Plenair Flierman bij voortzetting behandeling Normalisering rechtspositie ambtenaren



Verslag van de vergadering van 25 oktober 2016 (2016/2017 nr. 4)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 13.56 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Flierman i (CDA):

Voorzitter. De behandeling van dit wetsvoorstel heeft een beetje het karakter van een estafette gekregen. We zijn nu voor de derde keer plenair in debat over dit voorstel, deze keer voor de tweede termijn van de zijde van de Kamer. Laten we hopen dat de zaak vandaag, behoudens de stemmingen wellicht, tot een einde wordt gebracht.

Ik dank in de eerste plaats de indieners voor hun uitvoerige reactie in hun eerste termijn; die heeft wat de CDA-fractie betreft veel verhelderd. Dank ook aan de minister voor zijn beantwoording in eerste termijn. Ik wil in mijn tweede termijn nog op een drietal aspecten ingaan. Allereerst is dat de contracteervrijheid, die deze wet in combinatie met de ILO-verdragen werknemers en werkgevers gaat bieden. Het ILO-verdrag nummer 198 verbiedt, als ik het goed heb begrepen, eenzijdig overheidsingrijpen in de totstandkoming van arbeidsvoorwaarden. Wordt daarmee ook de mogelijkheid tot ingrijpen via wetgeving beperkt?

Mevrouw Barth i (PvdA):

Ik heb een korte opmerking voor de Handelingen. ILO-verdrag 198 bestaat niet. Het gaat om ILO-verdrag 98. Ik denk dat het voor de Handelingen belangrijk is dat we dat vaststellen, want dat is in de vorige termijn ook niet goed gegaan en het lijkt mij belangrijk dat we proberen om daar precies in te zijn.

De heer Flierman (CDA):

Als dat zo is, dan zouden ook de Handelingen van de vorige keer nog gecorrigeerd moeten worden, want daarin werd gesproken van ILO-verdrag nummer 198.

Hoe dan ook, de vraag was of met dat verdrag ook de mogelijkheid tot ingrijpen via wetgeving wordt beperkt. In hoeverre gaat dat de overheid beperkingen opleggen? Ik zou graag willen dat de minister en de indieners daar nog eens op ingaan. Ik vraag me ook af of er in dit kader onderscheid gaat ontstaan tussen de sectoren waarin de rijksoverheid wetgever en werkgever is en andere overheidssectoren zoals gemeenten of provincies. Kan de wetgever straks nog ingrijpen in de totstandkoming van arbeidsvoorwaarden voor provincies of gemeenten? Ook hierop hoor ik graag de visie van de indieners, en indien hij het niet met hen eens zou zijn, ook van de minister.

In de tweede plaats kan ik de verleiding niet weerstaan om in te gaan op een paar opmerkingen van mevrouw Barth, die zij bij interruptie plaatste in de eerste termijn van de zijde van de indieners. Soms dacht ik dat haar tweede termijn al was begonnen, maar goed, haar passie bij dit onderwerp biedt ons in ieder geval de gelegenheid om daar nu nog op in te gaan. Mevrouw Barth stelde in die interrupties dat zij het betreurde dat de indieners geen op overeenstemming gericht overleg met de bonden hebben gevoerd. Nu moet ik om te beginnen vaststellen dat de bonden ook niet zo veel interesse in een dergelijk overleg met de indieners hebben getoond. Zij wilden eigenlijk alleen met de minister praten en daarmee lijken zij, als het om wetgeving op hun terrein gaat, het parlementair recht van initiatief te ontkennen. Dat kan natuurlijk niet het geval zijn, wat ons betreft. Bovendien dreigen de bonden met de rechter, wat ook niet echt duidt op een op overeenstemming gerichte mentaliteit. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat de bonden in wetgevingsprocessen als het onderhavige een voorrangspositie krijgen waarbij ze via op overeenstemming gericht overleg een soort vetorecht krijgen?

Mijn fractie onderschrijft dan ook de opvattingen van de indieners op dit punt. Het minste wat je kunt zeggen, is dat de bonden hun positie in dezen niet goed hebben ingeschat en niet goed met initiatiefwetgeving op hun terrein overweg lijken te kunnen. Ik teken daarbij nog aan dat we in dit huis wel vaker groepen, soms kleiner, soms groter, zeer tegen hun zin confronteren met voor hen heel ingrijpende wetgeving. De opvatting van zo'n groep is dan altijd een factor in onze afweging, maar van op overeenstemming gericht overleg is geen sprake en het leidt ook nimmer tot een vetorecht. We kunnen in ieder geval vaststellen dat de partijen het over het voorstel en over de gang van zaken tot nu toe bepaald niet met elkaar eens zijn. Dat mag zo zijn, maar het neemt niet weg dat men bij de uitwerking weer met elkaar verder moet. Ik zal daar zo dadelijk de minister nog een vraag over stellen, want wij zijn benieuwd hoe hij dat verder vorm wil gaan geven.

Dat brengt mij op het derde aspect van mijn inbreng in tweede termijn. We hebben de minister in eerste termijn twee zaken gevraagd waar hij nog niet op heeft gereageerd. Met deze wet gaat de overheid als werkgever een beetje meer op de marktsector lijken, en daar heeft mijn fractie geen bezwaar tegen. Maar wat is de visie van de regering in bredere zin daarop? Wordt de marktsector op meer terreinen bij de rijksoverheid geïntroduceerd? Ik meen daar tegenstijdige ontwikkelingen te zien. Op het ene vlak, zoals met deze wet, doen we dat wel, op het andere niet. Out- en insourcing of afslanken en uitbuiken komen naast elkaar voor. Op het ene punt willen we liever geen zbo's, op het andere vlak stellen we ze in. Ik denk even aan de discussie over ProRail. Nu is dat misschien eerder een zaak voor de collega van minister Plasterk, minister Blok, maar zoals ik in eerste termijn heb gezegd: gegeven de eenheid in het regeringsbeleid wil deze minister daar misschien toch iets over zeggen.

Verder hebben we gevraagd hoe het invoeringstraject van deze wet eruit gaat zien en wanneer het voorstel daadwerkelijk is geïmplementeerd. Ook daarop heb ik nog geen antwoord gehad, en ik hoop dat de minister dat in zijn tweede termijn alsnog wil geven. Zou hij daarbij ook willen schetsen hoe hij de bonden bij die uitwerking hoopt mee te krijgen? Hoopt en verwacht hij de bonden weer aan tafel te krijgen?

We wachten de antwoorden van de minister met veel belangstelling af.