Verslag van de vergadering van 24 januari 2017 (2016/2017 nr. 15)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.10 uur
De heer Diederik van Dijk i (SGP):
Voorzitter. Alles komt op tijd voor hem die wachten kan. Ik spreek mijn bewondering uit voor het doorzettingsvermogen van de heer Van der Staaij. Reeds in 2006 is dit initiatiefwetsvoorstel aanhangig gemaakt bij de Tweede Kamer, met mede-indiener Mat Herben, en na elf jaar mag hij het vandaag in de Eerste Kamer verdedigen. Een grote prestatie, voor een lid en voor medewerkers van een nog kleine fractie.
Er is in de ogen van de SGP sprake van een serieus wetsvoorstel dat recht wil doen aan de eigen, bijzondere aard van de EU, aan de wijze waarop de EU ingrijpt op de eigen nationale rechtsorde en dat tevens beoogt de democratische legitimatie van de EU binnen onze representatieve democratie te versterken. Dat zijn voorname doelstellingen. Het wetsvoorstel, althans zoals wij het lazen, vormt feitelijk één pleidooi voor eerlijke constitutionele spelregels. Wij stellen terecht de eis van een tweederdemeerderheid voor een wijziging van onze Grondwet. Dan is het staatsrechtelijk logisch om die eis ook te stellen aan Europese verdragen met een grote impact op onze constitutionele orde.
Dat dit tot nu toe niet plaatsvindt, heeft onder meer te maken met de zeer enge uitleg van artikel 91, lid 3 van de Grondwet, waarin wordt gesteld dat Verdragen die afwijken van de Grondwet met tweederdemeerderheid moeten worden goedgekeurd. De Staatscommissie Grondwet wijst er op pagina 117 terecht op dat deze enge interpretatie ertoe leidt "dat de eis van een tweederdemeerderheid niet geldt voor verdragen die niet in strijd zijn met concrete bepalingen van de Grondwet, maar die niettemin grote gevolgen voor de nationale rechtsorde hebben". In die zin meen ik dat wij vandaag niet primair een politieke discussie voeren, maar een staatsrechtelijk punt behandelen.
Grondwetswijziging is wenselijk om te borgen dat EU-verdragen met een substantiële invloed op ons land en op ons constitutionele bestel een versterkte democratische legitimatie verkrijgen. In de woorden van een meerderheid van de Staatscommissie Grondwet, op bladzijde 118: "Het is wenselijk om in art. 91 en 92 van de Grondwet vast te leggen dat een verdrag dat belangrijke consequenties heeft voor de nationale rechtsorde, alleen met een versterkte meerderheid goedgekeurd zou moeten kunnen worden, ook als dit verdrag niet van de Grondwet afwijkt." Erkent ook de minister deze strekking van het advies van de meerderheid van de staatscommissie? Uiteraard wijs ik hier ook op de positie van de Eerste Kamer. In 2001 werd in deze Kamer de motie-Jurgens c.s. aanvaard, waarmee tot uitdrukking is gebracht dat het een fundamentele onevenwichtigheid is, dat — zonder enige extra waarborg — het parlement met een eenvoudige meerderheid kan besluiten tot vergaande overdracht van bevoegdheden, een overdracht die de nationale soevereiniteit in principe onomkeerbaar uitholt. Het bijstellen en herstellen van deze weeffout acht mijn fractie van grote betekenis. Dat de helft plus één zomaar belangrijke nationale bevoegdheden kan overdragen aan de EU is echt niet meer van deze tijd.
Mooie bijvangst van dit voorstel is dat het meer aansluiting geeft bij een flink aantal andere Europese lidstaten die ook zwaardere procedures kennen voor de goedkeuring van Europese verdragen. Voor de SGP hoeft Nederland in Europees verband echt niet altijd voorop te lopen, maar we hoeven ook niet onnodig in de achterhoede te blijven sukkelen. Bovendien rekent de SGP erop dat deze zwaardere goedkeuringsprocedure onze regering extra zal stimuleren om bij de onderhandelingen over een nieuw Europees verdrag het onderste uit de kan te halen voor Nederland én dat onze regering genoopt zal zijn om vanaf het allereerste begin goed overleg te hebben met beide Kamers.
Na deze wat drogere, algemene opmerkingen ten aanzien van het wetsvoorstel, nu ter compensatie een regeltje poëzie als vervolg op mijn betoog. "De boom die sommigen tot tranen toe ontroert, is in de ogen van anderen enkel een groene sta-in-de-weg", aldus William Blake, de bekende Londense dichter uit de achttiende eeuw. Is hiermee ook niet het huidige denken over Europa getekend? Een denken in uitersten. In extremen. Voor de een is Europa nog altijd het ultieme antwoord op ieder groot probleem. Er is zelfs een tijd geweest waarin partijen die niet meegingen in de gedachte van verdere Europeanisering werden versleten voor ouderwets en blind voor de tijden. Ik noem slechts de motie uit 1980 van de leden Brinkhorst, Van den Broek en Nijpels die de regering opriep om in geval van twijfel onze Grondwet automatisch uit te leggen in lijn met het Europese integratieproces. Dit was de mainstreamgedachte over Europa, die veel burgers heeft vervreemd van het Europese project.
Inmiddels is er echter een tegenbeweging op gang gekomen, die in haar spiegelbeeldig effect vrijwel even radicaal is. Europa kan per definitie niets goeds doen. Brussel staat symbool voor elitaire bestuurders, die lak hebben aan de belangen van burgers. Het uiteenvallen van de EU wordt toegejuicht en Nederland zou zich moeten terugtrekken als lid. Dat de EU heeft bijgedragen aan een uitzonderlijk lange periode van vrede en dat de Europese landen elkaar hard nodig hebben om internationale uitdagingen het hoofd te bieden — denk aan Rusland, terrorisme, de vluchtelingenstroom, de economische concurrentie met Aziatische reuzen, et cetera — wordt weggewuifd. Wrok en ressentiment jegens de EU lijken de boventoon te voeren op een wijze die bezorgd maakt. Wrok leidt tot wrak, ook op het Europese strand.
In het licht van voorgaande schets vraag ik de heer Van der Staaij waar hij zijn wetsvoorstel plaatst op deze as van uitersten. Kan hij een duiding geven en ons tonen hoe zijn wetsvoorstel bijdraagt aan een volwassen, gezonde, verstandige en pragmatische omgang met de EU?
Sprekend over de EU wordt niet zelden een link gelegd naar de Tweede Wereldoorlog en de lange periode van vrede waaraan de EU heeft bijgedragen. Ik wil een andere link leggen, die de heer Van der Staaij als oud-tankcommandant moet aanspreken. Na de geallieerde invasie in Normandië, in 1944, en tijdens de herovering van Frankrijk hadden de geallieerden heel veel last van zware Duitse tanks. In allerijl werd gewerkt aan een nieuwe tank, die het zou kunnen opnemen tegen die Duitse tanks: de Centurion. In april 1945 waren de eerste exemplaren gereed, die zo snel mogelijk naar het slagveld werden verscheept. Voordat ze aankwamen bij het front was echter de oorlog voorbij. De heer Van der Staaij heeft een adequaat wetsvoorstel neergelegd, dat recht doet aan de grote impact van de EU op onze rechtsorde. Maar is het niet te laat? Is Europa niet voor een groot deel af en is er al niet zo veel soevereiniteit overgedragen dat dit wetsvoorstel eigenlijk mosterd na de maaltijd is? Heeft de heer Van der Staaij, als oud-tankcommandant, geen Centurion de Eerste Kamer binnengereden? Wellicht een geweldig wapen, maar de strijd is al gestreden.
Voorzitter. Ik wil mij nog richten tot de minister. Als ik in deze Kamer het woord "Oekraïnereferendum" laat vallen, leidt dat bij nogal wat leden tot een ongemakkelijk gevoel. Een wetsvoorstel dat royaal de Tweede en Eerste Kamer passeerde, werd tijdens een referendum van een tegen voorzien. Het viel mij bijvoorbeeld op hoe kritisch het recente PvdA-congres zich heeft uitgelaten over referenda juist als er een internationale of Europese dimensie aan de orde is. Het Oekraïneverdrag zou niet onder dit wetsvoorstel vallen, maar ik wil de minister toch vragen of dit voorstel eraan zal bijdragen dat dergelijke, toch wel vervelende, situaties zich minder vaak zullen voordoen. In hoeverre zal dit wetsvoorstel ertoe leiden dat de behoefte aan referenda over Europese verdragen zal verminderen, juist omdat dit wetsvoorstel leidt tot een sterke legitimatie van een brede groep politieke partijen die goedkeuring van een EU-verdrag ondersteunen? Acht de minister dit geen positief effect van dit wetsvoorstel? Ik vraag ook de initiatiefnemer om hierop te reageren.
Tot slot. Ik zie uit naar de antwoorden van de heer Van der Staaij en van de minister.