Verslag van de vergadering van 24 oktober 2017 (2017/2018 nr. 4)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 21.00 uur
De heer Kuiper i (ChristenUnie):
Voorzitter. Dank aan de commissie voor de beantwoording en ook dank aan de collega's voor inderdaad een mooi debat.
Om nog even bij dat laatste aan te knopen: ik geloof dat collega Koffeman zei dat ik initiator ben geweest van dat parlementaire onderzoek, maar dat was ik niet. Dat was inderdaad de fractievoorzitter hiervoor, die 25 jaar in deze Kamer had gezeten en dacht: waarom maken we geen gebruik van dat recht? Dus ere wie ere toekomt. Omdat we nu bij dit onderwerp zijn, wil ik iets zeggen over wat "de uniciteit" door de heer Flierman werd genoemd, dus dat de kracht van zo'n parlementair onderzoek ook gelegen is in de uniciteit ervan. Ik denk dat dat ook wel zo is. Tegelijkertijd is er toen in dat debat gezegd: je kunt dat dan ook weer opvatten als dat het tot sint-juttemis kan duren. Toen is als een soort idee geboren dat je dit in iedere parlementaire periode bijvoorbeeld eens een keer zou kunnen doen. Overigens is toen ook wel voorbeeld genomen aan senaten in het buitenland, met name het Hogerhuis in Engeland, die het eigenlijk veel regelmatiger doen en dan met name dus thema's agenderen die normaal gesproken eigenlijk niet in een Tweede Kamer of een Lagerhuis aan de orde komen. Vandaar dus ook de term "long-term issues". Maar goed, ik steun ook in dit geval weer wat door de collega's Kox en De Graaf is gezegd.
Ik had nog een vraag gesteld over wat ik een incongruentie noemde. Aan de ene kant is er het enorme accent op wetgevingskwaliteit. Daar hebben we een soort handleiding voor en die wordt nu zelfs als bijlage ook weer meegegeven. Iedereen moet dat lezen; dat is verplichte kost. Aan de andere kant is er de betrekkelijke verlegenheid ten aanzien van handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van wetgeving, waar eigenlijk veel minder aanwijzingen voor zijn maar waarvan je wel ziet dat de Kamer ernaar gaat tasten hoe ze daar iets mee kan doen. Het voorbeeld is genoemd van de financiële commissie hier die daarmee aan de gang is. Juist op dat vlak zou er dus nog wel wat te ontwikkelen zijn. Ik zou er nog wel een kleine bespiegeling over willen horen van de commissievoorzitter.
Wat Europa betreft: bij interruptie gaf ik al aan dat daar voor ons nog wel een principiële vraag ligt. Toen repliceerde collega Flierman met: nou, dan moet je dat aan de orde stellen. Ik kan u zeggen: ik doe eigenlijk niets anders. In mijn bijdragen rond de Europese Beschouwingen, maar ook in de commissie EUZA probeer ik dat punt wel steeds te maken, maar ik denk dat we dat met elkaar moeten doen. Er zal vast gelegenheid zijn om het daar weer over te hebben.
Als het gaat over de Permanente Vertegenwoordiger: we hebben er nu één, zoals de voorzitter dat terecht zei, en die verschijnt met enige regelmaat in de commissie EUZA. Misschien zouden we daar nog meer gebruik van kunnen maken, in het kader van het zo vroeg mogelijk in de processen van wetgeving weten wat er in Brussel speelt. Er was al een soort vervlechting ontstaan met de vraag of, als we middelen beperkt kunnen inzetten, die middelen niet worden besteed aan fractieondersteuning, want fractieondersteuning kan ook zijn voor het sterker opnemen en bekijken van de Europese dossiers in de fracties. Daarom hebben wij de motie van collega De Graaf ondersteund. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mijnheer Kuiper. Ik geef het woord aan de heer Koffeman.