Verslag van de vergadering van 19 december 2016 (2016/2017 nr. 12)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 19.20 uur
De heer Schrijver i (PvdA):
Voorzitter. Namens de Partij van de Arbeid en de Onafhankelijke Senaatsfractie lever ik graag een bijdrage aan dit debat, maar niet nadat ik collega Overbeek van harte geluk heb gewenst met zijn gedegen en boeiende maidenspeech. U had mij eigenlijk ook in dat rijtje van oud-collega's kunnen noemen, voorzitter, want wij hebben heel plezierig als collega's aan de Vrije Universiteit samengewerkt.
Voorzitter. Ruim drie jaren na een inhoudelijk plenair debat over dit onderwerp bespreken we opnieuw het voorstel tot uittreden van Nederland uit de VN-Organisatie voor Industriële Ontwikkeling, afgekort UNIDO. Eerder heeft de Raad van State dit als "een ingrijpende stap" getypeerd en in deze nieuwe ronde stelt de raad de vraag wat dit voor de multilaterale reputatie en traditie van een land als Nederland betekent.
Ik roep nog even in herinnering dat het VN-systeem niet alleen uit de wereldorganisatie zelf bestaat, maar ook zeventien gespecialiseerde organisaties omvat, waaronder de Wereldbank, de FAO, de Internationale Arbeidsorganisatie, de WHO en ook UNIDO. Die gespecialiseerde organisaties worden, vanwege hun meer operationele dan politieke activiteiten, vaak als "de stille motoren van het VN-systeem" aangeduid. Nederland heeft in de jaren zestig de totstandkoming van een aparte instelling voor industriële ontwikkeling binnen de VN actief en met een ruimhartige financiële bijdrage in 1966 bevorderd. In de jaren tachtig heeft Nederland de omvorming van UNIDO van een louter VN-orgaan tot een volwaardige, gespecialiseerde organisatie van harte ondersteund.
Het enige nieuwe in dit wetsvoorstel ten opzichte van het vorige is dat de daarbij behorende memorie van toelichting nu het uittreden motiveert onder verwijzing naar Nederlandse scorekaarten van multilaterale organisaties; collega Overbeek wees er ook al op. Daarbij is het werkterrein en de effectiviteit van het functioneren van de multilaterale organisaties getoetst aan zowel hun prestaties als de relevantie voor het bereiken van de Nederlandse beleidsprioriteiten.
Dat roept allereerst de vraag op of het wel juist is om een internationale organisatie de maat te nemen aan de hand van louter Nederlandse beleidsprioriteiten. UNIDO heeft 170 lidstaten. Indien elke lidstaat het al dan niet lid blijven van de VN-organisatie afhankelijk maakt van het voldoen aan de nationale beleidsprioriteiten van een bepaalde lidstaat, wordt het voor zo'n organisatie erg moeilijk werken. Bovendien wijzigen deze prioriteiten herhaaldelijk: in Nederland op z'n minst per kabinetsperiode. Een bekende uitspraak luidt: elke organisatie is zo sterk als haar leden willen. Het komt onze fracties dan ook juister voor om het functioneren van een dergelijke internationale organisatie te beoordelen op basis van de door de lidstaten en de leiding van de organisatie voor de lange termijn overeengekomen doelstellingen. In het geval van UNIDO zijn dat: een inclusieve en duurzame industriële ontwikkeling, met speciale aandacht voor energie, waterbeheer en groene groei, met als doelen armoedebestrijding, bevordering van werkgelegenheid, versterking van de particuliere sector met speciale aandacht voor het midden- en kleinbedrijf en bestrijding van jeugdwerkloosheid, vooral ook in de minst ontwikkelde landen.
Uit allerlei andere dan de Nederlandse rapportages blijkt dat UNIDO een internationale organisatie is die behoorlijk functioneert. We hebben daar de vorige keer over gediscussieerd aan de hand van de evaluaties van de Britse dienst voor ontwikkelingssamenwerking DfID en van de Noren en Denen. En nu, drie jaren later, kunnen wij daar de evaluaties van andere landen zoals Japan, Duitsland en Zweden en ook die van de Europese Unie aan toevoegen. Velen zijn het erover eens dat UNIDO al vele jaren bekwaam wordt geleid: eerst door de Afrikaan Kandeh K. Yumkella en nu door de Chinese directeur-generaal Li Yong. De vrijwillige bijdragen van deze en andere landen aan UNIDO hebben de afgelopen jaren recordbedragen bereikt: enkele honderden miljoenen. Bovendien, zo blijkt uit de verslagen, is de productiviteit per geïnvesteerde dollar behoorlijk toegenomen: van iedere dollar maakt men er drie, en dat kan niet ieder investeringsfonds nazeggen vandaag de dag. Het komt de fracties van de PvdA en OSF voor dat dit een belangrijke prestatie van UNIDO is. We zijn benieuwd hoe de minister hiertegen aankijkt.
De doelstelling van industriële ontwikkeling moge dan sinds enige tijd geen speerpunt van het Nederlandse OS-beleid meer zijn, dat laat onverlet hoe belangrijk gezonde macro-economische groei is als motor voor ontwikkeling, vrede en stabiliteit. Er is vrijwel geen ontwikkelingstheorie die geen sleutelrol toekent aan industriële vooruitgang als belangrijk onderdeel van het bevorderen van werkgelegenheid, economische groei en sociale vooruitgang. Er is geen ontwikkelingsstrategie die niet probeert voort te bouwen op het verwerken en op de markt brengen van de grondstoffen en op de productiekrachten die een land zelf heeft. De minister is de eerste minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Geen goede handel zonder ook industriële ontwikkeling in ontwikkelingslanden. Het komt ons voor dat het werk van UNIDO minder ver van haar beleidsterrein af staat dan de regering ons wil doen geloven. Misschien is UNIDO, zoals de regering zelf in de memorie van toelichting stelt, de afgelopen jaren zozeer een posterioriteit voor Nederland geweest, dat Den Haag onvoldoende weet heeft van de inzet van UNIDO op het terrein van milieu, industrie, de private sector en de Duurzame Ontwikkelingsdoelen, in het bijzonder SDG 9 inzake inclusieve en duurzame industriële ontwikkeling.
De Raad van State stelde in zijn advies ook de vraag wat Nederland in het licht van zijn multilaterale reputatie en traditie heeft gedaan om het functioneren van UNIDO te verbeteren, dan wel UNIDO te reorganiseren. Graag een reactie van de minister op dit punt. Nederland heeft tenslotte ook een heel aantal jaren, zo lees in de jaarboeken van de Verenigde Naties, deel uitgemaakt van de Industriële Ontwikkelingsraad van UNIDO: twaalf jaren in totaal, laatstelijk in de periode 2004-2007.
Graag brengen onze fracties ook de diverse berichten ter sprake die ons gemeenschappelijk hebben bereikt en die aangeven dat diverse Nederlandse bedrijven, consultancyfirma's en individuele deskundigen met UNIDO samenwerken. Het gaat onder meer om Philips en Heineken en om bedrijven in de toeleverende leerindustrie en consultancy. Als dat al een criterium moet zijn, wat overigens dubieus is, dan is het interessant om te vermelden dat deze orderportefeuille met Nederland al jaren ter waarde van een bedrag is dat aanzienlijk hoger ligt dan de verplichte Nederlandse contributie. Die komt dit jaar neer op een kleine 1,9 miljoen euro, een bedrag dat bovendien in zijn geheel als ODA-geld geboekt kan worden. De regering schrijft opnieuw dat er voor het Nederlandse bedrijfsleven weinig zal veranderen door de Nederlandse beëindiging van het lidmaatschap. De brieven die wij krijgen doen echter anders geloven. De brief van directeur-generaal Li Yong van UNIDO aan onze voorzitter bevestigt opnieuw onze vrees dat dit inderdaad nogal naïef is. Hij schrijft: "It will be difficult to convince member states why businesses of a non-member should benefit from the organization's services". Ook schrijft hij: "UNIDO concentrates its efforts on working with member states and their private sector". Ik vraag de minister om een reactie op deze woorden in de brief van de directeur-generaal van UNIDO aan onze voorzitter.
Tot slot heb ik twee punten van principiële aard voor de PvdA-fractie en de OSF. Het eerste punt betreft de inrichting van de mondiale samenwerking, waarvan het VN-systeem de spil vormt. Voor de soliditeit, de voorspelbaarheid en de effectiviteit van internationale samenwerking achten wij het van groot belang om niet te vervallen tot een "VN à la carte", waar een land naar believen uit, en ook weer in kan stappen. Terecht wijst de directeur-generaal van UNIDO op dit punt in zijn brief. Ook de Raad van State stelt in zijn advies aan de regering dat beëindiging niet alleen consequenties heeft voor Nederland, maar ook voor UNIDO. Als Eerste Kamer geven wij de regering graag de discretie om aan de hand van haar beleidsprioriteiten te bepalen waar de vrijwillige bijdragen van Nederland heen gaan, maar wij achten het in algemene zin zeer onverstandig om de daarbij behorende instellingen de rug toe te keren en de verplichte verdragscontributie, die waarlijk toch niet hoog is, aan steeds weer wisselende politieke gesternten in lidstaten onderhevig te maken. Dan is het hek van de dam, of in de woorden van de Raad van State: dan "brokkelt het mondiale karakter van de organisatie verder af". Daarnaast gaat het onze fracties ook om de fundamentele verankering van Nederland in de instellingen van multilaterale samenwerking. Graag ontvang ik een reactie van de minister op dit punt.
Ons laatste punt is dat Nederland nooit eerder zo'n stap heeft gezet. Immers, op vragen van onze Kamer weet de regering slechts één voorbeeld te geven: de Internationale Studiegroep Koper. Zoals de naam al aangeeft, is dit een studiegroep met een zeer beperkte reikwijdte, koper, waaraan toevallig een verdrag ten grondslag lag. Het gaat om een studiegroep met 21 lidstaten en met minder dan 20 stafleden. Dit is geen gespecialiseerde organisatie van de VN. De regering slaat met dit voorbeeld, dat drie jaren geleden ook al ten tonele werd gevoerd, de plank mis.
Onze Kamer vroeg om relevante voorbeelden en wij stellen vast dat deze er wat betreft Nederland niet zijn. Er zijn wel voorbeelden van andere landen. Zo traden de Verenigde Staten in 1975 uit de ILO, de internationale arbeidsorganisatie van de VN, om er in 1980 weer in terug te keren. En de VS en het Verenigd Koninkrijk keerden UNESCO de rug toe in respectievelijk 1984 en 1985, waarna het Verenigd Koninkrijk in 1997 en de VS in 2003 weer hun lidmaatschap hernamen. Dergelijke unilaterale stappen passen niet in de Nederlandse traditie van respect voor internationale organisaties en versterking van de internationale rechtsorde. Om die reden vinden onze fracties, ondanks de door de regering verstrekte nadere motivering en antwoorden, waarvoor wij onze dank uitspreken, uit UNIDO stappen geen verstandige stap en verzoeken wij de regering om haar voornemen om het Statuut op te zeggen opnieuw te heroverwegen.
Onze fracties zien uiteraard met belangstelling uit naar de antwoorden van de minister.