Verslag van de vergadering van 1 maart 2016 (2015/2016 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.09 uur
Mevrouw Sent i (PvdA):
Voorzitter! Graag feliciteert mijn fractie collega Krikke als laatste maiden uit onze Kamer met haar speech. Vanwege de lange schorsing van het debat over de Mediawet was ik niet eerder in de gelegenheid dit plenair te doen.
Graag danken wij de staatssecretaris voor de beantwoording van onze vragen, zowel in eerste termijn als in de brief van 12 februari jl. Geheel in lijn met het onderwerp waarover wij vandaag debatteren, doet de Mediawet me denken aan het tv-spel "Wie van de drie". Voor degenen die het niet kennen, de aandacht ging hierbij naar drie personen, die beweerden hetzelfde beroep te hebben. Bedoeling was dat het panel raadde wie de echte persoon in kwestie was. Dat deed het panel door "slimme" vragen te stellen over het beroep van de kandidaat. Als ik de behandeling van de Mediawet volg, dan vraag ik me wel eens af wat nou de echte Mediawet is. Is dat die van de stemmingen in de Tweede Kamer, die van de behandeling in deze Kamer of die van de meest recente brief van de staatssecretaris? Het spel onder leiding van Herman Emmink was amusant — ik durf zelfs te beweren dat het geen plat amusement was — maar de Mediawet is geen spel. Ik wil vandaag volstrekte duidelijkheid van de staatssecretaris zodat ik niet met dubbelzinnige grappen hoef te vragen of de echte Mediawet wil opstaan. Daarvoor zijn de publieke media mij veel te dierbaar. Immers, een onafhankelijke en pluriforme publieke mediadienst is een cruciaal onderdeel van ons democratisch bestel. Daarom loop ik de onderwerpen die ik in eerste termijn heb geadresseerd graag in volgorde door.
Het eerste onderwerp betreft de behoefte aan transparantie. Wij zijn blij met de toezegging dat van standaardrapportage op genreniveau alleen wordt afgeweken in geval van vragen van een Kamerlid, en met de toezegging dat geheimhoudingsclausules niet verboden worden. Daarbij hebben wij toegelicht dat artikel 68 van de Grondwet op zichzelf geen grondslag biedt om NPO en particuliere omroeporganisaties te verplichten tot het geven van inlichtingen. Bovendien bieden artikel 2.15 en artikel 2.178 Mediawet daar geen basis voor. Het eerste betreft de werkzaamheden van de NPO en het tweede deugdelijke informatie. Wij vroegen de staatssecretaris de harde toezegging deze lezing van de Grondwet en de Mediawet te respecteren.
Met dank markeren wij op dit punt de toezegging dat de redenering en de kaders voor de afspraken over transparantie worden voorgelegd aan onze Kamer. Mogen wij dit lezen als materieel in lijn met het ingetrokken amendement van de leden Segers en Heerma? Dit betreft het voorstel om artikel 2.172, derde lid, te wijzigen en daarmee het geven van inzicht in de kosten van programmering bij AMvB te regelen. De PvdA hecht hier veel waarde aan, omdat er anders toch een achterdeur lijkt te zijn tot opgave aan de minister zonder dat de Kamer erom vraagt. Wellicht nog meer in lijn met de toezegging is om deze aanpassing in het voorstel geheel te schrappen.
De heer Nagel i (50PLUS):
In de brief van de staatssecretaris lees ik dat hij het nogmaals juridisch zal bekijken. Dat kun je toch geen echte harde toezegging noemen, zoals u die gevraagd heeft?
Mevrouw Sent (PvdA):
Er staat: de redenering en de kaders voor de afspraken over transparantie worden voorgelegd aan onze Kamer. Dat vind ik een harde toezegging.
De heer Nagel (50PLUS):
Op pagina 3 staat bij de transparantie over de kosten dat dit juridisch nog een keer zal worden bekeken, maar u hebt gezegd dat daar een harde toezegging over moest worden gedaan. Als het juridisch nog een keer wordt bekeken, dan heb je toch geen harde toezegging?
Mevrouw Sent (PvdA):
De toezegging bestaat uit twee delen. Het eerste deel is dat de redenering en de kaders voor de afspraken over transparantie worden voorgelegd aan onze Kamer. Het tweede deel is dat de achterliggende redenering nogmaals juridisch wordt nagekeken. Ik was evenwel nog niet toegekomen aan mijn vragen over dat deel van de brief.
De heer Nagel (50PLUS):
Dan neem ik aan dat u straks na het spel "Wie van de drie" ook even ingaat op het programma Ochtendgymnastiek.
Mevrouw Sent (PvdA):
Wellicht is het meer in lijn met de toezegging om deze aanpassing in het voorstel geheel te schrappen. Graag vernemen wij van de staatssecretaris op welke wijze hij deze toezeggingen in de Mediawet zal verankeren. Voorts geeft de staatssecretaris aan, de achterliggende redenering nogmaals juridisch te laten nakijken. Graag vragen wij hem, hierbij onafhankelijke juridische deskundigen te betrekken. Is hij bereid dit toe te zeggen? Daar is geen ochtendgymnastiek voor nodig.
Bovendien lezen wij de gevraagde toezegging niet volledig terug in de brief van 12 februari jongstleden die aanhaakt bij artikel 2.178 Mediawet. Dit artikel gaat nadrukkelijk niet over de verantwoordingsplicht. Artikel 2.178 heeft betrekking op de inrichting van bedrijfsprocessen en het voeren van een deugdelijke administratie waaruit voor onder andere de minister de benodigde informatie voor het uitvoeren van zijn taak kan worden verkregen. Verantwoording aan de Kamer valt derhalve niet uit dit artikel af te leiden. Graag een bevestiging van de staatssecretaris dat hij deze lezing van artikel 2.178 Mediawet deelt.
Het volgende punt betreft de taakopdracht van de publieke omroep en de rol die amusement daarbij speelt. Wij vroegen de staatssecretaris de toezegging af te zien van onmogelijke bewijslast ten aanzien van amusement. Wij hebben dan het volgende voor ogen. De NPO heeft een inspanningsverplichting om — binnen redelijkheidsgrenzen qua tijd, geld en benodigde menskracht — zo goed mogelijk aannemelijk te maken dat een amusementsprogramma bijdraagt aan de binding van een breed publiek en specifieke groepen aan de kanalen van de NPO en het overige aanbod van de NPO, en daarmee aan het bereik van informatie, educatie en cultuur. Daarmee is volgens mijn fractie voldaan aan de bepalingen in het voorliggende wetsvoorstel en de duiding in de memorie van toelichting. Daarom vroegen wij de harde toezegging van de staatssecretaris dat hij deze interpretatie van de bewijslast respecteert.
Wij hebben uit de mond van de staatssecretaris opgetekend dat hij hier geen woord aan toe te voegen heeft. En wij lezen een bevestiging hiervan in zijn brief van 12 februari jongstleden, waarvoor dank.
Het volgende punt betreft de verhouding tussen de NPO en omroepen. Daar vroegen wij de staatssecretaris uitvoering te geven aan de aangenomen motie-Segers/Heerma op stuk nr. 30 over een leidende rol van de NPO en de omroepen ten opzichte van de buitenproducent.
Ook daar mochten wij een volmondig "ja" uit de mond van de staatssecretaris optekenen.
Voorts vroegen wij de staatssecretaris te erkennen dat redactionele vorm en inhoud de verantwoordelijkheid van de omroeporganisaties zijn en blijven, zoals vastgelegd in artikel 2.88 Mediawet. Voorts vroegen wij aandacht voor goede, interne "checks and balances" met heldere beroepsmogelijkheden.
Hier menen wij met de staatssecretaris dat de overeengekomen werkwijze van de NPO en het College van Omroepen, zoals die is beschreven in de gezamenlijke brief van 30 september 2015, het uitgangspunt dient te zijn. En op dit punt zijn wij zeer verheugd met de brief van de NPO en een meerderheid van de omroepen van 28 februari jongstleden. In die brief leggen zij helder uit hoe zij met elkaar de procedure zien met betrekking tot de zogenoemde openstelling van het bestel, de rol daarbij van de omroepen en dit alles in relatie tot artikel 2.88, eerste lid Mediawet.
De heer Nagel (50PLUS):
Als wij praten over een meerderheid in de Eerste Kamer, tellen wij dan het aantal partijen dat ergens voor is of het aantal leden?
Mevrouw Sent (PvdA):
Dan tellen wij het aantal leden.
De heer Nagel (50PLUS):
Mevrouw Sent sprak over een meerderheid van de omroepen. Daar geldt hetzelfde. Gelet op de achterban van de diverse omroepen is een meerderheid tegen. Hier wordt een vertekend beeld geschetst en ik ben van mening dat mevrouw Sent dat niet zou moeten gebruiken.
Mevrouw Sent (PvdA):
k ben blij met een grote steun van de omroepen zoals die is neergelegd in de brief van 28 februari jongstleden. Ik vraag de staatssecretaris of hij de werkwijze die in die brief wordt uiteengezet, deelt en omarmt.
De heer Atsma i (CDA):
AVROTROS, KRO-NCRV, MAX en PowNed ondersteunen die brief niet. Zij hebben daarvan afstand genomen, omdat zij van mening zijn dat er veel vragen resteren. Die betreffen het sturende karakter, maar ook de vraag hoe de NPO achteraf zaken zal beoordelen. Heeft mevrouw Sent in de brief daarover iets gelezen? Heeft zij iets gelezen over consequenties als achteraf iets wordt getoetst en de NPO komt tot de conclusie dat de omroepen iets hebben gedaan wat in zijn ogen niet kan? Heeft zij dat gelezen? Heeft zij iets gelezen over beroepsmogelijkheden?
Mevrouw Sent (PvdA):
Daar kom ik nog over te spreken. Ik ben echter van mening dat in de brief een goede werkwijze wordt beschreven waarin de omroepen en de NPO elkaar kunnen vinden. Ik wijs erop dat in de brief van 30 september wel degelijk een meerderheid van de omroepen heeft getekend, namelijk het College van de Omroepen samen met de NPO.
De heer Atsma (CDA):
Dat is geen antwoord op de vraag. Ik heb gezegd dat AVROTROS, KRO-NCRV, MAX en PowNed zich daar niet achter hebben geschaard. Ik zeg met de heer Nagel dat zij een substantieel deel van het Nederlandse omroepledenbestand vertegenwoordigen. Telt dat niet voor mevrouw Sent? Waar heeft zij gelezen welke beroepsmogelijkheden de omroepen hebben of dat er sprake is van het achterwege laten van sturing?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik sloeg aan op een eerder punt van de heer Atsma.
De heer Atsma (CDA):
Ik wil wel even helpen door te verwijzen naar de reacties van de omroepen. Zij zeggen klip-en-klaar dat zij hier niet mee uit de voeten kunnen. Slechts een klein deel wordt geregeld van een klein aantal aspecten dat is benoemd. Ik heb in mijn bijdrage het voorbeeld gegeven dat de NPO toezegt dat hij zich niet zal bemoeien met het aanwijzen van presentatoren of gasten. Dat is allemaal winst, maar er is veel meer aan de orde. Waar heeft mevrouw Sent gelezen dat dit "meer" goed wordt geborgd?
Mevrouw Sent (PvdA):
Wat er wat mij betreft meer aan de orde is, is dat niet alleen de bestaande omroepen in Hilversum aan zet zijn, maar dat dit wetsvoorstel juist beoogt om meer ruimte voor buitenproducenten te creëren. Ik begrijp dat dit tot onrust leidt. Naar mijn mening heeft de brief van 30 september daar duidelijkheid in verschaft en heeft de brief van 28 februari jongstleden nog meer duidelijkheid gegeven. Ik kom nog terug op het voorstel voor een programmastatuut om nog meer duidelijkheid te geven. Interne checks and balances zijn er natuurlijk al in Hilversum.
Mevrouw Gerkens i (SP):
Het baart mij zorgen dat deze afspraken buiten de wet worden geregeld. Slechts een deel van de omroepen, groot in aantal maar klein in aantal leden, heeft zich hierachter geschaard. Hoe hard zijn die afspraken nu eigenlijk? Als de NPO volgende week zegt: dit gaat niet werken, zijn wij weer terug bij af. Als er toch al zo veel draagvlak in het werkveld is, zouden wij dan niet beter aan de staatssecretaris kunnen vragen om dit in een novelle te regelen?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik heb aan de staatssecretaris gevraagd of hij de werkwijze die in de brief wordt verwoord, deelt en omarmt. Ik laat het vervolgens aan hem op welke wijze hij dit wettelijk zal verankeren, voor zover dat nodig is.
Mevrouw Gerkens (SP):
Dat antwoord zou de staatssecretaris eventueel kunnen geven, maar ik hoor graag van mevrouw Sent of zij van mening is dat deze afspraken in een novelle moeten worden vastgelegd.
Mevrouw Sent (PvdA):
Het lijkt mij verstandig dat daar verankering voor komt. Ik hoor graag van de staatssecretaris of er een novelle komt of dat er een andere werkwijze wordt gekozen.
Voorts vroegen wij de staatssecretaris de NPO te vragen om de ideeën van de Raad voor Cultuur over een programmastatuut en een programma-adviesraad uit te werken met consultatie en instemming van de omroepen. De heer Atsma stelde dit punt ook aan de orde. Daarbij hechten wij eraan dat makers en redacties goed geïnformeerd kunnen worden over de achtergronden bij de programmatische keuzes van de NPO. Een programmastatuut schept duidelijkheid over het verloop van de besluitvormingsprocessen rondom de programmering en de mogelijkheden voor makers en redacties om inzicht te krijgen in besluiten over de plaatsing van individuele programma's.
In zijn brief van 12 februari jongstleden zegt de staatssecretaris toe, de NPO te vragen dit idee uit te werken. Graag vraag ik de staatssecretaris een afschrift van deze uitwerking met onze Kamer te delen. Daarbij lezen wij in zijn brief niks over een programma-adviesraad noch over de consultatie en instemming van de omroepen. Graag vraag ik hem in tweede termijn op deze suggesties te reageren.
Mijn volgende punt heeft betrekking op de wenselijkheid van transparantie en onafhankelijkheid van benoemingen in de publieke media. Wij kijken uit naar de toegezegde serieuze verkenning, waarbij wij aandacht hebben gevraagd voor de domeinexpertise bij de verkenning. Wij hebben een aantal specifieke zwakten benoemd.
Wij zijn blij met de toezegging, bevestigd in de recente brief, dat de rol van de minister bij benoeming, schorsing en ontslag van de leden van de raad van bestuur van de NPO in het eerstvolgende wetsvoorstel uit de Mediawet 2008 wordt verwijderd. En wij zijn blij dat de aandachtspunten die mijn fractie noemde, bij de verkenning worden betrokken, te weten de onafhankelijkheid en samenstelling van de benoemingsadviescommissie en de mogelijkheid het advies van deze commissie bindend te laten zijn.
Mevrouw Gerkens (SP):
Laat ik in ieder geval even duidelijk maken dat dit niet een cadeau aan de Eerste Kamer is, maar dat dit een uitwerking is van een motie uit de Tweede Kamer waarover op 13 oktober jl. is gestemd en die is aangenomen. Het is nu 1 maart 2016. De staatssecretaris had dit in de tijd die inmiddels verstreken is, kunnen regelen. Hoe beoordeelt mevrouw Sent het feit dat de staatssecretaris er niet voortvarend mee aan de slag is gegaan?
Mevrouw Sent (PvdA):
De motie vroeg de staatssecretaris slechts om dit te onderzoeken. Nu heeft de staatssecretaris toegezegd om het door te voeren zoals in de motie is gevraagd.
Mevrouw Gerkens (SP):
Maar het gevoelen in de Tweede Kamer was heel duidelijk en ook het gevoelen in de Eerste Kamer was heel duidelijk. Het gaat er niet zozeer om hoe je het op welk moment regelt, als wel om het idee erachter namelijk dat het onwenselijk is dat de politiek zo veel invloed heeft op de omroep. Ik denk dat de staatssecretaris best een slimme man is. Ik heb laatst nog gelezen dat mijnheer Rutte dat ook vindt. De staatssecretaris had dit toch wel eerder kunnen bedenken? Hoe oordeelt mevrouw Sent erover dat de staatssecretaris zo laat bedenkt dat het niet zo handig is dat de politiek zo veel invloed heeft?
Mevrouw Sent (PvdA):
De politiek heeft niet alleen invloed op NPO, maar op een reeks benoemingen in de publieke media. Ik ben erg blij dat de staatssecretaris heeft toegezegd op dat punt een serieuze verkenning te gaan uitvoeren. De alternatieven zijn niet altijd overduidelijk. Co-optatie heeft zo zijn nadelen. Je kunt andere structuren bestuderen. Dit vraagt om een serieuze verkenning. Nogmaals, de motie in de Tweede Kamer vroeg slechts naar een onderzoek naar de mogelijkheid om de bestuurders onafhankelijk te benoemen en niet om dat met onmiddellijke ingang in te voeren. Ik zie geen dralen van de kant van de staatssecretaris. Ik zie eerder een versnelling van de ideeën op dit terrein nadat wij er in de Eerste Kamer over hebben gedebatteerd.
Wat wij missen in de toezegging is ons verzoek om domeinexpertise, bijvoorbeeld in de vorm van een deskundigencommissie, expliciet bij de verkenning te betrekken. En wat wij graag van de staatssecretaris vernemen is hoe hij kan borgen dat er roosters van aftreden komen waarin niet alle toezichthouders tegelijkertijd aftreden. Ten slotte kunnen wij op dit punt op grond van artikel 2.6, lid 1, van de Mediawet niet anders dan vraagtekens plaatsen bij de verenigbaarheid van lidmaatschap van de raad van toezicht NPO met het voorzitterschap van de raad van bestuur UWV. Volgens lid f is lidmaatschap van de raad van toezicht onverenigbaar met een dienstbetrekking bij een instelling vallende onder de verantwoordelijkheid van de minister. Het begrip "vallende onder verantwoordelijkheid van" wordt in wetgeving in verschillende betekenissen gebruikt. De staatssecretaris verwijst naar artikel, 1 lid 2, van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en meent dat het hiërarchische ondergeschiktheid betekent. Daarvan is bij een zbo als het UWV geen sprake. Echter, in artikel 3, lid 1, van de Wet openbaarheid van bestuur wordt gedoeld op overwegende maar niet alle invloed. Daarvan is bij een zbo als het UWV wel sprake. Bovendien is in lid g van het voornoemde artikel uit de Mediawet expliciet aangegeven dat het lidmaatschap van de raad van toezicht onverenigbaar is met "het hebben van financiële of andere belangen bij bedrijven of instellingen en het vervullen van nevenfuncties waardoor een goede vervulling van de functie of de handhaving van de onafhankelijkheid van het betrokken lid of van het vertrouwen daarin in het geding kan zijn."
Gegeven de bijzondere positie van de raad van toezicht van de NPO vragen wij de staatssecretaris of hij meent dat de voorzitter van die raad van toezicht zijn functie als toezichthouder onafhankelijk en met gezag kan vervullen. Graag horen wij ook van de staatssecretaris hoe hij meent de onduidelijkheid in de interpretatie van de Mediawet op dit punt in de toekomst te kunnen voorkomen.
De heer Atsma (CDA):
Dat zijn twee vragen aan de staatssecretaris maar daarvoor heeft de geachte afgevaardigde heel helder neergezet wat in haar ogen de interpretatie van de wet is. Ik ben erg benieuwd wat haar slotconclusie is over de verenigbaarheid of onverenigbaarheid van beide functies
Mevrouw Sent (PvdA):
Het is niet helder, dat is het probleem. In de Mediawet staat dat dit onverenigbaar is met een dienstbetrekking bij een instelling vallende onder de verantwoordelijkheid van de minister. De grote vraag is: hoe interpreteer je "vallende onder de verantwoordelijkheid van de minister"? Verwijs je daarbij naar de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal dan betekent "vallende onder de verantwoordelijkheid van de minister" hiërarchische ondergeschiktheid. Daarvan is geen sprake bij het UWV, dus zouden de functies raad van toezicht NPO en raad van toezicht UWV wel verenigbaar zijn. Kijk je naar artikel 3, lid 1, van de Wet openbaarheid van bestuur, dan wordt er niet geduid op hiërarchische ondergeschiktheid en dan is er wel onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de raad van toezicht NPO en de raad van bestuur UWV. Er is onduidelijkheid omdat het begrip "vallende onder de verantwoordelijkheid van" in de Mediawet niet is toegelicht. Daarvoor moet je naar andere wetsgeschiedenissen gaan en die zijn daar niet helder over. Ik heb vooral aan de staatssecretaris gevraagd om te voorkomen dat er in de toekomst onduidelijkheid over deze interpretatie bestaat.
De heer Atsma (CDA):
Met andere woorden: het is onduidelijk, dus laat maar zo.
Mevrouw Sent (PvdA):
Er kunnen vraagtekens bij geplaatst worden.
De heer Atsma (CDA):
Dat deed u.
Mevrouw Sent (PvdA):
Dat deed ik en vervolgens vraag ik aan de staatssecretaris welke conclusies hij daaraan verbindt, aangezien hij degene is die benoemt en niet ik. Ik vraag hem ook of hij meent dat de toezichthouder op deze manier nog wel met gezag en onafhankelijkheid kan opereren.
De heer Atsma (CDA):
Wat is uw eigen conclusie?
Mevrouw Sent (PvdA):
Daar ben ik nog niet uit. Ik laat mij graag door de staatssecretaris overtuigen dat de onduidelijkheid die ik meen te bespeuren er niet is of dat die in ieder geval wordt weggenomen in de Mediawet.
De heer Atsma (CDA):
Ook niet na vier weken denken?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik heb vier hoogleraren hiernaar gevraagd en zij verschillen alleen van mening over de vraag hoe je dit moet interpreteren. Zij zeggen niet dat het eenduidig onverenigbaar is.
Mevrouw Gerkens (SP):
ik wil nog even terug naar wat mevrouw Sent in het begin zei. Er zijn twee soorten verantwoordelijkheid. In de eerste is naar haar oordeel geen sprake van een hiërarchische verhouding. Ik meen dat zij daarmee bedoelt dat er een soort werkgeversverhouding is. Ik lees op de website van de rijksoverheid dat zbo's zelfstandig zijn, maar dat de minister er wel zeggenschap over heeft. De minister is verantwoordelijk voor het beleid dat een zbo uitvoert en voor het toezicht daarop. Ook moet de minister verantwoording over een zbo kunnen afleggen in de Eerste en Tweede Kamer. Hij is verplicht om bij een zbo bestuurders te benoemen, te schorsen of te ontslaan. Dan lijkt mij wel sprake van een hiërarchische verhouding. Hoe denkt mevrouw Sent daarover?
Mevrouw Sent (PvdA):
Als je kijkt naar artikel 1, lid 2, van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal dan wordt geen hiërarchische ondergeschiktheid bedoeld bij het verantwoording afleggen aan. Het is niet zo klip-en-klaar als mevrouw Gerkens in haar citaten probeert te suggereren.
Mevrouw Gerkens (SP):
De compatibiliteit met de Staten-Generaal wordt expliciet in de wet benoemd en overigens ook in de statuten. In de statuten en in de wet is dit apart benoemd. Hier is wel sprake van een hiërarchische verhouding. Hoe oordeelt u daar dan over?
Mevrouw Sent (PvdA):
Dan grijp ik toch weer terug op mijn eerdere antwoord. Het begrip "vallende onder de verantwoordelijkheid van" kan op meerdere manieren worden geïnterpreteerd. In de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal wordt het geïnterpreteerd als hiërarchische ondergeschiktheid en in de Wet openbaarheid van bestuur niet. Dat laatste zou erop duiden dat er een onverenigbaarheid is. De Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal duidt op verenigbaarheid. De wetsgeschiedenis op dit terrein is onduidelijk.
De voorzitter:
Mevrouw Gerkens, tot slot op dit punt.
Mevrouw Gerkens (SP):
Ik heb nog steeds geen antwoord gekregen. Er is toch sprake van een hiërarchische verantwoordelijkheid. Deze meneer kan ontslagen worden door de minister.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik verval in herhalingen. Het ligt er maar aan hoe je verantwoording afleggen aan interpreteert. Je kan dat hiërarchisch interpreteren of niet. Het is afhankelijk van welke wetsgeschiedenis je hanteert of je dit zo moet lezen of niet.
De voorzitter:
Uiteindelijk zal de rechter er een beslissing over nemen.
Mevrouw Sent (PvdA):
Precies.
De heer Nagel (50PLUS):
Voorzitter. Geen ochtendgymnastiek, we zijn nu toe aan het echte trapezewerk. Mevrouw Sent zegt dat het onduidelijk is of zo. Weet zij wat zij vier weken geleden in deze Kamer zei: ik wil graag vernemen van de staatssecretaris welke consequenties hij verbindt aan het feit dat de benoeming strijdig is met de Mediawet. Zij zei toen klip-en-klaar "strijdig met de Mediawet" Vandaag zegt mevrouw Sent heel iets anders. Dat is trapezewerk.
Mevrouw Sent (PvdA):
Dat is geen trapezewerk, maar dat is het resultaat van nog wat meer experts consulteren die onafhankelijk naar de rechtsgeschiedenis hebben gekeken. Zij geven aan dat er op meerdere manier geïnterpreteerd kan worden.
De heer Nagel (50PLUS):
We mogen toch aannemen dat het goed was nagegaan toen mevrouw Sent, die hier altijd degelijk werk aflevert, in haar speech met feiten onderbouwd concludeerde dat het in strijd was met de Mediawet. Nu is zij naar mij gevoel een draai aan het maken om de weg te effenen naar een stem voor dit wetsvoorstel.
Mevrouw Sent (PvdA):
Juist omdat de juristen hierover van mening verschilden, heb ik gemeend nog wat meer hoogleraren daarover te moeten raadplegen. Die komen met een uitleg waarover het geschil is. Het geschil gaat over welke wetsgeschiedenis je aanhaalt als je het hebt over verantwoording afleggen aan of onder de verantwoordelijkheid vallen van de minister.
De heer Nagel (50PLUS):
Ik ben benieuwd naar wie van de drie: mevrouw Sent in eerste instantie, mevrouw Sent vandaag en straks bij de stemming. Ik ben benieuwd wie van de drie het wordt.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik heb zorgvuldig onderzoek gedaan en ik heb daardoor goed boven water gekregen waar het meningsverschil op hangt, waarom de een denkt dat het wel compatibel is en de ander niet. Ik hoop dat we daar ons voordeel mee doen, zodat deze onduidelijkheid in de toekomst niet zal bestaan.
Met betrekking tot de regionale omroep hebben wij aangegeven dat wij het onwenselijk achten als de bezuiniging wel ten koste zal gaan van de kwaliteit en inhoud van het media-aanbod. We hebben gevraagd om de toezegging van de staatssecretaris dat hij het behoud van kwalitatief goede en onafhankelijke journalistiek in de regio zal waarborgen. Volgens de staatssecretaris ligt er een plan waardoor het onwaarschijnlijk is dat de bezuiniging ten koste gaat van de kwaliteit en inhoud van het regionale media-aanbod. Hij acht dit voorts een verantwoordelijkheid van de regionale omroepen. Maar wat als de financiële middelen ontoereikend blijken om die verantwoordelijkheid te nemen? Wat als het plan onvoldoende onderbouwd blijkt te zijn?
Wij zijn hier niet gerust op en hebben meer nodig van de staatssecretaris om overtuigd te worden. Daartoe leg ik graag een aantal vragen aan hem voor. Hoe programmatisch en redactioneel onafhankelijk kan een regionale omroep nog zijn met een bestuurlijke bovenbouw die landelijk bepaald wordt? Welke beleidsmatige armslag heeft een regionale omroep om invulling te geven aan de eigen identiteit als de regio de zeggenschap wordt ontnomen over "de knullen (m/v) en de spullen"? Voor de regio's is het van belang een krachtige en vitale omroep te hebben. Het is maar zeer de vraag of met inachtneming van het bovenstaande de door de staatssecretaris toegezegde Beleidscommisie Media Aanbod voor de actuele journalistieke berichtgeving niet een gekunsteld tandeloos construct is tegenover een krachtige landelijke directie. Kortom, wij zijn er nog niet gerust op en vragen de staatssecretaris nogmaals om de toezegging dat hij het behoud van kwalitatief goede en onafhankelijke journalistiek in de regio zal waarborgen.
Voorts hebben wij speciale aandacht gevraagd voor de bijzondere positie van Omrop Fryslân en de staatssecretaris verzocht zich in te zetten voor handhaving van de bestaande doelstelling van Omrop Fryslân. In de brief van 12 februari jl. zegt de staatssecretaris toe het bestuursakkoord met de provincie Friesland te actualiseren teneinde de programmering voor het Friese taal- en cultuurgebied zowel inhoudelijk als financieel te kunnen verzekeren. Dat is mijn fractie te vaag. Wij wensen nu reeds meer zicht op de door de staatssecretaris gewenste en verwachte uitkomst van het bestuursakkoord met de provincie Friesland. Meer in het bijzonder verwachten wij van hem de toezegging dat hij het behoud van de programmering voor het Friese taal- en cultuurgebied zal waarborgen. Graag steunen wij de motie die het lid Ten Hoeve van de OSF in zijn termijn op dit punt zal indienen.
Ik rond af met een citaat uit de gezamenlijke brief van de NPO en het College van Omroepen van 30 september 2015 aan onze collega's aan de overkant.
De heer Atsma (CDA):
Nog even op het laatste punt over de regionale omroepen en Omrop Fryslân. Er ligt nog geen bestuursakkoord. Is dat voor u een absolute voorwaarde met het oog op de eindstemming van volgende week over dit wetsvoorstel?
Mevrouw Sent (PvdA):
Het is een beetje onhandig om over een motie te spreken die nog niet is ingediend, maar ik heb haar al wel stiekem mogen lezen. Die motie geeft mij voldoende comfort, als zij brede steun in de Eerste Kamer kan krijgen, dat er voldoende aandacht is voor het behoud van de programmering voor het Friese taal- en cultuurgebied.
De heer Atsma (CDA):
Dat is niet wat ik vraag. Een motie is in principe gestolde emotie. Daar is niks mis mee, maar meer is het niet. Het is geen bestuursakkoord. Als er geen bestuursakkoord ligt tussen de staatssecretaris aan de ene zijde en de provincie Fryslân aan gene zijde, vraag ik mij af of dat voor u een probleem is.
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik ben geen partij in het bestuursakkoord. Ik vind het ook niet aangenaam om me te laten gijzelen door partijen in het bestuursakkoord. Ik vind het vooral belangrijk, omdat wij vandaag een debat hebben met de staatssecretaris, dat wij hem meegeven wat de inzet zou moeten zijn teneinde te zorgen dat het aanbod in het Friese taal- en cultuurgebied goed verzorgd zal worden.
De heer Atsma (CDA):
Ten slotte het volgende. Over de voorlaatste alinea over de regionale omroepen in het algemeen werden stevige woorden geuit door mevrouw Sent als het gaat om de redactionele onafhankelijkheid. Zij zei dat de omroepen moeten kunnen doen wat zij tot nu toe hebben gedaan en ook willen blijven doen. De omroepen, ondernemingsraden en redactieraden zien allen een een-op-een verband met de opgelegde bezuinigingen. Vraagt mevrouw Sent eigenlijk aan de staatssecretaris om ervoor te zorgen dat als men problemen heeft met het waarmaken van de opdracht, er meer geld op tafel ligt voor de regionale omroepen?
Mevrouw Sent (PvdA):
Ik kan het niet anders formuleren dan ik al gedaan heb. Ik heb gevraagd om de toezegging van de staatssecretaris dat hij het behoud van kwalitatief goede en onafhankelijke journalistiek in de regio zal waarborgen. Dat lijkt me een redelijk sterke toezegging. Ik ben erg geïnteresseerd in wat de staatssecretaris hierop zal antwoorden.
De voorzitter:
Tot slot op dit punt, mijnheer Atsma.
De heer Atsma (CDA):
Dat zou dus kunnen betekenen dat er meer geld moet komen.
Mevrouw Sent (PvdA):
Dat laat ik in het midden.
Voorzitter. Dan het citaat uit de brief van 30 september 2015:"We zetten een ambitieuze koers uit door in nauwe samenwerking in te spelen op nieuw mediagedrag, globalisering en digitalisering. Met oog en oor voor ons publiek, onze partners en maatschappelijke omgeving."
Dat hoort de politiek in onze ogen te faciliteren, niet met een televisiespelletje maar met helderheid. Daartoe hebben wij de staatssecretaris in tweede termijn een aantal indringende vragen gesteld. Wij wachten op zijn antwoorden.
De heer Kops i (PVV):
Nog even kort een vraag. Ik ga terug naar de benoeming van de voorzitter van de raad van toezicht en de mogelijke strijdigheid. Mevrouw Sent heeft verschillende keren gezegd dat zij meerdere hoogleraren heeft geconsulteerd. Ik heb zelf eerst even gegoogeld, maar ik kan het niet vinden. Welke hoogleraren heeft zij geconsulteerd? Waar kunnen wij hun uitleg terugvinden?
Mevrouw Sent (PvdA):
De uitleg die ik van meerdere hoogleraren heb gekregen, kunt u terugvinden in mijn plenaire inbreng. Ik heb er geen behoefte aan om nu allerlei namen te noemen van mensen die mij informeren over de interpretatie van de wetsgeschiedenis.
De heer Kops (PVV):
Dat klinkt vrij vaag. Geen bron blijkbaar dus.
Mevrouw Sent (PvdA):
Die is er wel. Of er nu bronnen zijn of niet, ik denk dat mijn inbreng heel duidelijk de vinger op de zere plek legt. De zere plek is de vraag hoe je "verantwoording afleggen aan" interpreteert. Daarover bestaat onduidelijkheid, afhankelijk van welke wetsgeschiedenis je nakijkt.