Verslag van de vergadering van 24 januari 2017 (2016/2017 nr. 15)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 20.10 uur
Mevrouw Van Bijsterveld i (CDA):
Voorzitter. Ik dank de heer Van der Staaij voor zijn zorgvuldige behandeling van alle vragen. Hij heeft de uiteenlopende vragen met verve behandeld; over het doel, het middel, de gevolgen en allerlei technische varia, zoals de reikwijdte van het voorstel. Er is heel veel aan de orde geweest. Daar hoeven we nu niet meer op in te gaan.
Ik zou graag nog twee kwesties aan de orde willen stellen. De eerste kwestie is de verhouding van het initiatiefvoorstel tot artikel 91, derde lid van de Grondwet, waarin de voorwaarden voor een verzwaarde stemverhouding in beide Kamers worden gesteld, wanneer een verdrag afwijkt van de Grondwet of tot zodanige afwijking noopt. De heer Van der Staaij heeft gezegd dat zijn voorstel een accentuering is van het geldende grondwettelijke recht dat eigenlijk al in artikel 91, derde lid is vastgelegd. We hebben in een eerdere fase van het debat gesproken over de verschillende interpretatiemogelijkheden van artikel 91, derde lid. Ik heb hierover de volgende vraag aan de heer Van der Staaij. Als er wel sprake zou zijn van een ruime uitleg van artikel 91, derde lid, zou datgene wat de heer Van der Staaij in het vierde en vijfde lid voorstelt, dan wel materieel gezien onder artikel 91, derde lid vallen, ook al staat het er niet expliciet? Wat zou ervoor nodig zijn om de interpretatie in die zin te verbreden?
Naar ik meen zei de heer Van der Staaij dat mijn fractie zich heeft gecommitteerd aan een strikte visie op artikel 91, derde lid. Dat heb ik niet gezegd. Ik heb wel geconstateerd dat er in het algemeen sprake is van een relatief beperkte uitleg van dat artikellid. Ik heb de vraag opgeworpen hoe die interpretatie veranderd kan worden. Dat moet naar mijn smaak inderdaad zo zijn wanneer beide Kamers zich achter een andere interpretatie stellen. De vraag is natuurlijk wanneer je zou kunnen zien dat dit het geval is. Ik denk ad hoc, in een concreet geval, maar wanneer daar wel expliciet wat over wordt gezegd. Ik doe even een voorzet, maar ik ben benieuwd hoe de heer Van der Staaij dat ziet en ik stel diezelfde vraag aan de minister. Wat is ervoor nodig om artikel 91 ruim uit te leggen?
Dan mijn tweede punt. De heer Van der Staaij heeft laatst, toen hij sprak over de verhouding tussen de referendumwet en zijn eigen initiatief, drie modaliteiten van samenhang aangegeven. Mijn vraag is of die drie modaliteiten — in ieder geval die derde modaliteit — een argument zouden zijn om de staatscommissie de kwestie in samenhang te laten bezien. Ik heb heel goed geluisterd naar wat de heer Van der Staaij heeft gezegd, maar ik nodig hem uit om nog even op deze vraag te reflecteren. Deze vraag stel ik, anders dan de eerste vraag, exclusief aan de heer Van der Staaij. Ik dank beiden alvast voor de beantwoording.