Plenair Duthler bij behandeling Doorverkoop toegangskaarten



Verslag van de vergadering van 10 oktober 2017 (2017/2018 nr. 3)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 15.00 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Duthler i (VVD):

Dank u wel, mijnheer de voorzitter. Al bijna tien jaar geleden — het is al vaker gezegd vanmiddag — hebben de initiatiefnemers het wetsvoorstel ingediend dat wij vandaag plenair behandelen. Reeds op 21 mei 2008 is het initiatiefvoorstel van wet ingediend bij de Tweede Kamer. Op 8 juni 2010 is het voorstel in de Eerste Kamer in behandeling genomen. Van begin af aan is mijn fractie zeer kritisch geweest. Een deskundigenbijeenkomst in november 2015, vijf jaar na dato, en twee nieuwe samenstellingen van deze Kamer verder hebben die kritiek niet verminderd of afgezwakt.

Voordat ik een nadere toelichting geef op die kritiek, was ik van plan om eerst nog kort een schets van de regeling te geven om de beoordeling van die regeling goed te kunnen plaatsen. Maar daar zie ik van af, want dat is al zo vaak gedaan door de andere woordvoerders dat ik meteen overga tot het delen van de juridische bezwaren, waarna ik in zal gaan op de meer principiële en praktische bezwaren. Bij de juridische bezwaren zal ik beginnen met het criterium van de kennelijke onredelijkheid. Voorwaarde voor doorverkoop is dat een prijsverhoging noch direct, noch indirect kennelijk onredelijk is. Een prijsverhoging wordt in ieder geval kennelijk onredelijk geacht te zijn als deze meer bedraagt dan 20% van de prijs die is vermeld op de toegangskaart. Dat is hier al eerder genoemd. De vraag van mijn fractie is: hoe wordt het criterium van een kennelijk onredelijke prijsstelling nader ingevuld wanneer een prijsverhoging minder bedraagt dan 20% van de oorspronkelijke prijs? Wanneer is deze direct kennelijk onredelijk en wanneer indirect kennelijk onredelijk? Mijn fractie heeft begrepen dat de initiatiefnemers van mening zijn dat het aan een rechter is om te bepalen wanneer daar in zulke gevallen sprake van is. Een rechtsgang is echter niet realistisch, alleen al vanwege de kosten die die met zich meebrengt, mede gelet op de hoogte van de prijzen waar het vaak om zal gaan. Graag hoort mijn fractie van de initiatiefnemers hoe zij hiertegen aankijken.

Als een toegangskaart te koop is aangeboden in strijd met het voorgestelde artikel 4a en er naar aanleiding daarvan een overeenkomst tot stand gekomen is, dan geldt het bedrag dat de koper heeft voldaan boven de prijs die vermeld is op de toegangskaart als onverschuldigd betaald. Tevens is de koop vernietigbaar, omdat de bepaling ten opzichte van consumenten van dwingendrechtelijke aard is. Strijd met een dwingendrechtelijke bepaling leidt op grond van artikel 340 van het BW tot vernietigbaarheid van een rechtshandeling. Concreet betekent dit dat een consument die onverhoopt een toegangskaart heeft gekocht voor een prijs die in strijd is met het voorgestelde artikel 4a, Boek 7 BW, twee keuzes heeft. De ene is dat hij het te veel betaalde terugvordert met een beroep op onverschuldigde betaling. De tweede is dat hij de overeenkomst laat vernietigen met een beroep op strijd met de dwingendrechtelijke bepaling en het volledige betaalde bedrag terugvordert, ook weer met een beroep op de onverschuldigde betaling. In veel gevallen zal een gang naar de overheidsrechter of een alternatieve geschilbeslechtingsinstantie nodig zijn om de wettelijke bescherming die hij met het wetsvoorstel gaat genieten te kunnen effectueren. Beide wegen zijn niet gratis en liggen ook om andere redenen niet voor de hand om in te slaan. Met andere woorden: hoe realistisch is het dat een consument de nietigheid van een overeenkomst gaat en ook kan inroepen? Hoe realistisch is het dat de consument met een beroep op de rechtsgrond van onverschuldigde betaling zijn geld zal terugkrijgen? De consument zal — ik noemde het al — in veel gevallen de rechter daarvoor nodig hebben. Als de consument kiest voor een gang naar de overheidsrechter, zal hij sowieso een griffierecht moeten betalen. En ondanks dat een consument bij een kantonrechter geen procesvertegenwoordiger hoeft te hebben, zal een bedrijf zich wél laten bijstaan en om die reden vaak een voorsprong hebben. Dat maakt de rechtsstrijd in veel gevallen, ondanks alle goede bedoelingen, al ongelijk. Is de voorgestelde rechtsbescherming van consumenten dan niet vooral een theoretische?

Kortom, de juridische bezwaren van de VVD-fractie zitten hem er dus ten eerste in dat een gang naar de rechter om het te veel betaalde terug te krijgen, geen realistische is, ten tweede dat een gang naar de rechter om een uitspraak te krijgen over het criterium van een direct en indirect kennelijk onredelijke prijsverhoging ook geen realistische is en ten derde dat de rechtsstrijd tussen consumenten en bedrijven vaak een ongelijke is. Graag een reactie van de initiatiefnemers.

Ik kom nu op de meer principiële en praktische bezwaren. Ik begin met de meer principiële bezwaren. Deze betreffen vooral het privaatrechtelijke karakter van de regeling. Daaraan vooraf gaat de vraag naar de aard en omvang van het probleem dat met dit wetsvoorstel wordt opgelost. Wat is het probleem precies? Hoe ziet het probleem eruit? En hoe groot is het probleem? Als het gaat om het probleem van de ondoorzichtige prijsvorming en het tegengaan van exorbitante prijzen van toegangskaarten, dan is het de vraag of dat met een wettelijke privaatrechtelijke regeling is op te lossen, of dat het beter aan de marktpartijen zelf kan worden overgelaten om dit probleem op te lossen. Het is tegen de liberale natuur van mijn fractie om als eerste naar wettelijke instrumenten te grijpen, die bovendien ook nog eens ingrijpen in de marktwerking, vooral daar bovendien onvoldoende is geprobeerd om met andere instrumenten het vermeende probleem op te lossen. Voor dergelijk wettelijk ingrijpen moeten zwaarwegende, dringende redenen zijn. Ook moeten er geen alternatieve instrumenten voorhanden zijn die minder ingrijpend zijn en een ander karakter dragen. Kennen de initiatiefnemers voorbeelden van pogingen om met andere instrumenten het vermeende probleem op te lossen? Zijn de door de initiatiefnemers aangedragen redenen zwaarwegend en dringend genoeg? Zijn er alternatieve instrumenten die minder ingrijpend en anders van karakter zijn? Is er werkelijk sprake van misstanden van zo ernstige aard dat deze nopen tot invoering van de voorgestelde regeling? De VVD-fractie vraagt het zich af, maar laat zich door de initiatiefnemers graag nog eens goed informeren. Graag dan ook een visie van de initiatiefnemers op hoe zij de problematiek op dit moment, bijna tien jaar na het indienen van het initiatiefvoorstel, zien en waarderen.

Stel dat de VVD-fractie zich laat overtuigen door de initiatiefnemers en het geschetste probleem deelt, dan nog vraagt zij zich werkelijk af of de aard van de voorgestelde regeling geschikt is als oplossing voor het door de initiatiefnemers geschetste probleem. De voorgestelde regeling is bedoeld om een algemeen belang te dienen. Het privaatrecht is bedoeld om private belangen te beschermen. Hier wringt het voor de VVD-fractie al. Daarbij komt dat de markt inmiddels zelf oplossingen heeft geïnitieerd om de zogenaamde zwarthandel tegen te gaan. Zo is er het Landelijk Meldpunt Internet Oplichting en biedt Marktplaats.nl uitvoerige voorlichting en advies aan gebruikers om fraude te ontdekken en te voorkomen. Daarnaast zijn in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland alternatieve platforms opgericht om fraude tegen te gaan en consumenten te beschermen. Zijn de initiatiefnemers hiermee bekend? Zo ja, hoe waarderen zij deze initiatieven? Ik zie een van de initiatiefnemers knikken, dus ik ben benieuwd naar het antwoord straks in eerste termijn.

Mevrouw Prast i (D66):

Ik ben, geloof ik, een beetje het spoor kwijt. Fraude is illegaal, nu al. We hebben het hier toch over iets wat nu wel mag?

Mevrouw Duthler (VVD):

Als u het hebt over fraude die illegaal is, als het daadwerkelijk zou gaan om fraude van zo grote omvang — dat hoor ik straks van de initiatiefnemers nog een keer — dan is de grote vraag die mijn fractie stelt, of je dat met een privaatrechtelijke regeling moet bestrijden of dat je moet kiezen voor andere instrumenten. Doorgaans plegen wij fraude te bestrijden met bestuursrechtelijke of strafrechtelijke instrumenten.

Tot slot, mijnheer de voorzitter, heeft mijn fractie nog enkele vragen over de effecten van de voorgestelde regeling op de markt en op de economie. Hebben de initiatiefnemers zich überhaupt rekenschap gegeven van deze effecten? Zoals ik noemde, is er in november 2015 een deskundigenbijeenkomst geweest. Een van de deskundigen noemde als mogelijke effecten de potentiële schade aan de werkgelegenheid en de Nederlandse economie, het in de kaart spelen van zwarthandelaars en het verplaatsen naar de secundaire ticketmarkt, waardoor het wetsvoorstel zijn doel voorbijschiet. Graag een reflectie van de initiatiefnemers op deze mogelijke effecten.

Kortom en samenvattend, mijnheer de voorzitter: de VVD-fractie vraagt zich af of en, zo ja, welk probleem met dit wetsvoorstel wordt opgelost en of de oplossing niet aan de markt zelf moet worden overgelaten. Daarnaast, en niet onbelangrijk, waardeert zij de voorgestelde rechtsbescherming van consumenten en de mogelijkheden voor consumenten om aan de rechter een beslissing te vragen vooral als theoretisch en niet als realistisch. In de praktijk zullen consumenten nu eenmaal niet snel naar een rechter gaan. Daarvoor zal het financiële belang te gering zijn en de drempel te hoog. De VVD-fractie kijkt met meer dan gemiddelde belangstelling uit naar de reactie en de beantwoording van de vragen door de initiatiefnemers.

Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Duthler. Wenst een van de andere leden in eerste termijn nog het woord te voeren? Dat is niet het geval.

Ik stel voor om te schorsen tot in elk geval 15.30 uur. Is dat voor de initiatiefnemers lang genoeg? Heeft u langer nodig? Korter? Maar 15.30 uur is wel het tijdstip dat we nodig hebben in verband met de commissievergaderingen. De vraag is niet of het eerder maar of het later moet. Het moet langer, wordt gezegd. Voor zover ik u kan verstaan: 15.45 uur? Gevraagd wordt: 16.00 uur. Dan schors ik tot 16.00 uur.