Verslag van de vergadering van 16 januari 2018 (2017/2018 nr. 15)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 10.30 uur
Mevrouw De Bruijn-Wezeman i (VVD):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank de drie bewindspersonen voor hun uitvoerige beantwoording van gisterenavond. Het is overduidelijk dat het wetgevingsproces lang heeft geduurd en dat het veld terecht vraagt om zekerheden; zekerheden die deels ook nog vorm moeten gaan krijgen en het vertrouwen moeten gaan krijgen wanneer de nieuwe procedures worden uitgewerkt. Dit vertrouwen is er op dit moment op een aantal plaatsen zeker nog niet. Ik heb in mijn eerste termijn al een paar van die processen genoemd, zoals het opschalend multidisciplinair stappenplan, de uitbreiding van het takenpakket van de gemeenten en hoe om te gaan met de verplichte zorg in thuissituaties. Ook het waarborgen van de noodzakelijke samenwerking tussen de verschillende disciplines en het organiseren van informatieprocessen onderling is een hele uitdaging.
Mevrouw de voorzitter, mijn opsomming is niet uitputtend, maar dit betekent wel dat er een zeer zorgvuldig implementatietraject nodig is, waarin heldere procedure- en werkafspraken kunnen worden gemaakt. Ik vind het dan ook goed om te horen dat de bewindspersonen hieraan uitvoerig aandacht hebben besteed en aangeven een wat langere invoeringstermijn nodig te hebben, en dat we nu uitgaan van 1 januari 2020. Dit geeft dan ook ruimte om de wijzigingsvoorstellen waar we het over gehad hebben en de AMvB's tijdig in dat implementatieproces mee te nemen. Daarvoor mijn complimenten.
Ik denk dat we verder ook goede afspraken hebben gemaakt over de evaluatie en de inhoud daarvan. De punten zijn opgesomd; ik ga ze hier niet herhalen. Ik denk dat dat volledig was, waarvoor mijn dank. De aanvulling van mevrouw Barth om na die twee jaar iedere vijf jaar de wetten te evalueren, vind ik een zeer goede aanvulling. Dank u wel voor die suggestie, mevrouw Barth. Verder ben ik tevreden met de uitleg die minister De Jonge heeft gegeven naar aanleiding van mijn casus over het vallen en het ernstignadeelcriterium dat daar wel of niet aan toegedicht kan worden. In zijn uitleg heeft hij ruimte gegeven voor maatwerk en dat is iets wat in de zorg natuurlijk altijd mogelijk moet zijn. Daarvoor ook mijn dank. Ik onderschrijf ook de denkrichting die de minister gisteravond heeft aangegeven ten aanzien van het aanpassen van de procedure rondom dat zorgplan. Hieruit blijkt dat hij oog heeft voor de uitvoerbaarheid van de Wzd en we wachten met belangstelling het wijzigingsvoorstel af.
Aan staatssecretaris Blokhuis heb ik gevraagd welke voorbereiding er voor de gemeenten nog nodig zal zijn, omdat daar ook vragen over aan mij zijn gesteld. Hij heeft aangegeven dat dat op dit moment in kaart wordt gebracht en ik wil hem vragen om ons daarover nader te informeren zodra hij daar meer zicht op heeft.
Ik kom op het punt van de weigerende observandi. Ik heb gisteren namens de VVD al aangegeven dat wij er alles aan moeten doen wat in ons vermogen ligt om recidive van ernstige delicten te voorkomen, delicten die diep ingrijpen in het leven van de slachtoffers en hun omgeving, en die het gevoel van maatschappelijke veiligheid behoorlijk aantasten. Wij hebben dan ook aangedrongen op een palet aan maatregelen, waaronder eventueel het onderzoeken van de mogelijkheid om na het onherroepelijk worden van de straf alsnog tbs te kunnen opleggen. Maar ik heb ook duidelijk aangegeven dat dit voor de VVD-fractie een aanvulling is op de mogelijkheid die nu ook in het wetsvoorstel Forensische zorg zit, en op artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht dat de mogelijkheid biedt van die maatregel voor weigerende observandi.
Waarom vinden wij het belangrijk dat het een aanvullende maatregel is, die niet in de plaats komt van? Ik denk dat het sowieso belangrijk is dat verdachten ook tijdens hun strafproces al zo veel mogelijk duidelijkheid krijgen over de eventuele strafmaat en de te nemen maatregel. Het is ook in verdragen geregeld dat daarover zo snel mogelijk duidelijkheid moet worden gegeven. Vandaar dat wij ook de volledigheid van de rapportage voor de strafoplegging heel belangrijk vinden. De minister gaf gisteren aan dat dit bijvoorbeeld kan betekenen dat er rekening gehouden wordt met het al of niet opleggen van tbs in de hoogte van de strafmaat. We hebben gisteren allerlei casuïstiek zien langskomen van mensen en redenen waarom mensen zouden weigeren om mee te werken aan de pj-rapportage. Een van de redenen was dat bij verdachten de angst aanwezig is dat ze dan mee zouden werken aan hun eigen veroordeling.
Ik hecht er ook aan om nog een andere casus toe te voegen, namelijk het geval van iemand die volledig ontoerekeningsvatbaar is. Wanneer je dus die pj-rapportage altijd pas na een veroordeling zou doen, zoals ik hier in de suggesties langs zag komen, zou dat bijvoorbeeld ook betekenen dat een verdachte die volledig ontoerekeningsvatbaar is eerst gevangenisstraf opgelegd kan krijgen en vervolgens gaande het traject maar moet afwachten of die uiteindelijk wordt omgezet in tbs. Dat zou mijn fractie een onwenselijke situatie vinden. Wij zijn dan ook tevreden met de toezegging die de minister heeft gedaan om serieus te onderzoeken of aanvullend op de maatregel eventueel achteraf nog tbs opgelegd kan worden. Dat zou bijvoorbeeld een belangrijke aanvulling kunnen zijn in situaties waarin er gewoon vooraf geen persoonsgegevens beschikbaar zijn over de cliënt. Wellicht kan het totale palet verder uitgebreid worden, waardoor we hopelijk meer mogelijkheden hebben dan we op dit moment hebben. Ik wacht de uitkomsten van dat onderzoek af. Ik wil in aanvulling op wat mevrouw Bikker net heeft gevraagd nog wel vragen wanneer de minister verwacht dat onderzoek te hebben afgerond en ons daarover te kunnen informeren.
De voorzitter:
Denkt u aan uw tijd, mevrouw De Bruijn. U bent er al bijna anderhalve minuut overheen.
Mevrouw De Bruijn-Wezeman (VVD):
Een laatste zin dan, als het mag. Ik wil als laatste nog mijn waardering uitspreken voor de bewindspersonen voor het feit dat zij zich in korte tijd zo hebben ingelezen in deze complexe dossiers. Hun beantwoording schept bij mij in ieder geval het vertrouwen dat zij daar goed mee aan de slag gaan en dat zij hart hebben voor het veld.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw De Bruijn. Ik geef het woord aan mevrouw Barth.