Verslag van de vergadering van 16 februari 2016 (2015/2016 nr. 20)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 17.02 uur
Mevrouw Duthler i (VVD):
Mijnheer de voorzitter. De dreiging van terreur heeft de westerse wereld behoorlijk in haar greep. De terroristische aanslagen waarmee wij zijn geconfronteerd, de afschuwelijke gebeurtenissen bij Charlie Hebdo en afgelopen november in Parijs om een paar recente voorbeelden dicht bij huis te noemen, hebben diepe sporen achtergelaten, niet alleen vanwege de menselijke drama's en het menselijke leed die deze met zich mee hebben gebracht, maar ook vanwege de angst en maatschappelijke instabiliteit die deze aanslagen tot gevolg hebben. Deze voorbeelden staan niet op zichzelf, maar moeten wij plaatsen in de context van internationale ontwikkelingen: de instabiliteit aan de randen van Europa, Afrika en het Midden-Oosten en het geweld van IS, die het er juist om te doen is om politieke, maatschappelijke en sociale instabiliteit te creëren en die geen boodschap heeft aan de waarden van onze democratische rechtsstaat. Het onderhavige wetsvoorstel moeten wij dan ook plaatsen als een van de maatregelen van de regering om een antwoord te geven op deze realiteit van terreurdreigingen in deze internationale context.
Dit wetsvoorstel bevat een uitbreiding van de mogelijkheid tot ontneming van het Nederlanderschap in gevallen waarin sprake is van hulp bij het plegen van terroristische activiteiten of bij de voorbereiding daarvan. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het Nederlanderschap — velen hebben dat al met mij gezegd — niet op enige wijze faciliterend mag zijn om in den vreemde terroristische misdrijven te plegen of om personen voor te bereiden op het plegen van terroristische misdrijven. Mijn fractie onderschrijft het doel van het wetsvoorstel van harte.
De aanleiding van het wetsvoorstel is gelegen in de noodzaak tot het treffen van maatregelen tegen Nederlanders die in het buitenland deelnemen aan terroristische activiteiten, zoals de zogenaamde Syriëgangers. Het betreft zowel de uitreizende Syriëgangers als degenen die in Nederland jongeren opleiden tot het plegen van een terroristisch misdrijf. Oorspronkelijk werd in het wetsvoorstel geregeld dat in het geval van een onherroepelijke veroordeling betrokkene van rechtswege het Nederlanderschap zou verliezen. Dit element is gelukkig, naar de mening van de VVD-fractie, uit het wetsvoorstel gehaald. Het is de minister van Veiligheid en Justitie die de bevoegdheid heeft tot het intrekken van het Nederlanderschap, een discretionaire bevoegdheid, een kan-bepaling om het in huiselijke taal te zeggen. Iedere keer moet een individuele belangenafweging, een proportionaliteitsafweging plaatsvinden alvorens de nationaliteit wordt ingetrokken. Welke factoren zullen daarbij een rol spelen? Aan welke criteria zal de minister moeten toetsen? Kan de minister die belangenafweging, die proportionaliteitsafweging nader inkleuren? Hoe zal hij deze verwoorden in zijn besluit? Het besluit van de minister is een besluit in de zin van artikel 1.3 van de Awb. Dat besluit moet dan ook voldoen aan de criteria die de Awb daarvoor biedt, zoals het criterium van nadere motivering. Ook de minister wordt gecontroleerd. Het zal de bestuursrechter zijn die in beroep of in hoger beroep het besluit van de minister toetst. Heeft de minister in alle redelijkheid tot het besluit kunnen komen? Met welke criteria zal de rechter dan rekening moeten houden? Met andere woorden, aan welke criteria zal de rechter dan toetsen?
Uitgangspunt blijft dat de intrekking van het Nederlanderschap alleen kan plaatsvinden, indien dit niet tot gevolg heeft dat betrokkene staatloos wordt. Dat zou ook strijdig zijn met het VN-verdrag. Dat zal dus sowieso een criterium zijn. Hoe gaat de minister ermee om dat de besluiten die hij neemt mogelijk discriminerend zijn? Voor dezelfde gevallen kan de minister immers verschillende besluiten nemen. In het ene geval ontneemt de minister iemand zijn Nederlandse nationaliteit omdat hij nog een nationaliteit overhoudt. In het andere geval, dat qua feiten en omstandigheden precies of nagenoeg overeenkomt met het eerste geval, kan hij zo'n besluit niet nemen. Een wet is een instrument om beleidsdoelen te realiseren. Het zal de regering er niet alleen om gaan, Nederlanders die in het buitenland betrokken zijn geweest bij terroristische misdrijven of die in Nederland meewerken aan het treffen van voorbereidingen het Nederlanderschap af te pakken. Dat is natuurlijk geen doel op zich. Belangrijker is dat deelname aan voorbereidingen voor het plegen van terroristische misdrijven sterk wordt ontmoedigd. Welke maatregelen heeft de minister hierbij voor ogen? Wil hij aangeven, welke reeds zijn uitgevoerd en wat de effecten daarvan zijn?
De VVD-fractie heeft het onderhavige wetsvoorstel beoordeeld op de criteria van uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid en rechtsstatelijkheid. Om met het laatste te beginnen: eerdere heikele punten van dit wetsvoorstel zijn er gelukkig uitgehaald, zoals het van rechtswege verliezen van het Nederlanderschap en het plegen van een misdrijf als criterium, in plaats van de onherroepelijkheid van de veroordeling als criterium voor het intrekken van het Nederlanderschap. De VVD-fractie vindt dit essentiële verbeterpunten. Zonder deze zou ze het wetsvoorstel niet hebben kunnen steunen. Zij vindt het wel belangrijk dat de regering nog met heldere antwoorden komt op vragen over de toetsbaarheid van het bestuurlijke besluit van de minister en het mogelijke discriminerende karakter van zijn besluiten. Voor een definitieve beoordeling van de uitvoerbaarheid en de rechtsstatelijkheid van het wetsvoorstel ziet mijn fractie met belangstelling de antwoorden van de minister tegemoet.
Mevrouw Wezel i (SP):
Artikel 134a gaat niet over het plegen van terroristische misdrijven, maar over hulp en steun. Rechtvaardigt dat dan voor de VVD nog steeds dat het Nederlanderschap dus in alle gevallen kan worden ontnomen?
Mevrouw Duthler (VVD):
Het bieden van hulp bij het plegen van terroristische misdrijven is bijna net zo verschrikkelijk als het plegen van terroristische misdrijven zelf.
Mevrouw Wezel (SP):
Ook als dat helemaal niet heeft plaatsgevonden?
Mevrouw Duthler (VVD):
Ook als dat helemaal niet heeft plaatsgevonden. Het gaat ons om de onherroepelijke veroordeling van het misdrijf, zoals beschreven in het wetsvoorstel.
Mevrouw Wezel (SP):
Dank u wel.
De voorzitter:
Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.
De beraadslaging wordt geschorst.