Plenair Lintmeijer bij behandeling Toekomstbestendig maken publieke mediadienst



Verslag van de vergadering van 11 oktober 2016 (2016/2017 nr. 3)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.16 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Lintmeijer i (GroenLinks):

Voorzitter. De o van "omroep" zit weer in de maand en dat betekent dat we ons weer een keer mogen buigen over de Mediawet. Bij ons thuis kwam als vroeger de r in de maand zat de levertraan weer op tafel; dat was altijd even slikken. Het was blijkbaar noodzakelijk om het in te nemen, maar de nasmaak spoelde je niet zo makkelijk weg. Een dergelijk "levertraangevoel" had mijn fractie ook na de behandeling van de Mediawet aan het begin van het jaar. Het kabinet heeft verstandige toezeggingen gedaan, maar na drie lange termijnen is pas een halve wet in werking getreden. Mijn fractie hoopt van harte dat we na de behandeling en stemming van het aangepaste wetsvoorstel verder kunnen in Hilversum én met de regionale omroepen.

In de derde termijn constateerde mijn fractie dat voor ons de kern van de nieuwe Mediawet is dat het vrij gesloten omroepbestel zich makkelijker opent voor externe programma-ideeën. Maatschappelijke organisaties en stromingen met een boodschap hoeven niet een complete omroep op te richten, maar kunnen op programmabasis voorstellen doen voor informatie, educatie, kunst en cultuur. Dat verlaagt de drempel van het Media Park en vergroot de diversiteit van de publieke omroep. Het achterliggende doel hiervan is dat de publieke omroep een speler blijft in een snel veranderende samenleving en inspeelt op nieuwe wensen en eisen van kijkers en luisteraars. Mijn fractie heeft respect voor de pluriformiteit van het huidige Hilversum, maar ziet ook dat die diversiteit deels een gestold tijdsbeeld weerspiegelt. Wij beschouwen het gemakkelijker toelaten van buitenstaanders met een boodschap als een verrijking. Ook kleinere stromingen of groepen in de samenleving die zich niet vertegenwoordigd weten door een omroep, krijgen zo een kans op de publieke platforms. In de ideale wereld wordt de publieke omroep op deze manier echt van iedereen en is de publieke omroep ook vindbaar voor iedereen. Daar gaat het wat ons betreft om.

Voor het meer open bestel zijn nieuwe spelregels bedacht. De NPO wordt van een coördinerende een sturende organisatie, die in samenspraak met de omroepen inhoudelijke kaders stelt. De invulling van die kaders in programma's is aan de omroepen en hun programmamakers én aan externe partijen die met programmavoorstellen komen. De omroepen blijven als coproducent betrokken bij de programmavoorstellen en zijn uiteindelijk verantwoordelijk voor de inhoud van wat we op radio, tv en via digitale kanalen horen en zien. Vooral de spelregels die werden voorgesteld maakten dat wij bij de eerdere behandeling van de Mediawet kritisch hebben gekeken naar de wetsvoorstellen. Volgens die spelregels gaat een bij wet ingestelde organisatie met door de politiek benoemde bestuurders de inhoudelijke kaders van de publieke omroep bepalen. Als die organisatie, de NPO, spelverdeler én scheidsrechter wordt bij de toedeling van de zendtijd, dan is alertheid geboden. Staat de politiek dan wel op voldoende afstand, zoals beoogd in Europese regelgeving en in de Grondwet? Zijn de spelregels die de wet oplegt in de praktijk hanteerbaar? Wordt de spelverdeler inderdaad de organisatie die niet alleen dealt met de gevestigde belangen op het Media Park, maar zich ook in brede zin met de samenleving kan verstaan? Zijn voor alle partijen de rollen duidelijk, helder en toepasbaar? Dat waren de vragen die mijn fractie in derde termijn stelde. Nu kijken we of de toegezegde en volgens mijn fractie noodzakelijke verbeteringen ook daadwerkelijk in de aangevulde wet terugkomen. Ik loop ze kort na. Daarnaast kom ik nog terug op de ontwikkelingen bij de regionale omroepen. In maart is het deel van de nieuwe Mediawet dat de vorming van de RPO regelt alvast in werking getreden. Dat is gebeurd om met de vorming van de RPO en de samenwerking tussen de regionale omroepen voortgang te kunnen blijven maken. Het geeft ook mijn fractie een buitengewoon ongemakkelijk gevoel dat nu juist op het gebied van die samenwerking tussen de regionale omroepen de vaart er helemaal uit lijkt.

De voorstellen van onze fractie in het debat dit voorjaar gingen over de volgende drie hoofdpunten. 1. Zet de politiek op afstand. 2. Verduidelijk de kaders in de wet zodat iedereen zijn geëigende rol kan pakken. 3. Wend de blik naar buiten en geef de kijker en luisteraar via publieke consultatie invloed op niet alleen de programma's of omroepen, maar ook op het bestel als geheel.

Mijn fractie constateert dat het kabinet zijn toezeggingen uit de brief van februari heeft verwerkt in de aanvullingen en bedankt het kabinet en de staatssecretaris daarvoor. De benoeming van bestuurders bij NPO en RPO is een zaak van de raad van toezicht geworden en is uit de wet geschrapt. De toezichthouders zelf worden via onafhankelijke benoemingsadviescommissies voorgedragen. De raad van bestuur, het College van Omroepen, de centrale ondernemingsraad en een maatschappelijke adviesraad kunnen zienswijzen indienen op het functieprofiel dat de raad van toezicht opstelt. De politiek kan dat niet. Mijn fractie is blij met deze invulling, die de publieke omroep een grote mate van eigen invloed en verantwoordelijkheid geeft voor de invulling van de functie van toezichthouder en de politiek op grote afstand zet. De wet regelt nu dat de minister alleen in uitzonderingsgevallen kan afwijken van het zwaarwegende advies van de benoemingsadviescommissies. Mocht dat onverhoopt een keer aan de orde zijn, dan informeert de minister de Tweede Kamer hierover met opgaaf van redenen. GroenLinks denkt dat daarmee de politieke bemoeienis met benoemingen van toezichthouders wordt voorkomen.

De minister kan alleen om in de wet genoemde redenen afwijken van een voordracht en er zit een stevig slot op de deur door de openbare meldplicht daarvan aan de Tweede Kamer. De recente benoeming van een nieuwe voorzitter van de raad van bestuur van de NPO hing tussen de oude en de nieuwe wet in. Wij horen graag nog van de staatssecretaris hoe hij met deze benoeming is omgegaan, omdat deze formeel natuurlijk nog via de vigerende wet verliep.

De fractie van GroenLinks vindt het verstandig dat de wet meer duidelijkheid geeft over de verhouding tussen enerzijds de sturende en kader stellende rol van de NPO en anderzijds de inhoudelijke invulling van programma's door de omroepen. De expliciete verwijzing in de artikelen 2.2 en 2.52 naar artikel 2.88 benadrukt nog eens dat de sturende rol van de NPO binnen wettelijke kaders geborgd is. De vrijheid en verantwoordelijkheid van de omroepen voor de vorm en inhoud van de programma's is daarmee nog eens expliciet als randvoorwaarde benoemd. Wat mijn fractie betreft is het aan de NPO en de omroepen zelf om dat verder in te vullen. De wet schrijft de kaders voor, maar de uitvoering geschiedt in grote mate van vrijheid door de spelers zelf. Dat is voor de fractie van GroenLinks een belangrijk uitgangspunt. Tegelijkertijd legt het echter ook een grote verantwoordelijkheid bij alle spelers op het Mediapark om gezamenlijk invulling te geven aan de spelregels. Wij zien dat er stappen worden gezet, maar we zien ook dat er nog veel gedoe is, bijvoorbeeld bij de totstandkoming van het coördinatiereglement. Mijn vraag aan de staatssecretaris is welke stappen hij, met behoud van de net geschetste verantwoordelijkheid, nog voor zich ziet om constructief overleg met en tussen de omroepen en de NPO te bevorderen.

De fractie van GroenLinks is blij dat in de wet wordt verankerd dat de publieke omroep als geheel het publiek in brede zin betrekt bij de invulling van het media-aanbod en dat de NPO daar vanuit zijn sturende en kader stellende rol ook mee aan de slag moet. Het bestel moet flexibel mee kunnen groeien met de wijze waarop de samenleving zich breed ontwikkelt en daarvoor is een blijvende dialoog met alle geledingen in de samenleving nodig: niet alleen op programmaniveau, maar ook op het niveau van het bestel als geheel. Onze oproep is: leg je oor breed te luisteren in de samenleving, registreer wat mensen belangrijk vinden en hoe ze hun keuzes maken in mediagebruik, spoor de witte vlekken in het bestel op en verrijk en verdiep het aanbod door de interactie met een divers publiek aan te gaan. Doe dat flexibel, creatief, themagericht en in wisselende samenstellingen. Wat ons betreft tuigen we geen zwaar instituut op, maar ontwikkelen we een gewoonte om blijvend met groepen in de samenleving in gesprek te gaan. Daarbij moeten we vooral ook kijken naar groepen die nu nauwelijks zijn gerepresenteerd en moeite doen om deze erbij te betrekken.

Op het gebied van de regionale omroepen is de smaak van levertraan — het is bijna een nieuw programmaformat — nog lang niet verdwenen.

Mevrouw Gerkens i (SP):

Misschien mag ik de heer Lintmeijer eraan herinneren dat er vroeger ook pilletjes waren die niet zo vies smaakten, maar hetzelfde effect hadden?

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

U bent jonger dan ik; dat is uw voordeel.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dank u voor uw compliment.

De voorzitter:

Wilt u via de voorzitter spreken, mijnheer Lintmeijer? U bent ook door uw tijd heen. U hebt nog een heel stuk te gaan en daarvoor zal ik u de ruimte geven, maar wilt u voortaan beter de benodigde spreektijd opgeven?

Mevrouw Gerkens (SP):

De heer Lintmeijer zei heel snel iets over het coördinatiereglement en het borgen van de onafhankelijkheid van de publieke omroepen in de keuze van de inhoud van de programma's en de presentatoren. Ik wil graag weten — dat werd me niet helemaal duidelijk — of de heer Lintmeijer zelf vindt dat die onafhankelijkheid voldoende geborgd is op dit moment of dat hij vindt dat die toch wel wat steviger in de wet verankerd zou moeten worden.

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Ik vind dat het in de wet duidelijk is dat de NPO een sturende taak heeft gekregen, maar dat hij daar samen met de omroepen invulling aan moet geven. Door de verwijzing naar artikel 2.88 op verschillende plekken is nog eens expliciet benadrukt dat de inhoudelijke verantwoordelijkheid voor de programma's bij de omroepen ligt. Daarbinnen ontstaat een speelveld waarin je met elkaar het gesprek zult moeten aangaan over formats en invulling. Ik wil niet dat we de discussie die in Hilversum gevoerd wordt over de vraag wat in het grijze gebied geregeld wordt, hiernaartoe halen. Die discussie leg ik graag terug bij Hilversum zelf. Wij geven een aantal kaders die op zich helder zijn, maar waar men wel mee moet kunnen omgaan. Ik zou het verkeerd vinden als wij hier die kaders te rigide verder zouden invullen. Laat dat nou aan de spelers in het veld in Hilversum over, maar maak wel van de gelegenheid gebruik om ervoor te zorgen dat de kaders helder worden gesteld in de wet. Dat vind ik nu in voldoende mate het geval.

Mevrouw Gerkens (SP):

Ik vind het een redelijk bijzondere stellingname. Het gaat namelijk niet om zomaar een paar kaders, maar het gaat echt om de onafhankelijkheid van die programma's. Ik zou me kunnen voorstellen dat de politiek daarvoor juist wel meer kaders moet stellen, maar dat terzijde. Vindt de heer Lintmeijer dat er, als de partijen er niet samen uitkomen, voldoende mogelijkheden zijn om alsnog stappen te zetten waardoor de onafhankelijkheid geborgd wordt?

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

Daarover kan ik twee dingen zeggen. De staatssecretaris of het kabinet — hoe je dat ook wilt formuleren — is en blijft verantwoordelijk voor het stelsel. Als het stelsel niet functioneert zoals we met elkaar bedoeld hebben, zal het kabinet of de staatssecretaris aan zet zijn om ervoor te zorgen dat partijen zich wel binnen die kaders gaan neerzetten. De onafhankelijkheid van de omroepen in de invulling van de programma's staat voor mijn fractie helemaal niet ter discussie. Die onafhankelijkheid is een groot goed en dat moet zo blijven. In vergelijking met eerdere varianten van het wetsvoorstel vinden wij dat dit in dit voorstel veel duidelijker is geworden. Wij denken dat je er binnen dat kader met elkaar uit zou moeten kunnen komen.

Mevrouw Gerkens (SP):

Dan moet ik concluderen dat de fractie van GroenLinks vindt dat er geen verdere borging van de onafhankelijkheid van de omroepen nodig is.

De heer Lintmeijer (GroenLinks):

De onafhankelijkheid is op drie plekken in de wet geborgd: in artikel 2.88 en door twee expliciete verwijzingen daarnaar in de wet. Je kunt het ook vier of vijf keer opschrijven, maar het is ook een keer wat het is. De wet is de wet; daar is het in geborgd. De opgave van de staatssecretaris is om vanuit zijn stelselverantwoordelijkheid te kijken naar de wijze waarop de wet invulling krijgt; de opgave van de NPO en de omroepen is om te kijken naar de invulling van de spelregels. Het zijn volwassen mensen; die moeten er met elkaar uit komen, naar de mening van de fractie van GroenLinks.

Ik ga proberen om het vanaf hier heel kort te houden. Verschillende fracties hebben al hun zorgen uitgesproken over de ontwikkeling bij de regionale omroepen, met name de stagnatie van de samenwerking. Ik heb daarbij de volgende vragen. Mijn eerste vraag betreft de acht regionale omroepen die voorlopig uit de samenwerking zijn gestapt. Zij maken zich vooral zorgen over het verdwijnen van de wettelijke status van hun omroepen. Welke mogelijkheden ziet de staatsecretaris om in de tweede fase van de wetgeving — als die er nog komt; misschien denkt hij wel: nu niet en nooit niet — voor de RPO deze wettelijke status voor de afzonderlijke omroepen te borgen, zoals eerder was verwacht? Mijn tweede vraag is hoe de staatssecretaris voorkomt dat het budget van 8,5 miljoen, dat mede op aandringen van de Kamer is vrijgemaakt om de eerdere kosten van de vertraging op te vangen, opgaat aan verder gedoe en fricties, die ten koste gaan van de versterking van de redactionele inhoud? Is daar een oplossing voor te vinden? Mijn derde vraag is wat meer technisch. Is de staatssecretaris zich bewust van het feit dat de vijf regionale omroepen die wel willen samenwerken — andere omroepen willen dat overigens ook — aanlopen tegen een fors btw-probleem omdat er met het uitblijven van de formele RPO-vorming geen fiscale eenheid ontstaat, waardoor elke samenwerking wordt belast met 21% btw? Kan de staatsecretaris, misschien in overleg met zijn collega van Financiën, hier iets aan doen? Meer in het algemeen zien wij graag van de staatsecretaris een extra inspanning om de vastgelopen samenwerking op het gebied van de regionale omroepen vlot te trekken.

De mediaontwikkelingen gaan onverminderd voort. Commerciële partijen bundelen hun krachten en de impact en concurrentiekracht van kanalen als Facebook, YouTube en Netflix, waar uw en mijn mediagedrag handelswaar zijn, groeien nog elke dag. Willen we een publieke omroep overeind houden die niet de adverteerderswaarde en de aandeelhoudersbelangen, maar de mensen en de samenleving vooropzet, dan moeten we snel handelen. En dat moet nu gebeuren.