Verslag van de vergadering van 2 februari 2016 (2015/2016 nr. 18)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 15.27 uur
Mevrouw Sent i (PvdA):
Voorzitter. Het medialandschap verandert ingrijpend. Steeds meer nieuwe mediadiensten en mediaproducten overspoelen concurrent en consument, van YouTube tot Uitzending gemist, van videoblogs tot video-on-demand. Vooral jonge mediaconsumenten bewegen zich dagelijks door dat nieuwe digitale en interactieve landschap. Het ouderwetse lineaire kijken naar het tv-aanbod dat op dat moment uitgezonden wordt, ondervindt hevige concurrentie van de nieuwe mogelijkheden. Op smartphones en tablets is die concurrentie al reeds in het nadeel van de lineaire televisie beslecht.
Het tempo van veranderingen in het medialandschap is nauwelijks bij te houden. Nog vorige week kondigde PBS aan in Nederland te starten als zoveelste buitenlandse speler in een paar maanden tijd. In die snel veranderende context wordt met het voorliggende wetsvoorstel beoogd, het publieke omroepbestel toekomstbestendig te maken. De voorgestelde maatregelen moeten leiden tot scherpere keuzes, sterkere creatieve competitie en meer gezamenlijkheid in het uitvoeren van de publieke taak, zo lezen wij in de memorie van toelichting. Wanneer het bestel onveranderd blijft, zal het publieke omroepbestel zijn relevantie steeds verder verliezen, zo betoogt de regering. Nu is er iets vreemds aan de hand met de sentimenten rondom het voorliggende wetsvoorstel. Zo hebben de NPO en het College van Omroepen zich meerdere malen achter de voorgestelde maatregelen geschaard. Ik lees in de gezamenlijke persreactie van NPO en het College van Omroepen: "Met de nieuwe Mediawet kan de publieke omroep de komende jaren nog beter anticiperen op de nieuwe manier van kijken". En: "De NPO-organisatie en -omroepen steunen een grotere openheid van het bestel dat producenten en programmamakers de kans geeft, rechtstreeks bij de NPO-organisatie programmavoorstellen te doen en nieuwe formats aan te bieden". Tegelijkertijd bereikte ons tijdens de deskundigenbijeenkomst van 4 december jl. veel kritische geluiden, onder andere van het College van Omroepen.
De PvdA-fractie heeft begrip voor de zorgen die ons tijdens de deskundigenbijeenkomst bereikten. Mijn fractie staat voor een onafhankelijke en pluriforme publieke mediadienst als cruciaal onderdeel van ons democratisch bestel. Zij maakt zich zorgen om een te grote politieke invloed op die publieke mediadienst. Dit heeft ons ertoe gezet om tijdens de schriftelijke behandeling van het voorliggende wetsvoorstel een aantal stevige toezeggingen te vragen. Graag loop ik deze in de plenaire behandeling langs. Op sommige punten zijn we gerustgesteld, op sommige punten dring ik er bij de staatssecretaris op aan om een verdere beweging in onze richting te maken, teneinde de zorgen van mijn fractie weg te nemen.
Graag begin ik met de behoefte aan transparantie en verwijs ik naar de in de Tweede Kamer aangenomen motie-Verhoeven/Mohandis over maximale transparantie over de kosten van programmering op het niveau van de genres. Waar de regering in de memorie van antwoord nog aangaf voorstander te zijn van transparantie over de kosten van de publieke omroep op programmaniveau, zegt de regering in de nadere memorie van antwoord toe dat transparantie op genreniveau de standaard behoort te zijn. Graag markeer ik plenair de toezegging dat van standaardrapportage op genreniveau alleen wordt afgeweken in geval van vragen van een Kamerlid.
Dat is een stap in de goede richting, maar nog niet voldoende, zoals ik graag toelicht bij het volgende punt waarover mijn fractie vragen heeft gesteld. Dat betreft ons verzoek aan de regering om af te zien van het verbieden van geheimhoudingsclausules. Graag markeer ik plenair de toezegging om geheimhoudingsclausules niet te verbieden, en daarmee niet in de grijpen in de contractvrijheid van de publieke omroep en de partijen waarmee hij samenwerkt.
Het zijn de uitzonderingen op deze regels …
De heer Atsma i (CDA):
Ik begrijp dat op genreniveau financiële verantwoording moet kunnen worden afgelegd. Mevrouw Sent voegt daar echter aan toe dat alleen als daar vanuit de Kamer om wordt gevraagd, ook op programmaniveau duidelijkheid over het kostenaspect kan worden gegeven. In de praktijk betekent dat dus dat bij elk programma in principe kan worden gevraagd naar de kosten daarvan. Acht mevrouw Sent dat wenselijk?
Mevrouw Sent (PvdA):
Dat is niet het geval. Dat punt ga ik zo dadelijk toelichten; daar kom ik nog op terug.
Er is dus toegezegd dat geheimhoudingsclausules niet verboden worden en er daarmee niet wordt ingrepen in de contractvrijheid van de publieke omroep en de partijen waarmee hij samenwerkt. Maar, en daarmee kom ik op het punt van de heer Atsma, het zijn de uitzonderingen op deze regels die mijn fractie ernstig zorgen baren. De staatssecretaris beroept zich in zijn antwoorden aangaande transparantie op programmaniveau en geheimhoudingsclausules op de artikelen 2.15 en 2.178 van de Mediawet 2008, die hem ertoe zouden verplichten de benodigde informatie te verstrekken als dat voor de invulling van zijn taak nodig is. Volgens de staatssecretaris is het in dit geval zijn taak om conform artikel 68 van de Grondwet het parlement te informeren. Echter, artikel 68 van de Grondwet biedt op zichzelf geen grondslag om NPO en particuliere omroeporganisaties tot het geven van inlichtingen te verplichten. Voor een plicht tot het verstrekken van informatie, respectievelijk een verbod op het afspreken van geheimhouding, is een afzonderlijke wettelijke regeling nodig.
Het beroep op artikel 2.15 van de Mediawet gaat niet op. Deze bepaling biedt geen expliciete grondslag voor het opleggen van een informatieplicht op programmaniveau aan de omroepen. Artikel 2.15 zegt dat de NPO inlichtingen moet verstrekken met betrekking tot de werkzaamheden van de NPO. Daaruit kan dus geen inlichtingenplicht voor gemaakte kosten van programma's van omroeporganisaties worden afgeleid, want die betreffen niet de werkzaamheden van de NPO. Het maken van programma's is namelijk niet aan de NPO, zoals de minister bij herhaling in de diverse stukken bij dit wetsvoorstel aangeeft. En artikel 2.178 gaat over heel iets anders, namelijk over een deugdelijke administratie. Deze is vereist bij de beoordeling van het verlenen van erkenning en moet daarbij betrokken worden. Kosten van programma's spelen daarbij geen rol, want die staan los van een deugdelijke administratie. Een kostbaar programma zegt immers niks over de deugdelijkheid van de administratie. Voor het Commissariaat voor de Media is dit artikel van belang vanwege de rechtmatigheidstoets, maar die behoort uitdrukkelijk niet tot het takenpakket van de staatssecretaris.
Kortom, de bevoegdheid van de staatssecretaris is niet onbeperkt. In het bijzonder bedrijfsgegevens die vertrouwelijk aan het commissariaat of NPO zijn meegedeeld, kunnen niet door de staatssecretaris in openbare brieven worden geciteerd of bij een openbaar Kamerdebat worden betrokken. Artikel 68 van de Grondwet brengt daarin geen verandering. Daarom vragen wij de staatssecretaris om de harde toezegging dat hij deze lezing van de Grondwet en de Mediawet respecteert.
Dan kom ik bij de taakopdracht van de publieke omroep en de rol die amusement daarbij speelt. In de memorie van toelichting bij het voorliggende wetsvoorstel schrijft de regering: "Wel kan amusement worden ingezet als middel om een informatief, cultureel of educatief doel te bereiken of een breed en divers publiek te trekken en te binden, zodat deze doelen onder de aandacht worden gebracht." Dit steunt mijn fractie. Echter, in de memorie van antwoord lezen wij dat de regering van de NPO verwacht dat de NPO per programma aantoont dat dit publiek zonder dat amusementsprogramma niet was bereikt. Naar de mening van de leden van mijn fractie is dit onmogelijk te bewijzen. Derhalve vroegen wij de regering om af te zien van de onmogelijke bewijslast ten aanzien van amusement. In de nadere memorie van antwoord erkent de regering dat de bewijslast niet onmogelijk en wel redelijk moet zijn. Toch wil de regering verder gaan dan hetgeen in de memorie van toelichting staat, blijkens het volgende zinnetje uit de nadere memorie van antwoord: "Dit is niet voldoende, omdat het niet duidelijk maakt of een amusementsprogramma ook daadwerkelijk nodig was voor het bereiken van de kerndoelen."
Naar de mening van mijn fractie is de staatssecretaris op zoek naar een causaliteit die niet uit de cijfers van de Stichting KijkOnderzoek valt te destilleren. Immers, uit regressieanalyse kan nooit een causaal verband blijken. Regressieanalyse veronderstelt causaliteit tussen de variabelen. Middels een experiment kan wel iets over causaliteit worden gezegd, maar het publieke omroepbestel leent zich naar de mening van mijn fractie niet voor dergelijke experimenten.
Mijn fractie heeft het volgende voor ogen. De NPO heeft een inspanningsverplichting om, binnen redelijkheidsgrenzen qua tijd, geld en benodigde menskracht, zo goed mogelijk aannemelijk te maken dat een amusementsprogramma bijdraagt aan de binding van een breed publiek en specifieke groepen aan de kanalen van de NPO en het overige aanbod van de NPO, en daarmee aan het bereik van informatie, educatie en cultuur. Daarmee is volgens mijn fractie voldaan aan de bepalingen in het voorliggende wetsvoorstel en de duiding in de memorie van toelichting. Daarom vragen wij de staatssecretaris om de harde toezegging dat hij deze interpretatie van de bewijslast respecteert.
De verhouding tussen de NPO en omroepen roept de nodige vragen op, vooral gezien de indruk dat de bemoeienis van de NPO zich als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel steeds meer richting de inhoud lijkt te bewegen. Dat geldt zeker wanneer omroepen, samen met een externe partij, wijzigingen willen aanbrengen, maar dit alleen mogen indien ze meteen teruggaan naar de NPO voor goedkeuring. De verantwoordelijkheid voor coördineren en programmeren hoort bij de NPO en de verantwoordelijkheid voor vorm en inhoud bij de omroepen, zo meent mijn fractie. Wij hebben de regering dan ook gevraagd om de toezegging te respecteren dat omroepen de vrijheid hebben om vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod te bepalen en dat hierbij geen plaats is voor bindende, inhoudelijke kaders.
De heer Atsma (CDA):
Dat klinkt als muziek in mijn oren. Betekent dit dus ook dat de PvdA-fractie met de CDA-fractie van mening is dat de NPO wel kan coördineren, maar niet moet sturen?
Mevrouw Sent (PvdA):
Onze zorg geldt de bindende inhoudelijke kaders. De NPO heeft wel degelijk een sturende rol. Dat gebeurt nu ook al; het is al onderdeel van de huidige praktijk dat de NPO niet alle verzoeken van programmamakers en omroepen kan honoreren.
De heer Atsma (CDA):
Dan kom ik terug op de vorige zinnen die werden uitgesproken door mevrouw Sent, waarin zij het uitdrukkelijk had over de autonomie van de omroepen. Hoe verhoudt zich dat dan tot het sturende karakter van de NPO?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik vind mij daarin gesterkt door de gezamenlijke brief die NPO en het college van omroepen naar de Tweede Kamer hebben gestuurd. Daarin hebben zij heel goed uiteengezet hoe zij het zien. Ik zou daar heel graag uit willen citeren, want het lijkt me belangrijk voor de beeldvorming dat we beseffen dat het twee partijen zijn die elkaar kunnen vinden in een werkwijze. Het citaat luidt als volgt: "Daarom kunnen externe producenten - als de voornemens van het kabinet doorgang vinden - vanaf 2016 hun programmavoorstellen ook rechtstreeks indienen bij de NPO-organisatie, die deze vervolgens kan voorleggen aan een omroep voor coproductie." Dit is een volwaardige coproducentenrol, wat inhoudt dat de omroepen de inhoudelijke verantwoordelijkheid moeten kúnnen nemen. "De NPO-organisatie kan daarbij in meer of mindere mate afspraken maken met de externe partij over format, budget, rechten en voorlopige inhoudelijke kaders." Dat is een tekst die gesteund is door de NPO en het College van Omroepen. Het is ook een werkwijze die wij steunen.
De heer Atsma (CDA):
In vervolg daarop is hier een rondetafeloverleg georganiseerd, waarin ook vanuit de omroepen — hun vertegenwoordigers zaten ongeveer op de plek waar nu de staatssecretaris zit — werd aangegeven dat datgene wat nu wordt voorgelegd, toch niet is wat ze ervan hadden verwacht. Kortom, er is kennelijk in de afgelopen maanden wel het nodige veranderd in perceptie en uitleg. Daar was mevrouw Sent ook bij.
Mevrouw Sent (PvdA):
Daar was ik ook bij. Wat er is veranderd, is dat in de Tweede Kamer een uitleg is gegeven aan bijvoorbeeld "transparantie op kostenniveau" of "bewijslast ten aanzien van amusement" en dat er vervolgens in allerlei brieven allerlei aanscherpingen betreffende die bewijslast stonden waarbij de omroepen zich niet prettig voelden. Ik zie het als onze taak in de Eerste Kamer dat we helder zijn over wat precies onze verwachtingen zijn ten aanzien van de uitwerking van het wetsvoorstel en dat we niet afwijken van hetgeen in de Tweede Kamer daarover is overeengekomen.
Mevrouw Bikker i (ChristenUnie):
Collega Sent noemt twee belangrijke aspecten ten aanzien waarvan we aanscherpingen hebben gezien nadat er afspraken over waren gemaakt. Het derde aspect betreft de buitenproducent die samen met een omroep als coproducent optreedt. Ook ten aanzien daarvan zijn afspraken gemaakt, maar is vervolgens een wijziging opgetreden. Hoe gaan we daarmee om? Ook op dat punt zie ik verschil tussen wat in het concessiebeleidsplan is afgesproken over de ideale situatie waarin de NPO en de omroepen elkaar goed weten te vinden en de uitleg van de staatssecretaris. Hoe waardeert de fractie van de Partij van de Arbeid dat? Stelt ze ten aanzien daarvan dezelfde eis als de eis die ik net hoorde ten aanzien van bijvoorbeeld het amusement?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik was nog niet klaar met dit punt. Nogmaals wil ik benadrukken dat wij de formulering uit de brief van de NPO en het College van Omroepen steunen. Daarin staat letterlijk: "De NPO-organisatie kan daarbij in meer of mindere mate afspraken maken met de externe partij over format, budget, rechten en voorlopige inhoudelijke kaders."
Wij vroegen de regering dan ook de toezegging te respecteren dat omroepen vrijheid hebben om vorm en inhoud van het door hen verzorgde media-aanbod te bepalen en dat hierbij geen plaats is voor bindende inhoudelijke kaders. De regering zegt in de nadere memorie van antwoord toe, artikel 2.88 uit de Mediawet 2008 te respecteren. Daarmee is de redactionele autonomie van degenen die binnen het bestel de programma's maken, helder vastgelegd. Ook wijs ik de staatssecretaris graag op de aangenomen motie-Segers/Heerma (34264, nr. 30) over een leidende rol van de NPO en de omroepen ten opzichte van de buitenproducent. Dit betekent dat afspraken tussen de NPO en externe producenten niet bindend kunnen zijn als omroepen daar niet mee instemmen. Ook lezen wij hierin dat omroepen al vanaf de eerste gesprekken tussen de NPO en externe producenten een rol hebben. Wij verwachten dat de staatssecretaris uitvoering geeft aan deze motie en vragen hem om dat te bevestigen.
Toch lees ik een spanning in het volgende citaat uit de nadere memorie van antwoord: "De omroeporganisatie die coproduceert neemt daarbij de kaders in acht die de NPO op basis van het voorstel van een externe partij heeft gesteld. Deze kaders kunnen gaan over budget, format en rechten, maar het kunnen ook inhoudelijke kaders zijn." Naar het oordeel van mijn fractie staat dit op gespannen voet met het feit dat redactionele vorm en inhoud de verantwoordelijkheid van de omroeporganisaties is en blijft, zoals vastgelegd in artikel 2.88 van de Mediawet. Wij roepen de staatssecretaris dan ook zeer dringend op om onomwonden te erkennen dat artikel 2.88 van de Mediawet voorgaat op de aan de NPO toegeschreven inhoudelijke sturingsbevoegdheden.
Bij de zwaardere rol voor de NPO horen naar de mening van de PvdA goede, interne checks-and-balances met heldere beroepsmogelijkheden. De Raad voor Cultuur doet in zijn advies De tijd staat open, en wel vanaf pagina 81, hierover een aantal inhoudelijke aanbevelingen. Deze hebben betrekking op een goed programmastatuut dat van toepassing is op de genre- en zendercoördinatoren, en een programma-adviesraad. In de nadere memorie van antwoord lezen wij dat, als een programmastatuut helpt om meer duidelijkheid te scheppen in de werkpraktijk, de staatssecretaris dit een goed voorstel vindt. Graag markeren wij plenair zijn toezegging om aan de NPO te vragen dit idee uit te werken. Wij vroegen evenwel ook naar een programma-adviesraad en verwachten de toezegging dat de staatssecretaris de NPO ook zal vragen om dit voorstel erbij te betrekken. En acht de staatssecretaris het met mijn fractie wenselijk dat de uitwerking daarvan met instemming van de omroepen tot stand komt? Zo ja, welke consequenties verbindt hij daaraan?
Mijn fractie constateert dat de raad van bestuur van de NPO een grotere sturende bevoegdheid krijgt als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel. Belangrijk in dit kader is de aangenomen motie-Mohandis/Segers (34264, nr. 42) over de benoeming van leden van de raad van bestuur van de NPO, waarin wordt voorgesteld dat deze voortaan benoemd worden door de raad van toezicht en niet langer met instemming van de minister. De indieners vinden het onwenselijk dat de benoeming van toekomstige en nieuwe bestuurders van de NPO een politieke aangelegenheid kan zijn en achten het daarom wenselijk dat benoemingen rechtstreeks en alleen gedaan worden door de raad van toezicht, zonder tussenkomst van de minister. Mijn fractie steunt dit. Echter, in de motie wordt de regering slechts verzocht om te onderzoeken hoe de benoemingen van nieuwe NPO-bestuurders het meest onafhankelijk kunnen plaatsvinden. Dit gaat ons niet ver genoeg. Wij wensen een harde toezegging van de staatssecretaris dat de raad van bestuur van de NPO voortaan benoemd wordt door de raad van toezicht en niet langer met instemming van de minister.
Meer in het algemeen concludeert professor Van Eijk van de Universiteit van Amsterdam het volgende: "Procedures zijn intransparant en benoemingen zijn onderwerp van willekeur." Graag markeer ik plenair de toezegging van de staatssecretaris in de nadere memorie van antwoord om een serieuze verkenning uit te voeren aangaande de transparantie en onafhankelijkheid van benoemingen in de publieke media.
Mevrouw Gerkens i (SP):
Het is heel leuk dat mevrouw Sent die toezegging vraagt, want die heeft de staatssecretaris al gedaan in zijn beantwoording. Ik heb nog een vraag aan mevrouw Sent. Hier ligt voor een wetsvoorstel met een wetswijziging waarvan we eigenlijk zeggen: dat wringt enorm met de wijze van benoemen zoals die nu gebruikelijk is. Zouden we niet eerst moeten wachten totdat er een nieuw systeem van benoemingen is en pas dan de wijziging van de Mediawet in werking laten treden? Kortom: had het niet tegelijkertijd moeten gebeuren? Had de staatssecretaris dit niet van tevoren hebben kunnen zien aankomen? Is dit dan niet nog de enige wijze om het te repareren?
Mevrouw Sent (PvdA):
De staatssecretaris heeft nog niet toegezegd dat de leden van de raad van bestuur van de NPO voortaan worden benoemd door de raad van toezicht. Dat is niet in de nadere memorie van antwoord toegezegd. Wel is daarin toegezegd dat er een brede verkenning plaatsvindt. Ik vind dat er nu een belangrijk momentum wordt gecreëerd door het voorliggende wetsvoorstel. Het gaat namelijk niet alleen maar om benoemingen bij de NPO, maar ook — ik had mijn zin nog niet afgemaakt — benoemingen bij de RPO, de NOS, de NTR, de Ster, het Commissariaat voor de Media en het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Tijdens de deskundigenbijeenkomst adviseerde professor Van Eijk een dergelijke brede verkenning. Naar zijn mening zou een dergelijke brede verkenning aanvaarding van de Mediawet op dit punt niet in de weg moeten staan.
Mevrouw Gerkens (SP):
Het is fijn dat mevrouw Sent hier de mening van de heer Van Eijk ventileert, maar ik vroeg haar naar haar mening. We gaan nu die wet op essentiële gronden toch wijzigen. Tegelijkertijd houden we het systeem waarin de politiek nog dichter bij de media, bij de publieke omroep komt te staan. Mijn partij vindt dat in ieder geval een onwenselijke situatie. De inbreng van mevrouw Sent lijkt ook die kant op te gaan. Zou het dan niet logisch zijn dat we er eerst voor zorgen dat de structuur goed is en pas dan die wijziging doorvoeren?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik hoop dat de staatssecretaris al bereid is om nu een zodanige wijziging in de structuur aan te brengen dat de raad van bestuur niet langer door de politiek wordt benoemd. Ik ben blij met de toezegging van de staatssecretaris dat er een brede verkenning zal plaatsvinden. Het momentum daarvoor wordt door het wetsvoorstel gevoed. Het gaat niet alleen over de NPO maar over het medialandschap in brede zin.
Mevrouw Gerkens (SP):
Ik concludeer dat mevrouw Sent niet met deze wet kan instemmen als de staatssecretaris niet nu toezegt dat die manier van benoemen per direct gewijzigd wordt.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik wacht rustig af en ga daarna mijn gedachten opmaken, want dit is niet het enige punt dat wij belangrijk vinden.
De heer Lintmeijer i (GroenLinks):
Ik zou het met uw welnemen, voorzitter, wat scherper willen maken. Mevrouw Sent zegt dat het gaat om de benoeming van de voorzitter van de raad van bestuur door de staatssecretaris. Volgens mij gaat het daarbij alleen om instemmingsrecht, want de benoeming gebeurt door de raad van toezicht. Is mevrouw Sent het niet met ons eens dat die band ook doorgeknipt zou moeten worden?
Mevrouw Sent (PvdA):
De vraag is wat dan het beste alternatieve systeem is. Wij hebben coöptatie gesuggereerd en merken uit de antwoorden dat daar ook nadelen aan kleven. Wij zijn blij dat de staatssecretaris een brede verkenning gaat uitvoeren. Hij heeft in de nadere memorie van antwoord toegezegd dat dit op korte termijn gebeurt. Wel willen wij nog een aantal dingen meegeven voor die brede verkenning. Ik kom daar zo op, om het wat scherper te maken, hopelijk in lijn met wat de heer Lintmeijer verwacht.
De heer Lintmeijer (GroenLinks):
Ik hoor mevrouw Sent zeggen dat ze naar alternatieven kijkt. Ik begrijp daaruit dat zij het feitelijk met mij eens is dat die lijn tussen de raad van toezicht en de staatssecretaris ook doorgeknipt zou moeten worden.
Mevrouw Sent (PvdA):
Wij wachten graag de brede verkenning af, vooral omdat aan andere vormen ook nadelen kleven. Ik heb het meest wenselijke alternatief dus niet meteen voor ogen. Wel wil ik een aantal punten meegeven, die wij zullen gebruiken bij de beoordeling van de resultaten van de brede verkenning door de staatssecretaris. Daar kom ik nu op.
De toezegging is dus dat er een serieuze verkenning plaatsvindt aangaande de transparantie en onafhankelijkheid van benoemingen in de publieke media. Het gaat, zoals ik net al zei, concreet om de NPO, de RPO, de NOS, de NTR, de Ster, het Commissariaat voor de Media en het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Wij kijken uit naar de ontvangst, nog dit voorjaar, van de resultaten van dit onderzoek, alsmede de reactie van de staatssecretaris hierop.
De PvdA is blij met deze toezegging. Aanvullend daarop vragen we de staatssecretaris nadrukkelijk om domeinexpertise te betrekken bij de overwegingen. In het concrete geval van de raad van toezicht van de NPO stelt de staatssecretaris dat hij geen bemoeienis had met de selectieprocedure en dat hij een onafhankelijke selectiecommissie heeft geadviseerd. In deze argumentatie zitten diverse zwakten. A: De commissie wordt door de staatssecretaris samengesteld en benoemd. B: Het advies heeft geen formele status, en is dus niet bindend, transparant en dient niet gemotiveerd weerlegd te worden. Graag vragen wij de staatssecretaris de toezegging dat uit de serieuze verkenning een oplossing volgt voor deze twee zwakten. Voorts vragen wij hem daarbij expliciet aandacht te schenken aan de mogelijkheden tot wettelijke verankering van de situatie waarin een of meerdere leden van de raad van toezicht per jaar aftreden in plaats van de huidige, onwenselijke situatie waarin de gehele raad van toezicht in één keer aftreedt.
De recente benoeming van de voorzitter van de raad van toezicht van de NPO heeft vanwege de combinatie met zijn voorzitterschap van de raad van bestuur van UWV al de nodige aandacht gekregen. Professor Van Eijk schrijft hierover: "De Mediawet acht het lidmaatschap van de raad van toezicht niet verenigbaar met een dienstbetrekking bij een instelling die valt onder de verantwoordelijkheid van een minister." Het staat als volgt in artikel 2.6, lid 1 van de Mediawet: "Het lidmaatschap van de raad van toezicht is onverenigbaar met (…) een dienstbetrekking bij een ministerie of bij een dienst, instelling of bedrijf vallende onder de verantwoordelijkheid van een minister." UWV is weliswaar een zelfstandig bestuursorgaan, maar valt onder de verantwoordelijkheid van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. UWV legt aan de minister verantwoording af over de beleidskeuzes die het maakt, net als over de manier waarop het overheidsbeleid uitvoert. Ook benoemt de minister de leden van de raad van bestuur. Graag vernemen wij van de staatssecretaris welke consequenties hij verbindt aan het feit dat deze benoeming strijdig lijkt met de Mediawet.
De heer Atsma (CDA):
Nu dit gezegd is, zou ik graag van de PvdA-fractie weten wat ze hiervan vindt. Ze vraagt aan de staatssecretaris welke consequenties hij eraan verbindt, maar wat zijn haar opvattingen hierover?
Mevrouw Sent (PvdA):
Mijn opvatting is dat er een strijdigheid lijkt te zijn.
De heer Atsma (CDA):
En dus?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik laat het vervolgens aan de staatssecretaris om daar consequenties aan te verbinden.
De heer Atsma (CDA):
Maar wat vindt de PvdA-fractie dan dat de consequenties zouden moeten zijn? De staatssecretaris is graag bereid om te luisteren, en wij ook. Wij zijn dus vooral benieuwd.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik vind het prematuur om daar al een antwoord op te geven. Ik wacht eerst het antwoord van de staatssecretaris af op de vraag of onze interpretatie van de Mediawet de juiste is. Daarom voeren wij een debat hierover.
Mevrouw Gerkens (SP):
De bepaling staat niet alleen in de Mediawet maar ook in de stichtingsakte van de NPO. Daarin staat het heel helder. Zelfs iemand met weinig juridische kennis weet dat de benoeming indruist tegen de stichtingsakte. Ik stel dus nogmaals de vraag aan mevrouw Sent welke consequenties daaraan zouden moeten worden verbonden.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik geef dan toch weer hetzelfde antwoord, namelijk dat ik graag afwacht in hoeverre de staatssecretaris het hiermee eens is. Ik laat het aan hem om hier consequenties aan te verbinden, want ik heb geen voorzitter van de raad van toezicht benoemd.
Voorzitter. Met betrekking tot de regionale omroepen uit de Raad voor Cultuur in haar rapport "Toekomst publieke omroep: inhoud en makers centraal" zorgen over de toestand van de regionale journalistiek. De regionale kranten zijn inmiddels bijna helemaal overgenomen en van de regionale omroepen wordt verwacht dat ze 17 miljoen bezuinigen. Tegelijkertijd worden allerhande bevoegdheden gedecentraliseerd. Hoe ziet de staatssecretaris de rol van de regionale journalistiek in het systeem van checks-and-balances? En hoe meent hij de regionale journalistiek te kunnen faciliteren in het vervullen van die belangrijke rol in een goed functionerende democratie?
Binnen de context van de bezuinigingen bespeurt mijn fractie initiatieven om vernieuwingen door te voeren. Hoe meent de staatssecretaris deze zoektocht naar verbetering te kunnen koesteren? En hoe faciliteert hij de initiatieven van onderop? De demografische bewegingen vinden plaats van platteland naar stad, en van buiten naar binnen de Randstad. Hoe past deze ontwikkeling naar de beoordeling van de staatssecretaris binnen het nieuwe stelsel van centraal financieren en besturen? Hoe faciliteert hij bijzondere aandacht voor de krimpgebieden?
De PvdA heeft in de schriftelijkevragenronde de toezegging gevraagd dat de voorgenomen bezuiniging van 17 miljoen niet ten koste gaat van de redacties en programma's. De regering maakt in de nadere memorie van antwoord aannemelijk dat dit mogelijk is door tussen de 12 en 14 miljoen te besparen door landelijke samenwerking en tussen de 3 en 5 miljoen door specifieke samenwerkingsvormen per cluster. Hoe realistisch acht de staatssecretaris deze berekeningen van stichting ROOS? En acht hij het met ons onwenselijk als de bezuiniging wél ten koste zal gaan van de kwaliteit en inhoud van het regionale media-aanbod? Zo ja, welke consequenties verbindt hij er vervolgens aan als dit wel zal gebeuren? Wij verwachten op dit punt de toezegging van de staatssecretaris dat hij het behoud van kwalitatief goede en onafhankelijke journalistiek in de regio zal waarborgen.
Wij zijn blij met de toezegging uit de nadere memorie van antwoord dat ook de benoemingen bij de RPO deel uit zullen maken van de brede verkenning aangaande de transparantie en onafhankelijkheid van benoemingen in de publieke media. Daarbij wijzen wij ook op de onwenselijkheid om samenwerkingsvormen van de regionale omroepen te clusteren in het centrum van de landelijke omroepen.
Vandaag bespreken wij de eerste fase met betrekking tot de regionale omroepen. Wij lezen in de memorie van toelichting dat de beoogde inwerkingtreding van de wetswijziging van de tweede fase 1 januari 2017 is. Graag vernemen wij van de staatssecretaris wanneer wij dit wetsvoorstel mogen verwachten.
Wij willen en moeten speciale aandacht vragen voor de bijzondere positie van Omrop Fryslân. Vanwege het feit dat Fries de tweede rijkstaal is, zendt deze omroep wekelijks een aantal specifieke programma's uit, zoals schooltelevisie en documentaires. In het kader van de gezamenlijke verantwoordelijkheid en zorgplicht van het Rijk en de provincie voor de Friese taal en cultuur, zoals vastgelegd in de Wet gebruik Friese taal, is de provincie Friesland bereid om vanaf 2017 substantieel en structureel een bijdrage ter beschikking te stellen aan Omrop Fryslân ten behoeve van de brede Friestalige programmering op diverse mediaplatforms. Door op deze wijze bij te dragen, neemt de provincie Fryslân haar verantwoordelijkheid. Daarbij meent de provincie dat het Rijk zijn verantwoordelijkheid neemt door handhaving van de zelfstandigheid van het bestuur en de raad van toezicht van Omrop Fryslân, samen met handhaving van de bestaande doelstelling van Omrop Fryslân. Wij vragen de staatssecretaris indringend of hij bereid is deze verantwoordelijkheid te nemen.
Ik rond af met een citaat uit een brief, gedateerd 23 januari 2008, van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Tweede Kamer: "Bij de publieke omroep past geen inhoudelijke bemoeienis. De omroepen zijn zelf verantwoordelijk voor de inhoud van hun programma's. Uitsluitend achteraf vindt (onafhankelijk) toezicht plaats. Dit vloeit voort uit de Grondwet en is zo bepaald in de Mediawet." Voor mijn fractie staat dit als een paal boven water. Wij verwachten van de staatssecretaris dat zijn antwoorden er blijk van geven dat hier geen misverstand over kan bestaan.