Verslag van de vergadering van 4 juli 2017 (2016/2017 nr. 34)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.06 uur
Mevrouw Duthler i (VVD):
Voorzitter. Briefgeheim is niet alleen de titel van het spannende jongensboek van Jan Terlouw, maar ook een belangrijk klassiek grondrecht dat met het voorliggende wetsvoorstel wordt aangepast aan de moderne tijd. Dat wordt, net als voor veel fracties in dit huis, voor mijn fractie hoog tijd. Het doel van het wetsvoorstel is te komen tot een techniekonafhankelijke bescherming van het briefgeheim.
Zoals eerder gezegd gingen aan dit wetsvoorstel diverse onderzoeken, commissies en rapporten vooraf. De Commissie Grondrechten in het digitale tijdperk, ook wel de commissie-Franken genoemd, heeft in 2000 al geadviseerd om de grondrechten techniekonafhankelijk te formuleren. In 2010 heeft de staatscommissie-Thomassen een rapport geschreven waarin geadviseerd werd een aantal grondrechten aan te passen aan de ontwikkelingen in de informatietechnologie. Beide commissies waren het erover eens dat het briefgeheim moest worden vervangen door een bepaling die het communicatiegeheim waarborgt. Ook de VVD-fractie onderschrijft de noodzaak daarvan. Zij heeft nog enkele vragen die zij graag voorlegt aan de regering.
Artikel 13 van de Grondwet, waar we het nu over hebben, wordt gezien als een verbijzondering van artikel 10 van de Grondwet: het artikel dat recht geeft op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Artikel 10 van de Grondwet kan niet alleen ten opzichte van de overheid worden ingeroepen, maar heeft nadrukkelijk ook horizontale werking. Het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer geldt ook ten opzichte van burgers en bedrijven. Hoe zit het wat de horizontale werking betreft met het briefgeheim? Volgens de wetsgeschiedenis is het briefgeheim bedoeld om te worden ingeroepen tegen alleen de overheid. Dat is tijdens de behandeling van het onderhavige wetsvoorstel in de Tweede Kamer nog eens bevestigd door de regering. Hoe houdbaar is dat, en is het nog wel van deze tijd? Zou de horizontale werking van het briefgeheim, gelet op alle mogelijke communicatiemiddelen die bepaald niet, of juist niet, door de overheid worden gefaciliteerd en geëxploiteerd, niet vanzelfsprekend moeten zijn? Graag een reactie van de regering.
Nu werkt artikel 13 slechts door in enkele wetten. Voor zover mij bekend zijn dat het Wetboek van Strafrecht en Strafvordering, de Postwet en de Telecommunicatiewet. Ervan uitgaande dat er geen sprake is van horizontale werking van het bijna gemoderniseerde briefgeheim, dient dan niet ook bijvoorbeeld de Wet elektronische handtekeningen vertrouwensdiensten te worden aangepast, in die zin dat een vergelijkbare bepaling als die van artikel 18.13 van de Telecommunicatiewet en artikel 4 van de Postwet wordt toegevoegd? Graag een reactie van de minister.
Ook valt op dat in het wetsontwerp generieke digitale infrastructuur een dergelijke bepaling ontbreekt. Als we de Wet generieke digitale infrastructuur mogen aanmerken als de opvolger of exponent van de Postwet, zou ook hierin een bepaling moeten staan waaruit volgt dat het communicatiegeheim is gewaarborgd. Een dergelijke bepaling ontbreekt in het wetsontwerp. Hoewel dit wetsontwerp uiteraard nu geen onderwerp van behandeling is, is mijn fractie wel benieuwd of de regering hiervoor bewust heeft gekozen of dat zij verondersteld heeft dat het briefgeheim vanzelfsprekend ook bij de toepassing van de genoemde wet zou gelden, en daarmee dus ook horizontale werking heeft, en dus geen expliciete regeling behoeft. Dat laatste denk ik niet, nu de regering zich zo expliciet heeft uitgesproken tijdens de behandeling in de Tweede Kamer, meer in het bijzonder in de nota naar aanleiding van het verslag, maar ik zou dit graag bevestigd krijgen van de regering.
Dat brengt me bij de reikwijdte van het moderne techniekonafhankelijke briefgeheim. Nu bijvoorbeeld smart contracting steeds meer in zwang raakt, het internet apparaten aanstuurt en een auto automatisch een onderhoudsbeurt plant bij een dealer, is het de vraag of dergelijke geautomatiseerde berichten ook onder het briefgeheim vallen. Zelfs hersenen kunnen robots aansturen.
Waarom vallen metadata niet onder het briefgeheim? Zo heb ik althans begrepen uit de behandeling in de Tweede Kamer. Aan de ene kant begrijpt mijn fractie dat wel — zij horen bij het grondrecht dat de persoonlijke levenssfeer beschermt — maar aan de andere kant is het onderscheid tussen metadata en inhoud soms lastig te maken, en dat wordt in de toekomst alleen maar lastiger. Het zijn bijvoorbeeld diezelfde metadata die de geautomatiseerde bestellingen bij een supermarkt aansturen. Met andere woorden, verkeersgegevens zeggen in toenemende mate meer over de inhoud van de communicatie of zijn daarmee verweven. Denk alleen maar aan een onderwerpregel in een e-mail of de inhoud van een sms; wat alweer heel ouderwets is overigens. Graag een heldere uitleg van de regering waarom metadata niet onder het gemoderniseerde briefgeheim gaan vallen.
Zoals ik eerder aangaf, is mijn fractie van mening dat het belangrijk is en ook hoog tijd wordt dat het briefgeheim gemoderniseerd wordt. Mijn fractie heeft nog een aantal vragen die zij graag beantwoord ziet. Ook vraagt zij zich af of de interpretatie van het aangepaste briefgeheim, gelet op de ontwikkelingen zoals zojuist geschetst, niet te beperkt is. Dan bedoel ik in het bijzonder het ontbreken van de horizontale werking en het uitsluiten van de metadata van het aangepaste briefgeheim. Mijn fractie ziet met belangstelling uit naar de reactie van de regering.
De voorzitter:
Wenst een van de leden in eerste termijn nog het woord? Dat is niet het geval. Dan geef ik het woord aan de minister van BZK, als hij tenminste in de gelegenheid is, direct te antwoorden. Dat is het geval.