tot een einde. Nijmegen was met Slikkerveer een van de eerste landelijke initiatieven — we spreken over 1885 en 1886 — van grootschalige elektriciteitsopwekking met stoomcentrales. Amsterdam volgde in 1889. Dat was met recht een symbolisch moment in relatie tot het onderhavige wetsvoorstel en de klimaatafspraken die onlangs in Parijs werden gemaakt, want op dezelfde locatie is een zonnepanelenpark gepland. Er komt een biomassacentrale en de aanleg van een warmtenet is "in process". We nemen afscheid van het industriële kolentijdperk en de wet STROOM legt daar een belangrijke basisvoorwaarde voor vast door de aanwijzing van TenneT als netbeheerder op zee, waarmee de aanleg van massale windparken daadwerkelijk kan plaatsvinden. In combinatie met de in juni gepasseerde Wet windenergie op zee kan een versnelling worden bereikt in de doelstelling duurzame energie die tot op heden niet tot stand kwam door gecoördineerde vergunningverlening en kavelbesluiten en komt er een einde aan de zoekfase die hieraan voorafging.

De PvdA-fractie ondersteunt de aanpak van de minister hierin. Zij ziet hierin inderdaad een sturende rol van de overheid om de overgang naar een duurzame energiehuishouding mogelijk te maken. Gelet op de klimaatverandering hebben we te maken met een cruciale fase om hier meters te maken. Qua transitiefase helpt het enorm als de overheid hierbij een duidelijke en betrouwbare rol speelt. Wat dat aangaat, lijkt de minister — natuurlijk in historische context — op een van zijn liberale voorgangers, te weten de oud-wethouder — en latere minister — Treub van Amsterdam, die tussen 1893 en 1896 belangrijke besluiten nam. Gelet op de noodzaak van stadsuitbreiding besloot hij om de gas-, water-, en telefoonvoorziening onder gemeentelijk beheer te brengen en daarmee tegemoet te komen aan de toenmalige maatschappelijke problematiek van woningnood en hygiëne.

De heer Dercksen i (PVV):

Het is bijna zonde om deze geschiedenisles te onderbreken. Excuses daarvoor, maar net zoals ik de vraag aan de heer Pijlman heb gesteld, wil ik de heer Verheijen ook vragen naar het internationale perspectief van een paar kolencentrales in Nederland ten opzichte van de rest van de wereld. Hoe staat de PvdA daarin? Kent de heer Verheijen de onderzoeken, waaruit blijkt dat de uitstoot van CO2 van biomassacentrales groter is en dat deze centrales zelfs vervuilender zijn dan kolen, maar in ieder geval veel vervuilender dan gascentrales?

De heer Verheijen (PvdA):

Ik sluit me aan bij wat de heer Pijlman daarover heeft gezegd. Wij dienen onze eigen verantwoordelijkheid te nemen. De klimaatverandering is duidelijk waarneembaar en voor ons bestaat daar geen twijfel over. Dat de emissiegegevens van de nieuwe centrales ook nadrukkelijk moeten worden beoordeeld op hun algemene milieu- en gezondheidseffecten staat voor ons ook als een paal boven water. Daar zal natuurlijk ook via milieueffectrapportages degelijk onderzoek naar moeten worden gedaan.

De heer Dercksen (PVV):

Bij ons in Utrecht zetten ze er eentje op Lage Weide neer en de omgeving maakt zich daar terecht zorgen om. Biomassacentrales stoten echter meer CO2 uit dan gascentrales. Uit de media heb ik vernomen dat de PvdA-fractie aan de overkant daar intussen over heeft gezegd dat het geld over de balk gooien is. In hoeverre is dat standpunt in deze Kamer al ingedaald bij de PvdA-fractie en, zo ja, welke consequenties heeft dat straks voor het beleid van deze minister?

De heer Verheijen (PvdA):

Ik heb het voorbeeld alleen willen aanhalen om aan te geven dat er een nieuwe economie groeit op basis van nieuwe lokale initiatieven die goed moeten passen in het nieuwe CO2-reductiebeleid dat wij gaan voeren. Dat betekent dus geen vrij speelveld voor elk initiatief dat zich presenteert, want dat zal nadrukkelijk beoordeeld moeten worden.

De voorzitter:

Heel kort tot slot, mijnheer Dercksen!

De heer Dercksen (PVV):

Tja, biomassacentrales stoten meer uit dan gascentrales. De PvdA-fractie in de Tweede Kamer maakt zich daar zorgen over en terecht. Dat doen wij al een hele tijd. Het gebeurt wel vaker: als de PVV wat roept, komt de rest een paar jaar later. Maar geeft dat nu nog geen signaal hier in deze Kamer? Ik probeer de vraag zo concreet mogelijk te stellen, maar het is gek dat nu nog niet het signaal klinkt om dat tegen de minister te zeggen. Er gaan miljarden subsidies naartoe. De SDE+-subsidies aan biomassa zijn mega. Is het dan niet verstandiger om misschien toch te kiezen voor gascentrales? Die zijn schoner, ook qua CO2-uitstoot, dan biomassacentrales.

De heer Verheijen (PvdA):

We moeten naar een veel fijnmaziger en toegespitst vergunningenbeleid, gezien de verschillende oorzaken voor CO2-ontwikkelingen. Dat betekent ook dat methaangas naast lachgas veel sterker in de aandacht zal komen dan alleen het CO2 dat wij kennen uit de kolengestookte centrales. Ik ben het met de heer Dercksen eens dat wij met elkaar moeten kijken wat nu de meest kritische factoren zijn die bijdragen aan de CO2-ontwikkeling, maar dat betekent niet dat wij de ogen niet open moeten houden voor de mogelijkheden op lokaal niveau om tot alternatieve energieopwekking te komen. Daarin steun ik ook het voorbeeld dat in Nijmegen op dit moment "in process" is.

Bij de behandeling in de Tweede Kamer en in de voorliggende memorie van antwoord en het nader verslag is uitvoerig ingegaan op de positie van DELTA en Eneco. Wij hebben de afgelopen weken veel reacties ontvangen van alle niveaus, van medewerkers, directies en OR uit deze bedrijven op het doorzetten van de splitsing van deze bedrijven. Zij herkennen de zorgen die mensen hebben over hun toekomst. Deze zorgen zijn niet makkelijk weg te nemen, omdat de marktomstandigheden en het overheidsbeleid sterk in verandering zijn.

In feite is de energiesector reeds twintig jaar in evolutie sinds minister Wijers zijn derde Energienota presenteerde rond 1995-1996. De redenen voor de transitie van de bestaande, toenmalig regionale productiebedrijven door de regionale zelfvoorziening te verlaten, de liberalisering van de Europese energiemarktbeleid en de noodzaak van een CO2-reductiebeleid, hebben hun gevolgen gehad. Met het aannemen van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet 1998 en de Wet onafhankelijk netbeheer hebben alle bedrijven, oud en nieuw, en dus ook alle medewerkers, te maken gehad met veranderingen die een groot beroep deden op innovatie en flexibiliteit. Daarin hebben bedrijven en aandeelhouders verschillende strategische keuzes gemaakt.

Zonder stroom doet bijna niets het in Nederland, daar kun je dus geen risico's lopen. De systemen zijn een natuurlijk monopolie. In essentie gaat het hierbij om een afweging tussen het algemeen belang, te weten neutraal netbeheer en de positie van de gebonden klant, versus de bedrijfsbelangen. De juridische procedures hebben de toepassing van de wetgeving op dit punt tot op heden intact gelaten. De minister is daar uitvoerig op ingegaan. Echter, de wet verbiedt de publieke aandeelhouders niet om zowel aandeelhouder te zijn in de systeembeheerder als in de productie- en leveringstak, als beide maar niet in één groep zijn ondergebracht. De uitdagingen waarvoor de systeembeheerders, gelet op de transitie naar een CO2-arme energiehuishouding, komen te staan, worden alleen maar groter. Een onafhankelijke partij is daarbij een onmisbare schakel. Vanwege het belang van de energietransitie en de voortgang van de tenders voor de kavelbesluiten voor wind op zee achten wij besluitvorming op dit moment noodzakelijk.

Waar, zoals in de situatie in Zeeland, aandacht is gevraagd voor de specifieke aspecten die de regionale werkgelegenheidsontwikkeling kunnen beïnvloeden, is er in oktober in de Tweede Kamer een appel op de minister gedaan dat inmiddels is omgezet in de aanstelling van de commissie-Balkenende, die met suggesties zal komen voor de economische structuurversterking van de regio. Wij waarderen de voortvarendheid die door het departement en de regio is opgepakt en kijken uit naar de voorstellen.

Mevrouw Meijer i (SP):

Ik zou de heer Verheijen graag de volgende vraag willen stellen. Hij vindt het erg goed dat de commissie-Balkenende naar de werkgelegenheid kijkt, maar als ik hem zo beluister, gaat hij eerst akkoord met het om zeep helpen van 1.500 tot 2.000 banen om vervolgens te zeggen dat het zo fijn is dat die commissie er is. Is het niet veel verstandiger om deze banen intact te houden en verder te gaan met duurzaamheid, wat ook weer banen oplevert?

De heer Verheijen (PvdA):

Ik stoor me enigszins aan de suggesties die deze ochtend zijn gedaan over het om zeep helpen en het loodje laten leggen. Uiteindelijk zijn het bedrijfsbeslissingen die door het management genomen worden op basis van het speelveld, waarin het zich positioneert. Die beslissingen zijn de afgelopen tien jaar door verschillende bedrijven op verschillende manieren genomen. Het speelveld wordt door de Kamer, de overheid, vandaag opnieuw bepaald in het kader van het speelveld dat er is en dat er was. Sinds 2011 hadden de bedrijven waarover het hier gaat, aan de wet moeten voldoen. Daarover is er geen discussie, gelet op de uitspraak van de Hoge Raad. De beslissingen die de bedrijven hadden kunnen nemen om een plan B te ontwikkelen of andere strategische mogelijkheden te verkennen, waren ruim aanwezig. Zij zullen aanwezig blijven, ook in het kader van de suggesties die de commissie-Balkenende gaat doen. Ik ga ervan uit dat de commissie-Balkenende zich niet specifiek op een of twee bedrijven gaat richten, maar juist zal kijken naar de mogelijkheden om veel meer nieuwe economische kansen te benutten in de regio, in samenhang met de offshore-industrie en dienstgerelateerde activiteiten die door de wet en de windparken op zee mogelijk worden gemaakt.

Mevrouw Meijer (SP):

De ondernemingsraden en de vakbonden hebben aangegeven hoe de werkgelegenheid ter ziele gaat. Dat had in 2011 kunnen gebeuren en dat staat nu te gebeuren als wij deze splitsing doorzetten. Het is aan u en ons om daar een stokje voor te steken. Ik vind de argumentatie die de heer Verheijen nu gebruikt niet heel eerlijk.

De heer Verheijen (PvdA):

In eerdere situaties is door de Kamers akkoord gegeven op de wijze waarop het groepsverbod zou worden ingesteld. Wat hier gebeurt, is geen "stokje ervoor steken", maar alsnog proberen om een wetgevingstraject van tien jaar terug te draaien. Als u dit met een motie beoogt te bereiken, vind ik dat rechtsstatelijk gezien heel bijzonder.

De heer Dercksen (PVV):

De partijen die die motie ondertekend hebben, willen haar terugdraaien omdat wij hebben gezien dat de uitvoering ervan arbeidsplaatsen kost. Wij zijn hier in de gelegenheid, zeker als de Partij van de Arbeid meedoet, om die werkgelegenheid te behouden. Dit is een van de belangrijkste doelen die wij vandaag in dit huis hebben. U hebt vandaag wel degelijk de keuze om met de partijen die de motie hebben ondertekend mee te doen en de banen te sparen, in plaats van het paard achter de wagen te spannen en de heer Balkenende op pad te sturen om te bekijken of er wat banen terug kunnen komen. Daarin had mevrouw Meijer natuurlijk volledig gelijk. U hebt die mogelijkheid en ik vraag u van de gelegenheid gebruik te maken om die banen te sparen.

De heer Verheijen (PvdA):

Ik heb eerder gezegd dat de energiemarkt een hoogdynamische markt is. Het is te eenzijdig en te defensief om alleen te spreken over behoud van banen. Het energieakkoord heeft duidelijk gemaakt dat — ik zeg dit uit mijn hoofd — tienduizend banen gecreëerd kunnen worden door de investeringen in de maatregelen die daarin voorzien zijn. Dat biedt nieuwe kansen voor bedrijven die zich op die markt willen vestigen. Wij schatten in dat de groeimarkt die hier aan de orde is, veel meer mogelijkheden biedt dan de vrees die door sommigen in hun brieven is verwoord.

De voorzitter:

Een hele korte nadere vraag, mijnheer Dercksen.

De heer Dercksen (PVV):

Ik kom straks terug op 15.000 banen. Natuurlijk schep je banen als je 75 miljard in het energieakkoord steekt, maar dit trekt ook veel geld uit de economie en kost ook weer banen. Intussen hebben wij een speelveld gecreëerd waardoor wij weten wat er gaat gebeuren als wij die bedrijven splitsen. Wij weten het. Wij kunnen toch niet toestaan dat wij werkloosheid creëren? Het is "unprecedented" dat een volksvertegenwoordiging gaat kiezen voor de werkloosheid van de eigen burgers. Dat kan toch gewoon niet waar zijn!

De heer Verheijen (PvdA):

In het scheppen van verwachtingen over werkgelegenheid vind ik het net zo kortzichtig om te denken dat, wanneer uw doel om het groepsverbod uit de wet te halen, zou slagen, daarmee de werkgelegenheid voor deze mensen die zich gemeld hebben, vanzelf verzekerd is. Dat is ook een slag in de lucht die u helemaal niet kunt waarmaken. Op dat punt moeten wij ons echt beperken tot hetgeen de overheid wel kan regelen: third party access en zorgen voor de publieke infrastructuur.

Wij hebben over deze onderwerpen nog twee vragen voor de minister. Wij waarderen de bereidheid van de minister om zijn verantwoordelijkheid te nemen voor het beheer van de kerncentrale Borssele en de waarborgen die hij heeft bevestigd voor de nazorg bij beëindiging van de exploitatie. Ik sluit aan bij eerdere vragen die hierover zijn gesteld. In de beantwoording herkennen wij de wijze waarop de minister zijn verantwoordelijkheid en zijn rol wil nemen.

2016 wordt een zeer belangrijk jaar voor het energiebeleid. Naast de evaluatie van het energieakkoord en de doorwerking van de klimaatafspraken, wordt er gewerkt aan regelingen die de experimenteerruimte nader zullen invullen voor lokale voorzieningen en kleine afnemers. Flexibele leveringstarieven, flexibele transporttarieven, slimme meters en de nieuwe EU-richtlijn inzake energie-efficiëntie van gebouwen worden daarbij, naar wij verwachten, verder geoperationaliseerd. Kan de minister ons duidelijk maken op welke wijze de verschillende beleidsnota's in volgorde worden aangeboden? Kan hij hierbij ook rekening houden met de nog vast te stellen structuurvisie bodem en ondergrond, waarin uitspraken zullen staan over de benutting van onze fossiele bodemvoorraden, waaronder het schaliegas?

In samenhang met dit wetsvoorstel heeft de minister ook een rijkscoördinatiebesluit voorgehangen ten behoeve van de kavelbesluiten Hollandse Kust Zuid-Holland. Begrijpen wij het goed dat de daadwerkelijke toekenning van kavels in dit gebied, waar deze afhankelijk zijn van locaties binnen de twaalfmijlszone, niet eerder kan worden beschikt dan nadat de procedure van partiële wijziging van de structuurvisie, die samenhangt met het Nationaal Waterplan, op dit punt is gestart en afgerond? Op dit moment wachten wij nog op de onderbouwing van het kosten-batenonderzoek dat de minister heeft toegezegd in overleg met de kustgemeenten.

Wij kijken met belangstelling uit naar de antwoorden van de minister.