Verslag van de vergadering van 2 februari 2016 (2015/2016 nr. 18)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 17.48 uur
De heer Schnabel i (D66):
Voorzitter. Allereerst natuurlijk ook mijn gelukwensen aan collega Pauline Krikke met haar maidenspeech in dit huis.
Ook in het geval van de Mediawet blijkt papier weer erg geduldig te zijn. Wat in de terminologie van de wet in simpele bewoordingen gepresenteerd wordt als een wijziging van de Mediawet 2008, blijkt in feite een majeure verandering in de structuur en het functioneren van de Nederlandse publieke omroep in te houden. De Raad van State stelt in zijn advies na zeven jaar Mediawet dat hij het streven begrijpt "om te komen tot een modernisering", een aanpassing aan de huidige tijd dus. Maar de staatssecretaris heeft het in de aanhef van het wetsvoorstel al over het "toekomstbestendig" maken van de publieke mediadienst. De Raad van State vindt dat voor modernisering meer en betere wetgeving nodig is dan de staatssecretaris nu voorstelt. De staatssecretaris vindt toch dat juist zijn voorstel de beste wetgeving voor toekomstbestendigheid biedt.
Uit de schriftelijke behandeling van het wetsvoorstel in deze Kamer is al wel gebleken dat deze tevredenheid met het eigen werk in ieder geval bij ons vooral heel veel vragen en twijfels heeft opgeroepen. De nadere memorie van antwoord, 65 pagina's lang, heeft dat ongemak en de twijfel nog niet weg kunnen nemen. Met alleen maar sussende mantra's over artikel 2.88 van de Mediawet komen we er niet. De bijeenkomst op 8 december in deze Kamer met deskundigen en betrokkenen heeft door het grote verschil in appreciatie van het wetsvoorstel bij mij, en naar ik vandaag heb begrepen ook bij een groot deel van de collega's, geleid tot het bij de televisie bekende gevoel "still confused" te zijn, "maybe on a higher level" en vooral hopelijk ook "about more important things". Het is misschien geen toeval dat deze woorden — ik heb het gegoogeld — voor het eerst werden uitgesproken in het eerste jaar dat Nederland televisie had, in 1951. Mediawetgeving is eigenlijk altijd aanleiding tot een debat over televisie, want over radio en dat soort zaken wordt eigenlijk helemaal niet meer gesproken.
Maar over televisie praten is eigenlijk ook niet meer terecht, want een belangrijke reden waarom we met een wijziging van de wet worden geconfronteerd, is de snelle verandering van het medialandschap. Buiten de netjes aangeharkte tuin van het verzuilde Nederlandse omroepbestel hebben we nu niet alleen de wat ruigere wereld van de commerciële zenders, maar worden we ook uitgenodigd om de gevaarlijkste wegen van de wereld te betreden, al was het alleen maar omdat je dan ook Bram Moszkowicz en Wibi Soerjadi tegen kunt komen, gevaarlijke wegen dus, routes naar de nieuwe media. Het zijn vooral jongeren die steeds minder televisie kijken — dat is al vaker gezegd vandaag — en steeds meer hun content zoeken op iPad en iPhone. Streamingdiensten als Netflix hebben in korte tijd een enorme vlucht genomen, maar dat geldt ook voor wat the likes of vloggers als Enzo Knol — geen familie, lijkt mij —…
De voorzitter:
Nou, als hij lid is van de familievereniging, dan is hij familie, maar anders niet.
De heer Schnabel (D66):
Oké. Mijn vader placht in zo'n geval te zeggen: hopelijk niet … Dit gelet op wat er dagelijks aan ongein op YouTube wordt gezet. Maar hou er wel rekening mee dat ze al meer dan twee miljoen abonnees hebben en een half miljard views. Anders dan de commerciële zenders zijn de YouTubers geen concurrenten van de publieke omroep en ook niet meer van de commerciële zenders. Het is echt een heel nieuwe manier van kijken, produceren en communiceren, op een informele manier, de hele dag door en ja — de staatssecretaris zal de woorden herkennen — "gemeenschappelijk", "herkenbaar", "open", "pluriform" en "creatief". Allemaal begrippen die de staatssecretaris met de wijziging van de Mediawet ook meer van toepassing zou willen zien op de landelijke publiekemediadienst. Dat is mooi, maar zal het ook werkelijk leiden tot de door de staatssecretaris beoogde nieuwe aantrekkingskracht op vooral jongeren? Hoe kijkt hij naar de op dit gebied bepaald weinig hoopgevende analyses in de nieuwste Mediamonitor?
De staatssecretaris wil de toekomstbestendigheid van de publieke mediadienst bereiken door een verandering in de governance van de publieke omroep. Het belangrijkste artikel in het wetsvoorstel is dan ook artikel 2.2, dat voorziet in een verandering van de NPO van een samenwerkings- en coördinatieorgaan tot een sturings- en samenwerkingsorgaan. Het is al vele malen geconstateerd: het bestuur van de NPO krijgt in feite de zeggenschap over het hele aanbod van de publieke omroep. De regie ligt daar, de producenten worden daar uitgekozen, de middelen worden voor een groot deel daar toebedeeld, de programmakeuzes worden daar voorbereid en de plaatsing van het media-aanbod op de verschillende kanalen wordt daar bepaald. Het is niet toevallig dat er bij de verandering van de terminologie eerst sprake is van sturing en dan pas van samenwerking, nog versterkt door de toevoegingen: "het geven van sturing" en "het bevorderen van samenwerking". Het betekent dat anderen, vooral de omroeporganisaties, door de raad van bestuur van de NPO worden aangestuurd om met anderen, vooral externe producenten, samen te werken. Hier is niet langer meer sprake van de verdeeldheersenpolitiek van de traditionele omroepverenigingen en zelfs niet meer van de verdeel-en-heerspolitiek die al in de Mediawet van 2008 besloten lag. Het is nu echt heers-en-verdeel geworden: de NPO zendt niet zelf uit — "nog niet", zeg je dan bijna — maar bepaalt wel wie, wat, waar, wanneer en waarom mag uitzenden, en dus ook wie dat niet mag.
Bij de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer is door D66 teleurstelling uitgesproken over het feit dat de staatssecretaris de macht nu wel in één hand legt, maar tegelijkertijd het systeem van de verzuilde omroepen laat bestaan en niet werkelijk het bestel openbreekt. Een stapje in de goede richting, werd toen gezegd, maar nog ver verwijderd van het eindpunt dat de staatssecretaris zelf eerder in die omineuze bijeenkomst op het Veronicaschip zo dapper neerzette. Ik zou graag van de staatssecretaris willen weten welke stappen naar zijn oordeel na deze wetswijziging nog gezet moeten worden, door hemzelf of zijn opvolgers, om in Nederland tot een werkelijk open bestel te komen. Heeft de staatssecretaris ook voorbeelden uit het buitenland of modellen voor ogen die hij hier graag werkelijkheid zou zien worden, uiteraard rekening houdend met de snelle veranderingen in het hele medialandschap?
Het wetsvoorstel — dat is duidelijk geworden in de deskundigenbijeenkomst — heeft de omroepverenigingen in wisselende mate in beweging en in verzet gebracht. Zij zien het ontwerp als een nieuwe en voor hen heel grote stap in de richting van een uitholling van de positie en de rol van de verenigingen. Materieel blijven ze wel de aanbieders, maar formeel worden ze aangestuurd door de NPO als het gaat om het aanbod dat door de genrecoördinatoren voor een belangrijk deel gaat worden bepaald. We weten inmiddels dat de zendercoördinatoren op termijn plaats moeten maken voor de genrecoördinatoren. Dat zal ook wel niet zonder slag of stoot gaan. Stel dat je dit altijd hebt gedaan. Als er dan een nieuwe coördinator komt, zodat je op de weg naar buiten bent, is dat niet echt bevorderlijk voor een prettige samenwerking. Maar ik kijk ook even naar de kijkers, de gebruikers van de diensten. Waarom zouden mensen nog betalend lid willen zijn van een omroep als die steeds minder kans heeft een eigen identiteit te ontwikkelen en uit te dragen? Dat klinkt als een retorische vraag, maar ik vraag de staatssecretaris om in deze Kamer zijn réflexion op dit onderwerp te bieden. De historische eerlijkheid gebiedt toch om er nog eens op te wijzen dat ook nog in deze eeuw nieuwe omroepverenigingen als BNN en MAX succesvol zijn geweest in het verwerven van nieuw draagvlak. Dat zijn zaken om over na te denken, voordat wij het systeem nog verder veranderen. De vraag is welk moment het juiste moment is.
De Nederlandse publieke omroep is kwalitatief goed, creatief en competitief. Het programma-aanbod wordt gewaardeerd en behoorlijk tot zeer goed bekeken en beluisterd. NPO 1 is nog altijd de best bekeken zender. In Nederland telt een week net zo veel uren als in Duitsland of Engeland, maar die uren moeten wel met heel veel minder geld per uur worden gevuld. Het interessante is dat dit nog lukt ook, zelfs in concurrentie met de commerciële zenders, die in Nederland grotendeels in handen zijn van het Finse Sanoma en vooral het Duitse Bertelsmann, qua omzet twintig keer de publieke omroep van Nederland, qua eigendom en sturing beheerst door één familie, de familie Mohn uit Gütersloh. Je zou kunnen zeggen: de andere NPO van Nederland. Als je wel eens in Gütersloh bent geweest: daar wil je niet dood worden aangetroffen. Laat ik het zo formuleren.
Commercieel betekent dit onvermijdelijk dat het programmabeleid wordt bepaald door het principe van de hoogste opbrengst tegen de laagste kosten.
De heer Kops i (PVV):
Klopt het dat de heer Schnabel heeft gezegd dat de publieke omroep competitief is?
De heer Schnabel (D66):
Ja.
De heer Kops (PVV):
Hoe kan het dan dat de praktijk bewijst dat de publieke omroep juist aan marktaandeel verliest en kijkers verliest, juist aan de commerciële omroepen?
De heer Schnabel (D66):
Kijk naar de cijfers. De heer Kops heeft het ook in de Mediamonitor kunnen zien. NPO 1 is de eerste zender. RTL is de tweede, daarna komen NPO 2 en NPO 3. Een van de dingen die historisch wat dat betreft nog belangrijk is, is dat juist in de jaren negentig, toen de commerciële omroepen heel snel veld wonnen in Nederland, het de publieke omroepen toch is gelukt om een belangrijk deel van het veld terug te winnen. Dat ging inderdaad in competitie met de commerciële omroepen. Het beeld van commercieel aan de ene kant en publiek aan de andere kant, blijkt echter minder te kloppen dan vaak gedacht wordt. De commercialiteit betekent wel dat het programmabeleid van die omroepen bepaald wordt door het principe van de hoogste opbrengst, dankzij de reclame, tegen de laagste kosten. Van programma's en formats die daar niet of niet meer aan voldoen, wordt zonder meer afscheid genomen. Dat is echt een groot verschil met de taak en de manier van werken van de publieke omroep.
Als de staatssecretaris constateert dat de publieke omroep jongeren, laagopgeleiden en etnische minderheden minder bereikt dan andere groepen, dan is dat minder aan de publieke omroep te wijten dan aan de aanwezigheid van nieuwe media, commercieel gedreven amusement en schotelantennes. Het is een misverstand om te denken dat deze doelgroepen beter bereikt kunnen worden met het aanbod dat de staatssecretaris in gedachten heeft: niet met amusement of sport, maar met nieuws, cultuur, informatie en "hoogwaardig" drama. Het is ook een misverstand om te denken dat amusement gebruikt kan worden om kijkers te verleiden naar het moeilijkere aanbod te blijven kijken. De afstandsbediening en de veelheid aan zenders heeft een zapcultuur doen ontstaan die echt allang heeft afgerekend met dit type paternalisme.
De enige criteria voor het aanbod van de publieke omroep zouden kwaliteit, diversiteit, specificiteit en pluriformiteit moeten zijn. Is de staatssecretaris dat met mij eens? Hij zou daarvoor ook eens moeten kijken naar de VRT, de publieke mediadienst van de Vlaamse Gemeenschap. In zijn doelstellingen neemt die uitdrukkelijk ook ontspanning en sport mee. Dat doet de VRT wel met het idee dat met de invoering van die doelstellingen een meerwaarde gecreëerd wordt in termen van sociale cohesie, identiteitsbepaling en participatie. Op die manier is het de bedoeling in Vlaanderen tot een evenwichtig media-aanbod te komen. De vraag is dan toch: doen de Belgen het in dit opzicht beter dan wij? Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris daarnaar kijkt.
Op basis van de memories van toelichting en antwoord bij dit wetsontwerp kom ik tot de conclusie dat de staatssecretaris in de wijziging van de Mediawet 2008 vermijdt te spreken over wat in goed Nederlands "the elephant in the room" heet. Hij staat echter levensgroot in de aanhef van de tekst van de wet. Het gaat om een sterkere centrale aansturing van de publieke mediadiensten, met een snellere en minder bureaucratische besluitvorming als uitgangspunt en een meer samenhangend aanbod als resultaat. Dat betekent minder macht bij de omroepverenigingen en meer macht bij de NPO. Natuurlijk wordt ook in Hilversum aan minder procedures, minder bureaucratie en minder tijdsverlies inmiddels op zijn minst lippendienst bewezen. Maar de verschuiving van het zwaartepunt van veel organisaties naar één organisatie vraagt om grote zorgvuldigheid in de governance en om meer zorgvuldigheid dan het wetsontwerp nu kenmerkt.
Het is al vaker opgemerkt vandaag: door de verandering van coördinatie naar regie verandert ook de rol van de NPO. Dat roept vragen op over de mate waarin deze organisatie structureel en personeel geëquipeerd is. Is dat voldoende om van deze verandering een verbetering te maken? Hoe wil de staatssecretaris vaststellen of en, zo ja, in welke mate de beoogde "NPO nieuwe stijl" beantwoordt aan de eisen van de wetgever? Hoe kunnen de gezagslijnen vanuit de politiek naar de NPO het beste lopen? "Hilversum" is de baas van de media, maar is "Den Haag" straks niet te veel de baas van "Hilversum"? Is het wel verstandig dat het straks allemaal één Hilversum zal zijn? Zou het omwille van de pluriformiteit en de concurrentie geen aanbeveling verdienen om niet maar één organisatie met zenders te hebben, maar een NPO 1, een NPO 2 en een NPO 3, zodat men met elkaar kan concurreren? Dat is een beetje zoals in het Duitse model.
De staatssecretaris is verantwoordelijk voor het budget, voor de benoeming van het Commissariaat voor de Media en voor de benoeming van de raden van toezicht en bestuur van de NPO, de NTR en de NOS. Dat zo veel lijnen samenkomen in één hand, betekent in een land als Nederland dat selectiecommissies, hoe onafhankelijk ook, niet gauw met kandidaten zullen komen waarvan zij denken dat die in "Den Haag" minder welgevallig zullen zijn. Het is echter belangrijk dat zelfs maar de schijn van partij- of vriendjespolitiek vermeden wordt. Ik sluit op dit punt zeer aan bij wat bijna alle collega's al hebben gezegd. Ook mijn fractie zou heel graag zien dat de staatssecretaris terugkomt op het benoemings- en instemmingsrecht ten aanzien van in ieder geval de raad van toezicht en de raad van bestuur van de NPO. Meer macht bij de NPO zou minder invloed van de overheid moeten inhouden, om de onafhankelijkheid van de publieke media beter te kunnen garanderen. Ik hoop op dit punt op een positief antwoord van de staatssecretaris. Ik voeg daaraan toe — het is bijna letterlijk wat collega's ook al gezegd hebben — dat het eindoordeel van mijn fractie over dit wetsvoorstel sterk beïnvloed zal worden door zijn antwoord.
De meeste aandacht gaat uit naar de nationale publieke mediadienst. Maar het wetsvoorstel heeft ook betrekking op de herinrichting van de regionale omroeporganisatie. Er is al vaak op gewezen dat met name vanuit Friesland, in het kader van de bescherming van de minderheidstalen, van het Fries als de tweede rijkstaal en van de afspraken en de bepalingen van de Raad van Europa, een speciale positie gevraagd wordt voor de Friese omroep. Die vraag wil ik vanuit mijn partij heel graag ondersteunen. Ik vraag echter ook de aandacht van de staatssecretaris voor de speciale positie van AT5, de Amsterdamse lokale omroep. Die omroep heeft op dit moment nog geen regionale status en wordt in die zin dus ook niet uit dezelfde pot gefinancierd. Hij heeft echter met een verzorgingsgebied van zo'n 1,5 miljoen inwoners eigenlijk meer luisteraars en kijkers dan de helft van de Nederlandse provincies elk kunnen bieden. Graag ontvang ik de visie van de staatssecretaris op de toekomst van AT5.
De weg die met de wijziging van deze Mediawet ingeslagen wordt of zou moeten worden, zal tegen de tijd dat er een nieuwe concessieperiode aankomt, rond 2020 dus, onvermijdelijk aanleiding geven tot een nieuwe wijziging. Mogelijk zal Nederland dan definitief afscheid moeten nemen van een omroepsysteem dat bijna honderd jaar geleden "algemeen" wilde beginnen — denk daarbij aan de oprichting van de AVRO als Algemene Vereniging Radio Omroep — maar in het Nederland van toen al meteen erg verzuild raakte. We kunnen niet overzien welke veranderingen de ontwikkeling van nieuwe media in de komende vijf jaar nog zullen brengen. We weten echter wel dat juist door die veranderingen de waarde van een goede publiekemediadienst na 2020 nog groter zal zijn dan nu al het geval is. We hopen dat de staatssecretaris, na wat hij hier vanmiddag heeft gehoord, in staat zal zijn om zijn wetsvoorstel zo te wijzigen dat wij daar ook mee kunnen instemmen.
De voorzitter:
Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan schors ik de vergadering voor de dinerpauze.