Verslag van de vergadering van 17 januari 2017 (2016/2017 nr. 14)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.31 uur
Mevrouw Meijer i (SP):
Vandaag bespreken we de herziening van de MER-richtlijn. Dit punt sluit goed aan bij het grote debat dat we vorig jaar hadden over de Omgevingswet. In die wet speelde het woord "vertrouwen" een hoofdrol. Ook in deze herziening is vertrouwen belangrijk. Een initiatiefnemer kan immers op basis van een door deze partij gegeven beschrijving van de kenmerken van de activiteit of maatregelen om aanzienlijke negatieve milieueffecten te vermijden of voorkomen, door het bevoegd gezag ontheven worden van een MER-procedure. Intenties kunnen voldoende zijn.
Nu ben ik er sterk voor dat we elkaar moeten kunnen en willen vertrouwen, maar dat wordt over het algemeen moeilijker wanneer financiële of economische belangen een rol gaan spelen of wanneer er sprake is van een belangenconflict. Kan de minister helder maken dat het belang van natuur en milieu niet minder zwaar gewogen wordt dan financieel en economisch belang? Kan zij duidelijk maken hoe er omgegaan wordt met botsende belangen? En wil zij ons vertellen hoe gemonitord wordt dat de goede intenties van de initiatiefnemer ook daadwerkelijk bewaarheid worden? Hoe borgt zij de belangen van natuur en milieu?
Een aandachtspunt is dat de monitoring in orde moet zijn. Het bevoegd gezag moet aangeven of en welke effecten gemonitord moeten worden en de eisen omschrijven waaraan de monitoring moet voldoen. Maar aan de hand waarvan wordt dat dan bepaald? Wordt dat bepaald op basis van wetenschappelijk onderzoek? En waarom maken we die monitoring niet een verplicht onderdeel van het hele traject? Het gaat toch immers om het milieubelang? Hierbij kunnen landelijke criteria op basis van wetenschappelijk onderzoek, zoals ook collega Vos van GroenLinks al in de schriftelijke ronde opmerkte, een goede leidraad zijn.
Ik zei net al dat vertrouwen een hoofdrol speelt. Wanneer een overheid zelf een project wil uitvoeren, is er geen onafhankelijke beoordeling meer nodig. Als iemand bezwaar heeft tegen dat project, ligt slechts de weg van beroep en bezwaar open en kan er dus niet meer geleund worden op de onafhankelijke beoordeling. Degene die van mening is dat de overheid maar doet wat haar uitkomt zonder rekening te houden met anderen, zal zich in die mening gesterkt voelen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn? Hoe denkt de minister dat wantrouwen weg te nemen?
De minister meent ook dat de informatie die over een project gegeven moet worden, op de juiste manier wordt aangeboden. Maar in 2015 bleek nog dat in twee derde van de gevallen de aangeboden informatie essentiële tekortkomingen vertoonde. Daar werd net ook al over gesproken. Hoe komt de minister tot de veronderstelling dat de informatievoorziening in de nabije toekomst kwalitatief beter zal zijn? En mocht zij die verbetering niet verwachten, waarom wordt dan voorgesteld om de MER-verplichting juist te versoepelen?
Bij de Omgevingswet hebben we ook uitgebreid gesproken over het risico dat we lopen op cumulatie van effecten. Met de invoering van deze richtlijnen hebben we geen landelijke criteria, maar dat lijkt me niet duidelijk voor de mensen die ermee te maken krijgen. Het gevaar van willekeur ligt dan op de loer. Hoe voorkomen we nu die cumulatie?
In de schriftelijke ronde heeft de PvdA vragen gesteld over adviesbureaus die milieueffectrapportages opstellen, maar niet gecertificeerd zijn. De minister vindt het onzin om af te spreken dat we alleen met gecertificeerde bureaus in zee gaan, maar dat is eigenlijk toch geen rare vraag? Als initiatiefnemers zelf hun adviseurs moeten betalen, is de keuze voor de goedkoopste al snel gemaakt. En we weten allemaal dat goedkoop niet altijd de beste resultaten oplevert. Het antwoord van de minister dat bureaus zich vrijwillig kunnen aansluiten bij een beroepsvereniging, klinkt wel wat vrijblijvend. Bovendien geeft zij in haar beantwoording mee dat ook het aansluiten bij een beroepsvereniging de kwaliteit niet altijd hoeft te verbeteren.
De minister meent dat een verplichte certificering als nadeel kan hebben dat het een belemmering kan vormen voor nieuwe alternatieven en dat dit het MER-systeem duurder kan maken. Ook geeft zij aan dat het hoge percentage milieueffectrapporten met essentiële tekortkomingen ten dele wordt veroorzaakt door de kwaliteit van MER-adviseurs en ontraadt zij een vrijwillig certificeringssysteem vanwege de vereenvoudiging van regelgeving en het verminderen van regeldruk. Dat lijkt allemaal te bijten met de uitspraak dat het belang van het milieu leidend is. Kan de minister hier nog eens op ingaan? Ik zou gewaarborgd willen zien dat de adviseurs over de juiste kwaliteiten beschikken om hiervoor zorg te dragen. Het milieu moet niet ondergeschikt zijn. Die tijd is sinds het klimaatakkoord van Parijs toch echt voorbij.
Afrondend wil ik graag concluderen dat de procedures niet moeilijker gemaakt moeten worden dan nodig is. Ik snap dat de minister hamert op de verlichting van lastendruk, maar ik heb het idee dat we hier te veel regels die voorheen golden, overboord zetten. Ik hoop dat de minister duidelijk kan maken dat natuur en milieu bij dit voorstel vooral gebaat zijn in plaats van het kind van de rekening te worden. Ik zie, zoals altijd, uit naar het antwoord van de minister.
De voorzitter:
Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval.