Verslag van de vergadering van 12 april 2016 (2015/2016 nr. 27)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 18.19 uur
De heer Kuiper i (ChristenUnie):
Voorzitter. Mijn fractie zal de voorstellen die hier vandaag aan ons zijn voorgelegd, van harte steunen. Het is inderdaad een belangrijke dag voor betrokkenen. Ook voor de staatssecretaris, die in de achterliggende jaren veel dingen heeft gedaan, is dit volgens mij toch wel een heel belangrijke wet. Hij zal ook deze wet door de Kamer loodsen. Althans, daar lijkt het in ieder geval wel royaal op. Dank daarvoor.
In kom nog even terug op twee vragen die ik in mijn eerste termijn heb gesteld. De eerste vraag gaat over het voorbeeld dat de overheid zelf geeft wat betreft de arbeidsparticipatie. We hebben gediscussieerd over de participatie van mensen met een arbeidsbeperking in bedrijven maar ook bij de overheid. De staatssecretaris heeft goede woorden gesproken over hoe belangrijk het is en over wat de overheid allemaal heeft te doen als we dit verdrag gaan interpreteren. Maar wat doet de overheid precies zelf? Ik zou daar nog wel wat meer duidelijkheid over willen krijgen. Overigens zeg ik tegen mevrouw Oomen nog het volgende. Ik heb mij enigszins bezorgd getoond door te zeggen: we hebben wel een platform, maar we komen nu ook echt in de fase dat er iets moet worden gedaan. Ik bedoel daarmee niet dat er iets uniforms moet worden gedaan of dat gemeenten moeten worden gedwongen om allemaal precies hetzelfde te doen. Echter, als we maatwerk en goede maatregelen hebben, dan moet het wel echt van de grond komen.
De tweede vraag betrof de verhouding tussen de interpretatieve verklaringen en het oorspronkelijke verdrag. Een paar collega's hebben dit eerder ook al aan de orde gesteld. Laat ik het weer toespitsen op artikel 10 van het verdrag. Daarin gaat het over de beschermwaardigheid van "every human being": "Every human being has the inherent right to life." Er staat dus "human being". De staatssecretaris zegt dat je daarnaast al onze wetten over de beschermwaardigheid van het leven moet zetten en dat er ook zorgvuldigheidsvereisten zijn. Dat is allemaal waar, maar zou het ook zo kunnen zijn dat de tekst van het verdrag eigenlijk een hogere mate van beschermwaardigheid impliceert dan onze nationale wetgeving? Daarnaar ben ik op zoek. Er staat: "every human being". De vraag is: wanneer spreken we over "every human being"? In Nederland en in de Nederlandse wetten hanteren we de grens van 24 weken, maar dat is eigenlijk al een heel oude afspraak. Het is allang zo — dat weten we — dat ongeboren leven levensvatbaar is vanaf de 21ste week. In het verdrag staat: "Every human being has the inherent right to life." Daarmee wordt ook ongeboren leven bedoeld dat je als "human being" zou kunnen aanmerken. Dan moet je wat ons betreft dus ook discussie voeren over die 24 wekengrens. Het zou dus kunnen zijn dat het verdrag ons een hogere mate van beschermwaardigheid oplegt dan we in onze wetgeving hebben. Wat denkt de staatssecretaris hiervan? Hebben er gesprekken plaatsgevonden, bijvoorbeeld ook in zijn eigen kring, op het ministerie, over juist ook deze zaak? Daar ben ik benieuwd naar.