Verslag van de vergadering van 12 april 2016 (2015/2016 nr. 27)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.37 uur
De heer Kuiper i (ChristenUnie):
Voorzitter. Het VN-verdrag over de rechten van personen met een handicap wordt terecht gezien als een grote doorbraak. Wereldwijd kampt zo'n 10% van de bevolking met een beperking of handicap. Verreweg de meesten van hen bevinden zich in wat we "ontwikkelingslanden" noemen. Hoewel de bakermat van het gelijkheidsdenken de westerse wereld is, is ook daar de ervaring van mensen met een handicap geweest dat zij in de praktijk dikwijls niet zo gelijk zijn als anderen. Het is interessant dat mevrouw Bredenoord hier de politiek filosoof John Rawls aanhaalt. We zouden samen een interessant politiek-ethisch debat kunnen voeren, maar ik weet niet of dat helemaal de bedoeling is van deze middag. Ik vond het echter wel opmerkelijk, want na John Rawls kwam toch ook Martha Nussbaum, die stelde dat juist John Rawls in zijn contracttheorie onvoldoende oog heeft gehad voor mensen met een handicap. Het is dus nodig om die theorie te herzien. Wat mij betreft loopt er ook geen rechte lijn tussen John Rawls en dit gehandicaptenverdrag.
Er waren nieuwe, maar in feite heel oude, ideeën over rechtvaardigheid nodig om te doen inzien dat een modern gelijkheidsdenken de kring al snel sluit rondom mensen die in gelijke wederkerigheid elkaar iets te bieden hebben. Maar wat nu als je niet in gelijke wederkerigheid een ander iets te bieden hebt? Het VN-verdrag zorgt voor een andere toon en is zonder meer een mondiale overwinning voor degenen voor wie in ieder mens de waarde van het leven telt. In de christelijke mensvisie wordt dan verwezen naar de uitspraak dat de mens geschapen is naar het beeld van God en daarom van waarde is.
Het is al even geleden dat het VN-verdrag gesloten is. Bijna tien jaar zijn sindsdien verstreken en dat is lang. Andere landen gingen ons voor. De Verenigde Staten zijn verder dan Europa, naar het schijnt ook vanwege oorlogsveteranen die terugkeren in de Amerikaanse samenleving. We kunnen niet helemaal aan de indruk ontkomen dat de Nederlandse regering wel heel omstandig wilde bestuderen wat de mogelijke gevolgen voor Nederland zouden zijn en dan met name de betekenis van de doorwerking van de norm van de algemene toegankelijkheid van goederen en diensten. In de uitvoeringswet is het amendement van de Tweede Kamer opgenomen. Daarin wordt melding gemaakt van de "geleidelijke zorg voor de algemene toegankelijkheid voor personen met een handicap", met daarbij nog de clausule "tenzij dat voor hem een evenredige belasting vormt". Hierbij is "hem" degene die moet zorgen voor een gelijke behandeling. Hoe hebben we dat te verstaan? Ik bedoel dan dat "geleidelijk" en dat "tenzij". Past dit bij de geest van het verdrag? Kan de staatssecretaris hierover zijn licht laten schijnen?
De Staat is partij bij dit verdrag en moet een actieve opstelling kiezen. Die actieve opstelling is een vorm van zorg op zichzelf, namelijk de zorg voor instituties en omstandigheden die ten goede komen aan mensen met een handicap. Er komen een Platform Inclusie en een implementatieplan, maar is dat genoeg? En wat heeft nu volgens de staatssecretaris echt prioriteit? Wat dient er als eerste te worden aangepakt? Wat mijn fractie betreft hebben we een belofte in te lossen ten opzichte van mensen met een arbeidsbeperking. Ik herinner me heel goed de discussies die we in dit huis hebben gevoerd over de Participatiewet en de afschaffing van de Wajong. Een nieuwe participatiegedachte leek te zijn geboren in Nederland. Die bestaat hierin dat we niet meer kijken naar wat iemand niet meer kan, maar naar wat iemand wel kan. Dat zou het aanknopingspunt moeten zijn om mensen te laten participeren, maar in de praktijk blijkt dit lang niet altijd voldoende om mensen aan het werk te helpen. De overheid is in dit opzicht zelfs een slecht voorbeeld. Graag hoor ik van de staatssecretaris op dit punt een nadere reflectie.
Nederland heeft het nodig geacht om een aantal "interpretatieve verklaringen" af te leggen bij de ratificatie van het verdrag; enkele collega's hebben dat al aangegeven. Interessant is de manier waarop dit gebeurt bij artikel 10. Daarbij wordt ingegaan op de beschermwaardigheid van wat nu in de verdragstekst niet "een persoon" wordt genoemd, maar "een human being". Dit raakt het ongeboren leven. Een human being hoeft immers nog geen persoon te zijn, maar kan ook een nog niet tot persoon gekomen mens zijn. De Nederlandse regering geeft aan dat de Nederlandse wetgeving, in casu de Wet afbreking zwangerschap, leidend is bij de interpretatie van dit artikel en dat is ook wel conform de bedoelingen van het verdrag. Daarvoor had niet een verklaring afgelegd hoeven te worden, maar het punt is natuurlijk dat de regering geen discussie wil over het moment waarop we spreken van "een human being". Mijn fractie is van oordeel dat zelfs wanneer we de levensvatbaarheid als beginpunt van een human being zouden hanteren, zoals dat in artikel 82 van de Strafwet gebeurt, we achter de nu gehanteerde grens van 24 wekengrens terug moeten. Graag hoor ik van de staatssecretaris of dit verdrag ons toch eigenlijk niet een grotere zorgvuldigheid oplegt met betrekking tot de afbreking van zwangerschappen dan we nu in dit land opbrengen. Ik noem in dit verband ook de omgang met de tests om Down op te sporen.
Het recht om te overleven, waarop artikel 10 nadrukkelijk doelt, betreft uiteraard ook het gehandicapte leven na de geboorte en vraagt van ons bijzondere zorg voor alle personen met een handicap of handicap, hoe ernstig deze ook is. Daarmee ben ik terug bij het begin. Het verdrag is een wereldwijde doorbraak en verankert een nieuwe manier van denken over personen met een beperking of handicap in wetgeving en maatschappelijke praktijken, in bedrijven en instellingen en bij de overheid. Het verdrag en deze wet zijn uiteraard nog slechts het begin, maar wel een begin dat getuigt van een gemeenschappelijke wil om mensen met een handicap in te sluiten. Dat is onze gemeenschappelijke zorg en verantwoordelijkheid. Die manier van denken wil mijn fractie van harte steunen.