Verslag van de vergadering van 12 april 2016 (2015/2016 nr. 27)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.02 uur
De heer Flierman i (CDA):
Voorzitter. Ik vervang bij deze gelegenheid mijn collega Greetje de Vries, die zoals gezegd wegens persoonlijke omstandigheden verhinderd is vandaag hier aanwezig te zijn.
Wij spreken vandaag over de Wet doorstroming huurmarkt 2015, een wet die diverse zaken in zich herbergt, van huursombenadering en inkomensafhankelijke huurverhoging tot tijdelijke huurcontracten en de verhouding tussen woningbouwverenigingen en particuliere verhuurders. Het andere punt, de gegevensverstrekking door de Belastingdienst, hebben we al twee weken geleden door middel van een reparatiewet zonder stemming afgehandeld. Met dit totaalpakket hoopt de regering de doorstroming op de huurmarkt te bevorderen. De CDA-fractie deelt die ambitie en gebruikt dit debat om te bezien of in de wet de daarvoor geëigende middelen zijn opgenomen.
Wij danken de minister voor de uitvoerige beantwoording van de gestelde vragen. De beantwoording van onze allereerste vraag, of deze wet met zijn verschillende onderwerpen niet in strijd is met de motie-Hoekstra, motiveert de minister, vrij vertaald, met de stelling dat deze onderwerpen in hun samenhang beoordeeld moeten worden. De CDA-fractie geeft de minister daarin het voordeel van de twijfel en gebruikt het debat vandaag om te bekijken of met deze wet daadwerkelijk een bevordering van de doorstroming op de huurmarkt kan plaatsvinden.
Een zonder meer positief punt vinden wij de invoering van de huursombenadering. Je kunt twisten over de vraag wat wel en niet meetelt in de huursombenadering en wat er buiten blijft, maar wij gaan dat nu niet doen. Het is een beetje koffiedik kijken. Wij geven er de voorkeur aan om te starten, te evalueren en vervolgens te bekijken of de huidige insteek beantwoordt aan het doel, met daarna zo nodig finetuning.
Dan een voor deze Eerste Kamerfractie dubieus onderwerp: de inkomensafhankelijke huurverhoging. Zoals men zich ongetwijfeld herinnert, heeft de Eerste Kamerfractie van het CDA in 2013 tegen deze wet gestemd. Wij deelden het uitgangspunt van de regering om de doorstroming op de huurmarkt te bevorderen. "Scheef wonen voorkomen" was het motto. Dat was een probleem dat wij herkenden, maar waarvan wij de gevolgen van de toenmalige wet te weinig onderzocht vonden en waarvan wij toen de stellige overtuiging hadden dat niet de doorstroming het hoofdargument was, maar vooral de betaalbaarheid van de verhuurderheffing voor corporaties. Veel vragen die wij hadden, bleven onbeantwoord. Is er voldoende alternatief voor mensen die zogenaamd scheefwonen? Is er gekeken naar wat in die crisistijd het effect is van op verschillende ministeries genomen bezuinigingen en maatregelen voor het netto besteedbaar inkomen van de in de Wet inkomensafhankelijke huurverhoging genoemde inkomensgroepen? Is het de meest effectieve manier om gegevensverstrekking via de Belastingdienst te laten plaatsvinden, of kun je beter fiscale alternatieven onderzoeken? En op de achtergrond speelde steeds de verhuurderheffing. Die heffing is de CDA-fractie nog steeds een doorn in het oog.
Vandaag ligt voor een aanpassing van de inkomensafhankelijke huurverhoging die je niet los kunt zien van de huursombenadering. Aedes en de Woonbond hebben in juni 2015 een sociaal huurakkoord gesloten vanuit de gezamenlijk gevoelde noodzaak om de huren te matigen en de doorstroming op gang te brengen. Gevolg is dat verhuurders meer maatwerk kunnen toepassen, dat er een relatie wordt gelegd tussen de huurverhoging en de prijs-kwaliteitverhouding, en de huursombenadering zorgt ervoor dat de gemiddelde huurstijging bij toegelaten instellingen beperkt blijft tot de inflatie plus 1%. De inkomensafhankelijke huurverhoging maakte trouwens geen onderdeel uit van dit sociaal huurakkoord; er zou wel onderzoek naar worden gedaan.
In de voorliggende wet worden groepen uitgezonderd van de inkomensafhankelijke huurverhoging. In de oude wet werden door amendering chronisch zieken en gehandicapten ontzien, een opmerkelijk punt voor dit debat vandaag. Nu worden ook gezinnen met twee of meer kinderen ontzien. Omdat deze huishoudens veel andere vaste kosten hebben, geldt de inkomensafhankelijke huurverhoging niet voor huishoudens van vier of meer personen. Datzelfde geldt, door doorwerking van het door CDA en PvdA ingediende en aangenomen amendement, ook voor pensioengerechtigden. Als reden wordt aangevoerd dat gepensioneerden qua koopkracht zowel in euro’s als in procenten veel moeten inleveren en zij amper kans maken door te stromen naar een koopwoning.
Dit is nu wat het CDA destijds bedoelde: kijken hoe de wereld buiten het Binnenhof eruitziet en nadenken over wat het voor bepaalde groepen betekent als ze geconfronteerd worden met maatregelen van verschillende ministeries. Over de grenzen van het eigen ministerie heen kijken, wat betekent dat uiteindelijk voor mensen zelf? Het is niet alleen een plusje op de begroting hier of een minnetje daar, ook niet alleen een gereguleerde woning of een geliberaliseerde woning, maar het gaat ook, en misschien wel vooral, om wat het betekent voor mensen, voor hun netto besteedbaar inkomen en voor hun thuis of het ontbreken van een passend huis. Kort gezegd, zonder te willen zwartepieten: beter laat dan nooit. In de ogen van de CDA-fractie is dit een vooruitgang ten opzichte van de oude wet uit 2013.
Of het voldoende is, weten we niet; de evaluatie komt binnenkort. Waarom daar dan niet op gewacht? De minister bezigde onlangs als één van de argumenten om niet te kiezen voor een andere fiscale variant voor de inkomensafhankelijke huurverhoging, dat mensen net gewend waren aan dit systeem en je geen onnodige onrust moest creëren, vrij vertaald. Waarom geldt dit argument dan nu niet? Waarom niet de evaluatie afwachten en het dan in één keer goed doen? De minister en Aedes, de koepel van woningcorporaties, maanden aan tot spoed. Er kon niet op gewacht worden, want dan is er onvoldoende voorbereidingstijd. Dit was in maart. Graag horen wij van de minister of die voorbereidingstijd nu nog wel voldoende is. Er bereiken ons geluiden dat dit niet het geval is. Mocht dat niet zo zijn, dan is de eerstvolgende datum 1 januari 2017 en zou de evaluatie dus afgewacht kunnen worden. Graag horen we op dit punt een reactie van de minister.
Dit zou ook meer recht doen aan het sociaal huurakkoord dat de Woonbond en Aedes sloten. We weten inmiddels uit het woononderzoek dat donderdag uitkwam dat het percentage huurders met (te) hoge inkomens in goedkope huurwoningen is gedaald, maar we weten ook dat het aantal mensen met een laag inkomen die wonen in een te dure huurwoning om in aanmerking te komen voor huursubsidie, is gegroeid. We hoorden de minister publiekelijk zeggen dat nog niet alle genomen maatregelen in het onderzoek zijn verwerkt. Graag horen we van de minister of dit in de aankomende evaluatie wel het geval zal zijn.
We danken de minister ook voor de onderzoeken, zoals de Staat van de Volkshuisvesting, die vorige week werden gepresenteerd, maar we blijven toch ook uitzien naar de evaluatie van de inkomensafhankelijke huurverhoging.
In de memorie van antwoord schrijft de minister als antwoord op onze vraag over het belang van het betrekken van de evaluatie bij deze wet, dat — ik citeer — "Indien deze evaluatie daartoe aanleiding geeft, zal het kabinet mogelijk met wijzigingsvoorstellen komen voor de in voorliggend wetsvoorstel opgenomen inkomensafhankelijke huurverhoging." Op het eerste gezicht een mooie toezegging, maar ja, wat moet je met dat woordje "mogelijk"? De leden van de CDA-fractie verzoeken de minister het woord "mogelijk" te definiëren of te preciseren. Met andere woorden: wanneer komt de minister wel en wanneer komt de minister niet met wijzigingsvoorstellen? Immers, een indicatie of de inkomensafhankelijke huurverhoging daadwerkelijk een bijdrage levert aan de doorstroming op de huurmarkt, kan pas na het bekend zijn van de evaluatie gegeven worden. Wij vinden het van belang dat de uitkomsten van de evaluatie tot iets leiden, anders kun je een evaluatie wel nalaten. Gelukkig wordt er wel weer en steeds meer gebouwd. Dat vergroot het alternatief voor mensen, maar niet per definitie de doorstroming.
Een ander onderdeel van dit wetsontwerp zijn de tijdelijke huurcontracten, ofwel de huurcontracten voor bepaalde tijd. Vindt de CDA-fractie dat dit een bijdrage kan leveren aan de doorstroming? Het antwoord is "ja". Vindt de CDA-fractie dat de positie van de huurder bescherming verdient? Ook daarop is het antwoord vanzelfsprekend "ja". Door de behandeling in de Tweede Kamer doet zich de vraag voor of het contract voor bepaalde tijd zijn naam nog eer aan doet. Hoe goed wij ook snappen dat de positie van de huurder bescherming verdient, wij zien toch ook praktische problemen. Immers, als wij het goed begrepen hebben, is het tijdelijke contract nu naar aard en tijd nog bindend voor de verhuurder, maar door amendering in de Tweede Kamer niet meer voor de huurder. De huurder kan, door het goedbedoelde amendement-De Vries op stuk nr. 19, tussentijds opzeggen.
Soms creëert de oplossing voor het ene probleem een ander probleem. Volgens de koepels van studentenhuisvesters en de koepels van de hogeronderwijsinstellingen VSNU en VH is er, nu het contract voor bepaalde tijd gewoon tussentijds opzegbaar is door de huurder, voor universiteiten en hogescholen geen systeem meer te organiseren van gegarandeerde huisvesting voor exchangestudenten. Die gegarandeerde huisvesting is vaak wel een verplichting die voortkomt uit Europese uitwisselingsprogramma's zoals Erasmus+. Als studenten "zomaar" tussentijds de huur kunnen opzeggen, staat de gereserveerde kamer leeg en levert dit hoge leegstandskosten op die de studentenhuisvester en de onderwijsinstelling voor hun rekening moeten nemen. De gereserveerde kamer is immers niet makkelijk los te verhuren, want een paar maanden later staat een nieuw contingent uitwisselingsstudenten voor de deur.
De CDA-fractie gaat ervan uit dat dit een onbedoeld neveneffect is van het amendement en ze hecht eraan dat dit opgelost wordt. Persoonlijk ben ik niet iemand die gauw met moties staat te zwaaien, daarvoor hecht ik te veel waarde aan dit middel, maar mijn fractie vindt dit onderwerp dringend genoeg om, bij ontoereikende beantwoording van de minister, in tweede termijn zo nodig toch met een motie te komen. Daarom horen wij graag van de minister of hij dit probleem herkent. Zo ja, hoe denkt hij dit te repareren en zo nee, waarom is het geen probleem? Ik voeg hieraan toe dat dit een probleem is dat de minister voor Wonen en Rijksdienst aangaat, maar dat het evenzeer een probleem is waarbij de bewindslieden van OCW, die internationalisering hoog in de Strategische Agenda Hoger Onderwijs hebben opgenomen, betrokken zijn. Een reactie van de regering lijkt mij van belang.
De CDA-fractie zou verder graag van de minister vernemen of het in deze wet geïntroduceerde nieuwe tijdelijke huurcontract, het contract "naar aard van korte duur", vervangt. Door de veelvuldige amendering en de ruime, soms voor meerdere interpretaties vatbare beantwoording, kan mijn fractie daar geen duidelijk antwoord op vinden. In de memorie van antwoord wordt, in reactie op een vraag van de PvdA-fractie, gesteld dat het verbod van "huurovereenkomsten naar aard van korte duur" is gerelateerd aan de taakopvatting van de toegelaten instelling. Bij de beantwoording in diezelfde memorie van antwoord van een vraag van het CDA om — nogmaals de goede particuliere verhuurders niet te na gesproken — in te gaan op de consequenties voor het fenomeen "huisjesmelkers" stelt de minister dat daarvoor het nieuwe tijdelijk contract beter zal werken dan het huidige gebruik van de huurovereenkomsten "naar aard van korte duur". Daar heeft de minister een punt, maar de antwoorden op de PvdA-vraag en de CDA-vraag lijken elkaar tegen te spreken. Wij leggen deze vraag daarom neer bij de minister. Vervangt het in deze wet geïntroduceerde tijdelijke huurcontract het "contract naar aard van korte duur"? Kan hier verschil worden gemaakt tussen toegelaten instellingen en particuliere verhuurders?
Die wellicht verschillende behandeling van particuliere verhuurders en toegelaten instellingen levert nog een andere vraag op: het waarom. We hebben het hier immers niet over het totale woningaanbod, maar over de gereguleerde sector. De woningen met een huurprijs die het, mede afhankelijk van het inkomen van de huurder, mogelijk maakt om gebruik te maken van de huurtoeslag. De minister motiveert dit met een aantal redenen. Kort door de bocht gesteld: de particuliere verhuurders zijn niet betrokken geweest bij het akkoord dat Aedes en de Woonbond sloten over de huursombenadering; de doelstelling van particuliere verhuurders is een andere dan die van corporaties, namelijk geld verdienen; het zou voor particuliere verhuurders te veel administratieve rompslomp geven; er is geen toezichthoudende instantie voor particuliere verhuurders die dit kan controleren. Ook hier moesten wij even terugdenken aan eerdere wetgeving, namelijk die van de inkomensafhankelijke huurverhoging en die van de verhuurderheffing. Toen golden deze argumenten niet en werden ze voor beide ingevoerd, met dien verstande dat de verhuurderheffing, vanwege de administratieve rompslomp, ging gelden voor verhuurders van meer dan tien woningen. Die gelijke behandeling is voor de CDA-fractie in den beginne nooit een must geweest, maar enige consistentie is niet verkeerd. Het gaat over hetzelfde woningaanbod. Waarom gold toen wel dat particuliere verhuurders in het voorstel worden betrokken en nu niet?
De CDA-fractie heeft een positieve grondhouding ten opzichte van dit wetsvoorstel. We hebben niet op alle punten en komma's willen ingaan, maar ons beperkt tot de hoofdlijn. De CDA-fractie was geen voorstander van de inkomensafhankelijke huurverhoging, maar ziet hiervoor in deze wet een verbetering, mede door de huursombenadering. Of de inkomensafhankelijke huurverhoging de doorstroming bevordert, is volgens de vorige week gepresenteerde onderzoeken het geval, maar omgekeerd zijn er weer meer mensen met een kleine beurs die in een te dure huurwoning zitten. Wij vinden het belangrijk om consequenties te trekken uit de evaluatie die komt. Wij kunnen ons voorstellen dat de tijdelijke contracten de doorstroming bevorderen, maar we hebben op een aantal punten duidelijkheid nodig. Het kan toch niet zo zijn dat door aanneming van deze wet en de amendering ervan, er een probleem ontstaat in de wereld van het hoger onderwijs en bij de internationale studentenuitwisselingen. Wij zijn erg benieuwd naar de argumentatie voor al dan niet gelijke behandeling van particuliere verhuurders en toegelaten instellingen, toen en nu. We wachten de beantwoording door de minister daarom met belangstelling af.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik dank u ook voor het binnen de tijd blijven; zo helpen wij elkaar.
Het woord is aan de heer Flierman.