Plenair Flierman bij behandeling Vereenvoudiging verdeelmodel Provinciefonds



Verslag van de vergadering van 23 mei 2017 (2016/2017 nr. 28)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 16.32 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Flierman i (CDA):

Voorzitter. Van het wereldtoneel en het Europese toneel van de debatten over de positie van Oekraïne naar de positie van de provincies, en misschien in het bijzonder die van Zeeland, dat is een stap die wij hier in een paar minuten maken. Misschien is het voor sommigen een troost dat ooit, zo'n 400 jaar geleden, een discussie over Zeeland ook tot Europese politieke discussies zou hebben geleid. Dat is nu niet meer het geval, maar het is toch de moeite waard om een moment stil te staan bij de herziening van de verdeelgrondslagen van het Provinciefonds.

Dat is een delicaat proces geweest. Elke poging om in het bouwwerk dat nu tot stand is gekomen, weer een verandering aan te brengen, leidt tot ongerustheid maar vermoedelijk niet tot een resultaat dat beter is. Het leidt zeker niet tot een resultaat dat op meer draagvlak kan rekenen. Hoe dan ook, de CDA-fractie heeft niet de intentie om dat bouwwerk nu weer ter discussie te stellen, maar zij heeft nog wel een enkele vraag over de ontwikkeling in de toekomst. De vragen daarover in de schriftelijke voorbereiding zijn, wat mij betreft, nog niet allemaal adequaat beantwoord. Daarom komen we er nog even op terug. Ik wil namens mijn fractie ook nog graag een enkele opmerking over de positie van de provincie Zeeland maken.

We hebben de regering gevraagd welke dynamiek zij de komende jaren nog in het verdeelsysteem verwacht. De ontwikkeling van verdeelmaatstaven zal immers per provincie verschillen, waardoor in de huidige verdeling wijziging optreedt. Hoe ziet dat eruit, was onze vraag. Daarop hebben we nog geen reactie gekregen. Zijn er provincies die er naar verwachting de komende jaren relatief op vooruit- of juist achteruitgaan? Daar zouden wij nog graag duidelijkheid over krijgen.

Verder is ons nog niet duidelijk hoe lang de nu voorgestelde systematiek in stand blijft. De provincies dringen aan op rust aan het front voor een periode van toch zo'n vijf jaar, en de minister verwijst ook naar die periode als hij reageert op vragen over de positie van Zeeland. Maar tegelijkertijd kondigt de regering aan dat er, mede op basis van de motie-Veldman/Fokke uit de Tweede Kamer, al veel eerder weer aan een evaluatie en een herziening gewerkt zal worden. Binnen twee jaar een plan van aanpak en binnen drie jaar een heroverweging. Het is overigens opmerkelijk dat, als ik het goed lees, het plan van aanpak meer tijd vergt dan de heroverweging zelf.

Dit alles gebeurt omdat de regering niet zeker weet of het huidige model toekomstbestendig is, zo lezen we in de memorie van antwoord. Dat lijkt ons tegenstrijdig. Ik zou graag zien dat de minister nog eens schetst welke stappen de regering de komende jaren voorziet, en waarom. Geeft zij de voorkeur aan een zekere stabiliteit, of is men nog niet uitgediscussieerd? En als dat laatste het geval is, als men nog niet uitgediscussieerd is, waarom dan de nu voorliggende stap? Is dat niet een heel ingewikkelde en wellicht overbodige tussenstap? Brengt de regering daarmee het bouwwerk niet in gevaar door de volgende herziening al aan te kondigen? We horen daarop graag nog een reactie van de minister.

Dan de positie van Zeeland. Daar is veel over te doen geweest en veel over gesproken, met name ook in samenhang met de positie van het energiebedrijf DELTA. Een commissie onder leiding van oud-premier Balkenende heeft adviezen uitgebracht om tot een economische impuls in Zeeland te komen. De minister verwijst daar ook naar. Echter, de positie van Zeeland in de verdeling van het Provinciefonds staat daar in onze ogen los van. Sterker nog, wil de provincie Zeeland kunnen bijdragen aan een forse structuurversterking van haar economie, dan zal zij over de nodige middelen moeten beschikken.

Onze fractie wil hier nu niet pleiten voor een extra dotatie aan Zeeland via het Provinciefonds. Dat zou immers een bedenkelijk precedent scheppen. Er zullen ongetwijfeld meer provincies zijn die dan met soortgelijke argumenten, en wellicht nog terecht ook, een beroep op het Rijk doen. Dat moeten we niet willen. Het IPO wijst dat dan ook terecht af.

Het IPO kondigt echter zelf in een brief van 15 maart 2017 aan dat men zich zorgen maakt over de positie van Zeeland. Daarom heeft men een commissie van deskundigen, opnieuw onder voorzitterschap van de heer Jansen, ingesteld om te bezien hoe de positie van Zeeland in het Provinciefonds versterkt kan worden. Men gaat daarbij uit van een bijdrage van Zeeland zelf, een bijdrage van de andere provincies, maar ook een bijdrage van het Rijk. Wij zouden graag een reactie van de minister op die brief krijgen. Ik snap heel goed dat hij hier en nu geen blanco cheque gaat uitdelen, maar hij zou op z'n minst kunnen toezeggen dat de regering te zijner tijd het gesprek met het IPO aangaat over het advies van de commissie van deskundigen om te bezien hoe men gezamenlijk tot een oplossing of tot een opvolging van de adviezen kan komen.

We wachten in dit licht de reactie van de minister met belangstelling af.