Verslag van de vergadering van 24 januari 2017 (2016/2017 nr. 15)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 20.14 uur
De heer Schrijver i (PvdA):
Voorzitter. We hebben een boeiend debat mogen voeren. Mijn fractie is de heer Van der Staaij heel dankbaar dat hij daar zo bekwaam de aanzet toe heeft gegeven. De PvdA-fractie is het met hem eens dat het goed zou zijn om het lidmaatschap van Nederland van de Europese Unie op enigerlei wijze in onze Grondwet te verankeren, maar wij vinden toch dat zijn huidige voorstel een andere strekking heeft, namelijk om een hoge drempel in te bouwen voor besluitvorming over EU-verdragen en om wijzigingen daarvan, hoe klein ook, altijd met tweederdemeerderheid te doen goedkeuren.
Minister Plasterk heeft vijf heel goede argumenten gegeven waarom dat op dit moment waarschijnlijk toch niet wijs is. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar. Namens mijn fractie vind ik dat het voorstel nog steeds de sporen van 2006 draagt, de tijd waarin het op tafel werd gelegd, en dat hierin niet is verdisconteerd — hoe kan dat ook — wat er sindsdien allemaal is gebeurd, met name met het Verdrag van Lissabon. Ik heb bij interruptie kunnen aangeven wat voor scala aan parlementaire mogelijkheden er bestaat om in het voorportaal al actief mandaten of opvattingen mee te geven of zelf vragen te stellen aan de Europese Commissie. Mijn vraag aan de heer Van der Staaij is hoe hij als parlementariër die nieuwe bevoegdheden waardeert. We hebben daar een aantal keren mee gewerkt. Nogmaals, de context is een heel andere dan in 2006 en deze is nog steeds heel dynamisch.
De PvdA-fractie heeft het erg op prijs gesteld dat de heer Van der Staaij zo vaak te rade gaat bij PvdA-deskundigen, waaronder mijn illustere voorganger Erik Jurgens. Er is gesproken over zijn motie uit 2001 en over de paradox van Jurgens, die aanleiding heeft gegeven tot dat onderzoeksrapport van de Universiteit Utrecht. Het valt in de Handelingen vrij makkelijk na te gaan waardoor de motie-Jurgens was ingegeven. Dat was niet een EU-verdrag of een verdrag van een internationale organisatie, maar het betrof het zogenaamde Lockerbie-verdrag, waarbij Nederland instemde met de overdracht van een stukje van ons grondgebied, namelijk Kamp Zeist, en daarmee ook van onze soevereiniteit, om mogelijk te maken dat in afwijking van artikel 17 Grondwet vervolging en berechting van de Lockerbie-verdachten op Nederlands grondgebied, maar met toepassing van Schots recht, door een Schotse rechtbank plaatshad. De heer Jurgens was van mening dat dit in het vizier kwam van artikel 91, lid 3, maar de Tweede Kamer zag dit in al haar wijsheid anders. Hij heeft toen gezegd dat er toch wel een paradox was. Voor heel kleine wijzigingen in de Grondwet, bijvoorbeeld op het briefgeheim — ik wil dit niet bagatelliseren — hebben we een tweederdemeerderheid nodig, maar voor zoiets, een buitenlandse rechtbank met toepassing van buitenlands recht op Nederlands grondgebied — je kunt ook denken aan het Internationaal Strafhof — is een eenvoudige meerderheid nodig. Is dat niet vreemd? In het onderzoeksrapport werd de toenmalige regering opgeroepen om tot een robuustere uitleg te komen van artikel 91, lid 3. De Handelingen laten een zeer boeiende brief zien van de toenmalige minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties — als ik het me goed herinner was dat minister De Graaf — waarin hij schreef dat het allemaal niet zo nodig was. Ik vind eigenlijk dat hij wel goede argumenten gaf.
In het boek Tekst & Commentaar Grondwet kunnen wij lezen dat het niet alleen gaat om verdragen die duidelijk afwijken van de Grondwet, maar ook om gevallen waarin de wetgever gerede twijfel kan hebben over de verenigbaarheid met de Grondwet. Zie de Handelingen van 1953. Eerder in het debat heb ik al gesteld dat afwijken van de Grondwet natuurlijk niet hetzelfde is als in strijd zijn met de Grondwet. Afwijken van de Grondwet geeft meer ruimte dan het begrip "in strijd met". Kortom, dit is een heel boeiende discussie, die toch wel wat nader beraad, nadere studie, vergt.
Mijn fractie heeft naast principiële en praktische bezwaren ook nogal wat wetssystematische bezwaren naar voren gebracht. Wij zijn zeer ingenomen met het debat en dankbaar voor de voorstellen van en de gedachtewisseling met de heer Van der Staaij. Hij zei dat het ijs na elf jaar wel dik genoeg is, maar ik denk dat wij hem moeten waarschuwen dat Nederland en daarmee Europa, of Europa en daarmee Nederland, door dit flinterdunne ijs zullen zakken, en met die twee entiteiten zal ook de heer Van der Staaij door het ijs zakken. Uiteraard zullen we de initiatiefnemer als drenkeling meteen de helpende hand bieden. Is het echter niet beter dat de Eerste Kamer haar collega van de overzijde voorlopig nog even op de wal houdt?