Verslag van de vergadering van 13 december 2016 (2016/2017 nr. 11)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.46 uur
De heer Ten Hoeve i (OSF):
Voorzitter. Het Belastingplan is dit jaar minder controversieel dan vorig jaar. Afgezien van een vrij groot aantal technische details, waarover ik mij niet op alle punten een oordeel aanmatig en die ik graag overlaat aan de echte deskundigen in dit debat, komt het pakket beter tegemoet aan de vorig jaar ook door mij naar voren gebrachte kritiek. De voor dit jaar geplande bevoordeling van werkenden gaat iets terug en andere groepen krijgen wat meer ruimte. Dat is een stapje, maar eigenlijk ook niet meer dan dat, in de richting van een belastingheffing puur op draagkracht, zonder vermenging met andere politieke doelen.
Daarmee ben ik dan weer bij de uitgangspunten die voor ons zouden moeten gelden voor een rechtvaardig, effectief en efficiënt systeem van inkomstenbelasting. Bij de behandeling van het Belastingplan van vorig jaar ben ik daarop ingegaan en bij de Algemene Financiële Beschouwingen van dit jaar deed ik dat opnieuw. Het heeft dus niet zo veel zin om dat opnieuw heel uitgebreid te doen. Ik zeg het dus heel kort. Het systeem moet zo simpel mogelijk zijn. Hef naar draagkracht, en benader bij voorkeur draagkracht in hoofdzaak per huishouden en niet individueel. Ga extreem hoge inkomens tegen, wat ook een aspect van draagkracht is. Gebruik de fiscaliteit niet om politieke doelen te bereiken. Creëer niet overal aftrekposten en aparte heffingskortingen, die ook nog eens inkomensafhankelijk zijn. Gebruik de fiscaliteit eventueel wel om negatieve externe effecten in het maatschappelijk proces te corrigeren of te compenseren. Een vernieuwd belastingsysteem heeft dit kabinet niet voor elkaar kunnen krijgen, maar van het volgende kabinet zou ik dat heel graag wel verwachten.
Er zijn twee zaken waarvan het nuttig kan zijn om daarover een mening te geven en die het dus zinvol maken om aan dit debat mee te doen, ook al hebben deze zaken niet direct invloed op het Belastingplan voor het komende jaar.
Ten eerste. Wat betreft box 3 lijken wij voor 2017, en misschien ook wel daarna, vast te zitten aan het vorig jaar aangenomen plan om naar vermogensomvang, per schijf, met verschillende percentages vermogensaanwas forfaitair vast te stellen. Wat mij betreft zou het noodalternatief van collega Van Rij daarvoor een redelijk alternatief kunnen zijn. Immers, op de uitwerking van dat systeem is vorig jaar al heel wat kritiek geuit, ook door mijzelf. Voor vermogens onder de €100.000 is de forfaitair bepaalde renteopbrengst natuurlijk nog steeds veel hoger dan in feite aan rente verkregen wordt. Voor de hogere schijven is degene die voornamelijk in spaargeld belegt, en dat zijn heus heel wat heel gewone mensen, altijd de pineut. Voor wie anders belegt is het maar de vraag hoe het uitpakt. Conclusie: het is voor nu blijkbaar onvermijdelijk, maar langer dan één jaar zou dit systeem toch eigenlijk niet mogen gelden. Hierbij kijk ik overigens nog eens even naar collega Van Rij.
De alternatieven voor een definitieve regeling die de staatssecretaris heeft aangeboden in zijn brief van 27 september, stemmen niet heel tevreden. De varianten A en B, die uitgaan van het bepalen van de werkelijke vermogenswinst dan wel vermogensaanwas, vergen, misschien afgezien van goed traceerbare spaartegoeden, veel inzet van Belastingdienst en ketenpartners om tot vaststelling van de werkelijke rendementen te komen, zeker waar veel wisselingen in beleggingen plaatsvinden. Voor onroerend goed is ook in dat geval nog steeds forfaitaire benadering van het rendement nodig. Dit lijkt niet aantrekkelijk: weer een zware opgave erbij voor de Belastingdienst en veel werk voor banken en veel andere partijen.
Variant C gaat terug naar het systeem van volledig forfaitaire vaststelling van rendementen, maar dan wel per vermogenscategorie. Dat lijkt beter hanteerbaar, maar wijkt verder af van de eigenlijk gewenste belasting van werkelijk rendement en kent het probleem dat aanpassing van de vermogensbestanddelen voor de peildatum aantrekkelijk kan zijn om daarmee belasting te besparen. Bovendien, en dat is natuurlijk ook geen gering nadeel, wordt de belastingopbrengst aanzienlijk minder voorspelbaar en kan deze sterk fluctueren. Datzelfde geldt trouwens voor alle drie de varianten.
Vanwege de noodzaak van eenvoud en transparantie zouden wij de staatssecretaris aanbevelen om te kiezen voor variant C. Maar als we ook nog voorspelbaarheid als criterium zouden willen hanteren, dan vallen we terug op wat ik vorig jaar ook uitdrukkelijk heb gesuggereerd, namelijk: kies niet voor een vermogensrendementsbelasting, maar eenvoudig voor een vermogensbelasting. Bepaal een heffingsvrij vermogen dat duidelijk hoger ligt dan het huidige en stel een percentage vermogensbelasting vast van tussen 1,2% en bijvoorbeeld 1,5% voor het te belasten vermogen. Dan hebben we eenvoud, transparantie en voorspelbaarheid, zowel voor de belastingbetaler als voor de fiscus. En vermogensbezit, als het om grotere vermogens gaat, lijkt mij een alleszins verdedigbare grond voor belastingheffing. Bovendien hebben we dat in feite tot nu toe ook gedaan.
Ten tweede, de NRC van 8 december. Nederland sluit nog altijd veel geheime belastingdeals met multinationals, zo staat in een nieuw Europees rapport waaraan de Nederlandse onderzoeksstichting SOMO heeft meegewerkt. "Nederland heeft in eigen land bitter weinig gedaan om zijn rol als facilitator van belastingontwijking aan te pakken", aldus Jasper van Teeffelen van SOMO. En ook Football Leaks toont ons weer de echte belastingparadijzen in de Caraïben, maar ook de rol van Nederland om daar echt gebruik van te kunnen maken. Dat modeketen Zara van Nederland gebruik lijkt te hebben gemaakt om elders te weinig belasting te betalen, is alweer een nieuw schandaal in de eindeloze reeks. Tenslotte werd Nederland gisteren ook nog door Oxfam Novib aan de schandpaal genageld als derde grote belastingparadijs. Er lijkt echt, nog steeds, iets grondig mis te zijn. Met mevrouw Vos vraag ik wat wij daar nu eigenlijk aan doen.
Niet alleen Nederland maar alle landen proberen natuurlijk via het regime van hun winstbelastingen bedrijven aan zich te binden, niet qua werkzaamheden — dat is natuurlijk ook mooi — maar allereerst qua financiën. Daar helpt blijkbaar echt maar één ding tegen, namelijk gelijkschakeling van de systematieken van belastingheffing over zo veel mogelijk landen, allereerst dus binnen de EU. Er moeten geen mogelijkheden meer zijn voor slimmigheidjes. Daarvoor liggen plannen klaar. Ik noemde het tijdens de Algemene Financiële Beschouwingen en ik noem het nu met nadruk weer: CCTB, eventueel uit te breiden tot CCCTB. Is de staatssecretaris niet met mij eens dat daarmee een eind te maken is aan het oneigenlijk aantrekken van belastinginkomsten en daardoor aan het beperken van de totale belastingverplichtingen van nota bene vooral de meest kapitaalkrachtige instellingen en particulieren? De Tweede Kamer heeft over deze voorstellen een subsidiariteitsbezwaar uitgesproken en hier komt dat ook nog aan de orde, maar zou de staatssecretaris daar toch niet wat positiever tegenaan willen kijken?
CCTB en CCCTB laten onverlet de vaststelling van tarieven voor de winstbelasting, want natuurlijk valt die onder de soevereiniteit van de staat, ónze dierbare Staat. Tariefverschillen tussen staten kunnen zeker verdedigd worden door de verschillen in alle mogelijke andere vestigingsplaatsfactoren, die kunnen noodzaken tot relatief lage tarieven of juist de mogelijkheid kunnen bieden tot relatief hoge tarieven. Maar net als in de bepaling van de belastinggrondslagen ontwikkelt zich natuurlijk ook in de tariefstelling wel heel makkelijk een neiging tot ongebreidelde concurrentie, die bij iedereen ten koste gaat van de opbrengsten. Wij verlengen nu de eerste schijf van de Vpb. Akkoord, maar wat als het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten hun winstbelasting tot 15% verlagen? Wat doen wij dan? Ik vraag de staatssecretaris: zou het stellen van een minimumtarief in Europa, zoals ook bij de btw, daar wat tegen kunnen doen? Wat vindt hij daarvan?
Ik stel ten slotte nog twee kleine vragen. De eerste sluit een beetje aan bij het laatste punt. Het is het Slowaakse EU-voorzitterschap niet gelukt om de tweede versie van de Anti-Tax Avoidance Directive (ATAD) voor 1 januari klaar te krijgen. Er liggen nog problemen met betrekking tot gevraagde uitzonderingen voor de financiële sector, maar een extra probleem is blijkbaar ook nog dat Nederland niet eerder dan in 2024 bereid is om deze verordening te implementeren. Misschien kan de staatssecretaris vertellen wat er precies aan de hand is.
Ik kom op de tweede, de allerlaatste vraag. De staatssecretaris beloofde mij, de evaluatie van de heffing op extreme gouden handdrukken toe te sturen aan de Kamer. Ik had die wel willen gebruiken, maar ik heb haar nog niet gezien. Wanneer mogen wij die evaluatie verwachten? Of heb ik toch wat gemist?
Ik wacht graag op de antwoorden van de staatssecretaris.
De voorzitter:
Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. We zijn ietsje uitgelopen. Ik schors de vergadering een uur en twintig minuten, dus tot 17.15 uur.