Verslag van de vergadering van 30 januari 2018 (2017/2018 nr. 17)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 15.20 uur
De heer De Grave i (VVD):
Mevrouw de voorzitter, dank u wel. Ook van de kant van de VVD-fractie allereerst natuurlijk felicitatie aan de heer Van Kesteren voor zijn maidenspeech. Als oud-afgestudeerde van de Universiteit Groningen ben ik van de afdeling "hoe meer Groningers, hoe beter". Dus fijn dat u er bent en nu ook ingewijd.
Voorzitter. De leden van de VVD-fractie zouden dit debat willen beginnen met het uitspreken van woorden van grote waardering en respect aan het adres van de initiatiefneemster, mevrouw Dijkstra, maar ook aan degenen die haar bij haar werk hebben ondersteund. Op 19 december 2012 diende zij haar initiatiefvoorstel in bij de Tweede Kamer, ongetwijfeld na een forse tijd waarin zij het initiatiefvoorstel heeft voorbereid. Nu ruim vijf jaar later is dan eindelijk de behandeling in de senaat. Opnieuw, zo ziet het ernaar uit, zal de stemming voor de initiatiefneemster vol spanning zijn, na de aanvaarding in de Tweede Kamer met één stem verschil en, het is gememoreerd, met een tegenstander met ov-problemen en een voorstander die net als nieuw Kamerlid een tegenstander verving die net daarvoor burgemeester was geworden.
De leden van de VVD-fractie, zo zeg ik dus met enige schroom, kunnen op dit moment, vrees ik, weinig bijdragen aan het verminderen van de spanning bij de initiatiefneemster en haar ondersteuning. Want voor alle leden van mijn fractie geldt dat zij in meerdere of mindere mate pas na de behandeling van dit wetsvoorstel hier in de Eerste Kamer definitief hun standpunt zullen bepalen. Wellicht ten overvloede: ook bij de VVD-fractie geldt voor dit soort onderwerpen het primaat van de eigen individuele afweging voor elk lid.
Dat betekent, mevrouw de voorzitter, dat het voor mij als woordvoerder in dit debat niet eenvoudig is, want er spelen in mijn fractie op dit moment diverse opvattingen, gedachten en afwegingen. Dus ik kan heel moeilijk één betoog namens de VVD-fractie houden. Ik vraag de collega's begrip voor dit feit en zal daarom interrupties wellicht wat minder direct en concreet kunnen beantwoorden dan u normaliter van mij gewend bent. Ook mijn eigen oordeel zult u pas vernemen bij de eindstemmingen.
Voorzitter. Er zijn, denk ik, geen voorstellen geweest waar mijn fractie zo veel tijd en aandacht aan heeft gegeven als aan dit initiatiefvoorstel tot wijziging van de Wet op de orgaandonatie. Dit niet alleen door deel te nemen aan de schriftelijke voorbereiding en de door de senaat georganiseerde hoorzittingen, maar ook door als fractie zelf met betrokkenen en deskundigen uitvoerig van gedachten te wisselen. Terecht, want als de leden van mijn fractie het ergens over eens zijn, is het wel dat er sprake is van een ernstig probleem. Jaarlijks staan duizenden Nederlanders op een wachtlijst voor orgaandonatie, jaarlijks overlijden ongeveer 150 landgenoten die op een wachtlijst staan. Hoewel Nederland internationaal vergeleken het goed doet bij levende donaties, kan er geen discussie zijn over het feit dat dit niet het geval is bij postmortale donaties. De beleidsdoelstelling van 800 donaties per jaar wordt lang niet gehaald. In 2016 waren het er 689. Kortom, er is een ernstig probleem. Daarover bestaat wat ons betreft geen discussie. Maar waar de discussie wel over gaat, is de vraag of het initiatiefvoorstel strekkende tot invoering in de Wet op de orgaandonatie van een Actief Donorregistratiesysteem voor dit probleem een goede en proportionele oplossing is. Over het antwoord op die kernvraag lopen op dit moment de gedachten in mijn fractie uiteen.
Voorzitter. Voordat ik inga op die verschillende gedachten wil ik eerst het kader schetsen waarbinnen de leden van mijn fractie hun afweging willen maken. Zoals eerder gezegd: er is een ernstig probleem en dat probleem is er al lang. Er is ook al lang een wet, namelijk de Wet op de orgaandonatie, die stamt uit 1998. De kern van de huidige wet wordt gevormd door het opt-insysteem. Iedere burger kan zich in het donorregister laten registeren met "ja", "nee" of "een door mij aangewezen persoon kan voor mij beslissen". 40% van de Nederlanders heeft zich laten registeren, waarvan 60% met "ja". In totaal staat 24% van de mensen als "ja" geregistreerd. 60% heeft zich niet laten registreren. Maar in tegenstelling tot wat veel mensen denken, betekent niet registeren op basis van de huidige wet niet dat je geen donor kunt worden, zo is mij gebleken, zeker voordat dit debat losbarstte.
Volgens de huidige wet beslissen de nabestaanden bij niet-registratie. Een duidelijke meerderheid van de nabestaanden, 70%, weigert bij niet-registratie toestemming. Maar ook bij een ja-registratie kunnen nabestaanden bezwaar maken. In de praktijk wordt dan geen orgaandonatie toegepast. Er zijn leden in mijn fractie die het eigenlijk onjuist vinden dat wilsbeschikking door nabestaanden kan worden gewijzigd. Zij hebben daar moeite mee. Andere leden van mijn fractie hebben begrip voor de praktische en emotionele bezwaren die kunnen ontstaan als dit wordt gewijzigd. Wat ervan zij, de initiatiefneemster heeft op dit punt geen voorstel van wijziging gedaan van de Wet op de orgaandonatie, dus als zodanig ligt hier voor de senaat geen mogelijkheid tot wetswijziging. Het zal dus voor degenen die zich met "ja" hebben laten registreren, van belang blijven om dit met de nabestaanden te bespreken.
Mevrouw Martens i (CDA):
Volgens mij betekent dit wetsvoorstel juist wel een verandering ten opzichte van de nabestaanden, omdat zij geen say meer hebben, ook niet bij de mensen die als "geen bezwaar" worden geregistreerd. Ik dacht dat de heer De Grave zei dat het wetsvoorstel hetzelfde blijft op dat punt, maar volgens mij zegt het wetsvoorstel juist dat de positie van de nabestaanden verandert. Ze hebben geen say meer. Ze mogen het bezwaar bij niet-geregistreerden of anderszins alleen aannemelijk maken.
De heer De Grave (VVD):
Dat is mij volledig bekend, maar daar had ik het niet over. Ik had het uitsluitend over de situatie bij een ja-registratie. Bij een ja-registratie kunnen nabestaanden zeggen: het gaat toch niet door. Dan gaat het in de praktijk niet door. Ik leg u uit dat een aantal leden van mijn fractie daar principiële bezwaren tegen heeft. Ik gaf aan dat we op dit moment niks kunnen met die discussie, omdat er geen voorstel op dat punt ligt. Dat is een heel ander onderwerp. Op dat onderwerp, waarover u al een aantal keer heeft geïnterrumpeerd, kom ik nog uitvoerig terug.
Mevrouw Martens (CDA):
Mijn excuses.
De heer De Grave (VVD):
Nee, geen probleem. Ik kom nog uitvoerig op uw punt terug.
Voorzitter. Ik keer terug naar het afwegingskader. In 8% van de gevallen van een ja-registratie maken de nabestaanden bezwaar. Voor de cijferaars: dat is 2% van het totaal. Van de in aanmerking komende bevolking van Nederland is 24%-2%+30% van de 60% niet-geregistreerden waarbij de nabestaande toestemming geeft; dus 40% donor en 60% niet. Maar zoals al eerder is gemeld: uit opinieonderzoek blijkt consistent dat twee derde van de Nederlanders wel orgaandonor zou willen zijn. Er is natuurlijk altijd discussie mogelijk over opiniepeilingen en gewenste antwoorden, maar dit gat is wel heel erg groot. Nederland blijft met het aantal potentiële donors duidelijk achter bij het Europees gemiddelde.
De huidige Wet op de orgaandonatie is driemaal geëvalueerd. In 2001 was de conclusie van de evaluatie dat het systeem van opt-in niet hoeft te worden gewijzigd, maar dat er gewerkt moet worden aan een intensieve voorlichtingscampagne. De doelstelling van 25% meer orgaandonors werd geformuleerd. Bij de tweede evaluatie van de Wet op de orgaandonatie in 2004 werd opnieuw geconstateerd dat de ontwikkeling van het aantal orgaandonors achterbleef bij de doelstelling. Maar pas bij de derde evaluatie in 2006 werd uitgesproken dat het tekort aan donors zo groot was dat de mogelijkheid van een systeemwijziging in de wet van opt-in naar opt-out zou moeten worden onderzocht. In dat systeem ben je donor tenzij je aangeeft dat niet te willen zijn.
Als reactie hierop stelde het toenmalige kabinet de Coördinatiegroep Orgaandonatie in, de CGOD. Deze groep komt in het Masterplan Orgaandonatie met een groot aantal voorstellen, zoals kwaliteitsverbetering van de processen rond orgaandonatie in ziekenhuizen en grootscheepse voorlichtingscampagnes. Deze voorstellen zijn allemaal door het toenmalige kabinet overgenomen. Of zoals door de voorzitter van de CGOD werd geformuleerd tijdens een van de hoorzittingen: alles is uit de kast gehaald. Maar één voorstel uit het masterplan nam het kabinet in 2011 niet over, namelijk het voorstel om te komen tot een vorm van een opt-outsysteem. Het volgende citaat is al eerder aangehaald, maar het is een belangrijk citaat. Ik citeer: "De veronderstelling dat een persoon donor wil zijn als hij of zij daartegen geen bezwaar aantekent, achtte het kabinet een inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht, welke alleen is te rechtvaardigen als die inbreuk ontegenzeggelijk een aanzienlijke toename van het aantal donoren oplevert. Daarvoor zijn echter te veel onzekerheden".
Deze kabinetsreactie is in zekere zin in lijn met de adviezen van de Raad van State. Dit Hoge College van Staat neemt geen standpunt voor of tegen in, maar geeft aan dat het zelfbeschikkingsrecht niet als een juridisch absoluut criterium geldt. Een opt-outsysteem is niet in strijd met artikel 11 van de Grondwet, de onaantastbaarheid van het menselijk lichaam, of met artikel 8 van het EVRM, mits geregeld bij wet in formele zin en mits proportioneel. Het kabinet gebruikte in 2012 ditzelfde proportionaliteitsargument om dit onderdeel van het masterplan niet over te nemen. Even later kwam de initiatiefneemster met haar voorstel.
Oorspronkelijk bevatte de initiatiefwet een voorstel voor een zuiver opt-outsysteem. Je kunt je met "ja" of "nee" laten registreren of je kunt laten opnemen dat je je keuze overlaat aan je nabestaanden of een aangewezen persoon of personen. Bij niet-registratie sta je geregistreerd als "ja". Bij nota van wijziging is dat al gewijzigd voor aanvang van de plenaire behandeling aan de overzijde. Niet kiezen wordt apart geregistreerd, waarbij aan deze niet-registratie de wettelijke fictie wordt gekoppeld dat de betrokkene geen bezwaar heeft tegen donatie. Vandaar dat er niet meer wordt gesproken van een opt-outsysteem maar van een systeem van Actieve Donorregistratie.
Voorzitter. Uit de parlementaire stukken blijkt dat de nabestaanden ook bij het initiatiefvoorstel-Dijkstra om een oordeel wordt gevraagd bij een voorgenomen orgaanuitname. Daar is veel discussie over, dus ik citeer wat ik zelf heb gelezen in de memorie van toelichting, die onderdeel is van de wetsbehandeling: "In de praktijk betekent dit dat er geen orgaanuitname plaatsvindt als de nabestaanden bezwaar maken." In 2015 vond bij 8% van de ja-registraties uiteindelijk toch geen uitname plaats. In de praktijk wordt dus altijd rekening gehouden met de nabestaanden. Bij heftige en emotionele bezwaren zullen de nabestaanden in feite een doorslaggevende stem hebben. Dit zal als gevolg van het voorliggende wetsvoorstel niet veranderen. In artikel 20, lid 5 is opgenomen dat nabestaanden, wanneer zij over informatie beschikken waarmee zij aannemelijk kunnen maken dat iemand geen donor wil zijn, ondanks een ja-registratie of geen registratie, dit aan de arts kunnen voorleggen. Aannemelijk maken is een lichte vorm van bewijslast en kent geen vormvoorschriften. In de praktijk zal een arts het oordeel van de nabestaanden volgen.
Mevrouw Nooren i (PvdA):
In de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel staat bij het aannemelijk maken dat dit alleen gaat over de situatie waarin de wens van de potentiële donor niet klopt. Daar staat letterlijk achter: "De wil van de nabestaanden doet er niet toe." De situatie waarover u spreekt, is de situatie waarin iemand zichzelf in het huidige systeem positief heeft geregistreerd, maar er ernstige gewetensbezwaren zijn waardoor de artsen beslissen dat het in het belang van het verwerkingsproces van de familie niet aan de orde is om organen uit te nemen. Heeft u het anders gelezen dan mijn fractie?
De heer De Grave (VVD):
Ja, dat gevoel krijg ik wel als ik de hoeveelheid interrupties hierover hoor. Ik heb het gevoel dat ik, of althans mijn fractie, daar op dit moment een ander beeld bij heeft. Daarom is het uitermate van belang dat de initiatiefneemster hier uitvoerig op ingaat. Dit is een cruciaal onderdeel. Wij hebben het zo gelezen. Het is cruciaal dat we de nieuwe wet vergelijken met de huidige wet. Er is geen blancosituatie. Er is geen situatie waarin er niets geregeld is. Er zijn al regelingen. De samenleving heeft via de wetgever bepaalde eisen geformuleerd en bepaalde consequenties verbonden aan bepaalde gedragingen, bijvoorbeeld als mensen niet willen beslissen. Dat is eerder het debat geweest. Dat is geen waardenvrije situatie. Dan is er sprake van een situatie waarvan wij als samenleving hebben gezegd: dat moeten nabestaanden beslissen.
Er ligt nu een andere wet en in dat kader moeten wij opnieuw die afwegingen maken. Wat wij heel belangrijk vinden, is om heel duidelijk van de initiatiefneemster te horen hoe zij denkt over het verschil tussen de huidige wet en de nieuwe wet als het gaat om de positie van nabestaanden. Ons beeld is — daarom heb ik die citaten ook gegeven — dat die verandering betrekkelijk gering is en dat het heel moeilijk is om dat anders te formuleren. Wij waren zelf overtuigd van de andere inbreng van mevrouw Borst. In zulke debatten gaf zij aan hoe lastig dit soort morele grenzen precies in wet- en regelgeving is neer te leggen en dat je dus vertrouwen moet hebben in de wijze waarop de artsen daar in de praktijk mee omgaan en in de manier waarop zij dat in protocollen hebben geregeld.
Ik herinner mij de discussie die ik zelf heb gehad met de vertegenwoordigers van de KNMG over dat punt van het aannemelijk maken. Elke jurist weet dat de term "aannemelijk maken" een heel lichte vorm is. Als je daar ook geen, zoals de initiatiefnemer schrijft, vormvereisten aan stelt, dan komt het er in de praktijk op neer dat aan nabestaanden zal worden gevraagd hoe zij tot het oordeel komen dat betrokkene dit niet zou hebben gewild. Ik heb er toen zelf ook een aantal voorbeelden van gegeven. Men kan op dat moment zeggen: ik heb vader nog een halfuur voor zijn overlijden gesproken, of een dag van te voren, en hij veranderde van mening. Toen bevestigden alle artsen: dat is genoeg. De VVD-fractie vindt het belangrijk dat wat er nu in de praktijk gebeurt, wordt gehandhaafd. Dat wil zeggen: alle artsen geven aan dat je op dat moment geen discussie aangaat met nabestaanden; je praat met elkaar en je komt tot een conclusie. Het cruciale verschil zal moeten zijn, maar dat is een ander punt, dat dit bijdraagt tot meer registratie, maar wat ons betreft moet dit niet leiden tot een fundamentele verandering in de positie van nabestaanden. Daarom zijn wij ook zeer geïnteresseerd in de antwoorden op de vragen die onder andere ook door het CDA en de PvdA zijn gesteld.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Hoe kijkt de heer De Grave dan naar het wetsvoorstel wat betreft het aannemelijk maken? Het gaat om het afwijken van de wens van een potentiële donor in het licht van de oordeelsvorming van de arts, vooral in de situatie dat mensen geen bezwaar hebben geuit, en wat niet in de huidige protocollen en richtlijnen zit. Dat heeft dus geen wettelijke basis.
De heer De Grave (VVD):
Ja. Nogmaals, dan zul je het toch moeten vergelijken met de huidige situatie. Daarin is ook voor de positie van de nabestaanden geen wettelijke basis. Het is gebaseerd op hoe dat in de praktijk gaat. Ik probeerde mij voor te stellen hoe dat in de praktijk gaat. Het uitgangspunt — die discussie is ook gevoerd met de artsenvertegenwoordigers — is dat op dat moment de situatie is dat in de donorregistratie niet meer staat: ja. Er wordt onderscheid gemaakt tussen "ja", "nee", of "geen bezwaar". Op dat moment zegt de arts: "Uw vader staat hier geregistreerd als iemand die geen bezwaar heeft. De wettelijke fictie is dan dat hij donor kan zijn. Wat vindt u daarvan?" Zo zal het in de praktijk gaan. Dan zullen betrokkenen argumenten geven waarom zij dat eventueel niet zouden willen. Dat kan bestaan uit twee manieren: grote, eigen emotionele bezwaren. Daarover is volgens mij geen verschil van mening, in die zin dat dit hetzelfde blijft, net als dat voor de huidige wet geldt, tenminste zo hebben wij het begrepen. U schudt van nee, maar ik kijk nu ook naar de initiatiefneemster, want het is haar wet, en ik kijk naar het eigendom van de toelichting. Dat is het ene punt. Het andere punt is als het gaat om het aannemelijk maken dat het anders zit bij betrokkenen zelf. Daarover hebben wij ook uitvoerig gesproken. Dat aannemelijk maken, zal moeten bestaan uit bijvoorbeeld de overwegingen die ik zojuist gaf, namelijk vormvrij en licht. In de praktijk zal het erop neerkomen — dat is mijn inschatting en die haal ik ook uit de memorie van toelichting — dat het oordeel van de nabestaanden zal worden gevolgd.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Natuurlijk moeten wij de antwoorden van de initiatiefneemster afwachten. Daarom voeren wij vandaag ook het debat. Is niet het grote verschil tussen de huidige wet en het wetsvoorstel dat het artikel over het "aannemelijk maken" erin is gekomen? Is het niet zo dat dezelfde voorzitter van de KNMG die u aanhaalt, schriftelijk en tijdens de deskundigenbijeenkomst aan ons heeft gevraagd of dat artikel er niet uit kan, omdat dit tot rechtsonzekerheid bij artsen zal leiden?
De heer De Grave (VVD):
U weet misschien dat ik enige verbinding heb met de wereld van de artsen. Het zal u misschien zijn opgevallen dat heel veel organisaties van artsen juist heel erg voor dit wetsvoorstel zijn. Kortom, we moeten ervoor oppassen dit te verabsoluteren. Ik heb meer een juridisch probleem. Dat heb ik ook aangeven tegen betrokkenen. Ik heb ze gevraagd: hoe stelt u zich dit in de praktijk voor? Hoe wilt u dit dan formuleren? Je komt dan namelijk in een heel complexe discussie terecht over hoe je precies de juridische formulering vormgeeft als het gaat om hoe de wil van de nabestaanden was in de situatie die we hebben. Ik en de leden van mijn fractie geven er de voorkeur aan om dan te redeneren op de manier, zoals ik denk dat de wet nu luidt, namelijk dat in de praktijk de arts dit zal vragen. De nabestaanden geven vervolgens hun argumenten. Zij zullen argumenten hebben waarom zij de orgaandonatie dan niet willen. Die argumenten als zodanig moeten wat mij en mijn fractie betreft dan doorslaggevend zijn, zodat de nabestaanden in de praktijk het laatste woord hebben. Deze wettelijke formulering maakt dat dan aannemelijk doordat artsen vragen: waarom vindt u als nabestaanden dat hier toch geen orgaandonatie moet plaatsvinden? Dat mag toch worden gevraagd.
De voorzitter:
Mevrouw Nooren, tot slot op dit punt.
Mevrouw Nooren (PvdA):
Zeker, voorzitter. Is het geen cruciaal verschil dat het aannemelijk maken als iemand geregistreerd staat en de vraag wordt gesteld of het klopt wat er staat, in dit geval dat iemand als donor geregistreerd is — ik neem aan dat die vraag niet wordt gesteld als iemand niet geregistreerd is — een heel andere exercitie is? Ik ben heel benieuwd of de heer De Grave en zijn fractie er nog over hebben nagedacht of het uitmaakt dat er "geen bezwaar" staat, want het aannemelijk maken is dan een heel andere exercitie dan het afwijken van een registratie van iets wat vastligt, namelijk: ik ben voor donorschap.
De heer De Grave (VVD):
Heel erg veel zal afhangen van hoe het in de praktijk gaat. We praten over een heel complexe situatie, een situatie waarin de wilsbeschikking van de donor er niet is. Mevrouw Nooren hamert hier ongelooflijk op, maar zij vindt het blijkbaar geen probleem dat het in de huidige situatie zelfs mogelijk is dat de nabestaanden een wilsbeschikking terzijde schuiven, of dat de nabestaanden die vraag moeten beantwoorden vanwege het feit dat er in 60% van de gevallen geen mening is van betrokkene. Dat is ook ingewikkeld, lastig en moeilijk. Ik vergelijk dat met de situatie dat er een niet-registratie is. Dat betekent dus een wetsfictie van "ja", terwijl de nabestaanden dan toch de vraag moeten beantwoorden van: denkt u dat dit conform de wens van betrokkene is? Ik kan mij voorstellen dat de nabestaanden, als zij geen beroep willen doen op een eigen overtuiging, eigen bezwaren, zich willen beroepen op het feit dat de registratie van betrokkene niet klopt. Dat moeten zij dan aangeven. Dat moet dan toch voortkomen uit iets als: betrokkene is van mening veranderd, betrokkene heeft op zijn sterfbed iets anders gezegd, we hebben er op het laatst nog over gesproken, maar hij of zij is niet meer toegekomen aan de registratie. Of, wat ook heel veel voorkomt in al die situaties, er is sprake van twijfel of er echt een wilsbeschikking is geweest. Er wordt met de huisarts overlegd. Er kan ook sprake zijn van laaggeletterdheid, of van emotioneel-psychische problemen.
Dat zijn allemaal omstandigheden — daarover hebben wij uitvoerig met artsen gesproken — die in de praktijk met zich brengen dat het oordeel van de nabestaanden rond het begrip "aannemelijk maken" zal worden gevolgd. Daar gaat een arts niet over in discussie. Dat lijkt mij beter dan proberen om het allemaal wettelijk vast te leggen, want dan kom je in een juridische situatie. Dan kom je in een situatie terecht dat rechters dat wellicht moeten gaan beoordelen. Ik denk dat het uitgangspunt moet zijn dat de nabestaanden in zo'n situatie wordt gevraagd: wat vindt u hiervan? Ik heb de voorbeelden gegeven. Als men dan zegt dat dit niet in overeenstemming kan zijn met wat betrokkene vond, dan moeten de artsen dat volgen. Volgens mij is dat niet in strijd met de wet of de bedoeling van de wet. Ik vraag dat ook nadrukkelijk aan de initiatiefneemster. In de andere situatie willen de nabestaanden het zelf niet, zij hebben grote bezwaren, maar dat is geen verschil met de huidige wettelijke situatie. In die situatie, zelfs als betrokkene "ja" heeft gezegd, zal er geen sprake zijn van uitname van organen.
De voorzitter:
Vervolgt u uw betoog, meneer De Grave.
De heer De Grave (VVD):
De initiatiefneemster heeft overigens bij een volgende nota van wijziging een ook in de ogen van mijn fractie belangrijke verbetering van de registratiesystematiek toegepast, namelijk door in artikel 10 op te nemen dat iedere meerderjarige ingezetene periodiek opnieuw wordt geïnformeerd over haar of zijn donorregistratie, in ieder geval eens per tien jaar, en over hoe deze te wijzigen. Tevens wordt dit gedaan bij elke aanvraag van een paspoort, rijbewijs of identiteitskaart en bij de vernieuwing daarvan. Mijn fractie verwacht hiervan belangrijke positieve effecten in die zin dat het aantal niet-registraties in de zin van geen "ja" of "nee" zal dalen, doordat betrokkenen regelmatig geconfronteerd zullen worden met het vraagstuk rond orgaandonatie en de wijze waarop zij daarover blijkens het donorregister hebben besloten. Dit brengt mij wel tot een vraag aan de minister voor Medische Zorg. Kan hij al iets zeggen over de termijn waarbinnen artikel 10b kan worden geïmplementeerd? Is er al overleg over geweest met de gemeenten? Zijn er al afspraken gemaakt? En zijn er ook al afspraken gemaakt over de kosten?
Mevrouw de voorzitter. Als wij als VVD-fractie dit alles overzien, dan moet ons van het hart dat wij het betreuren hoezeer er in het politieke en maatschappelijke debat naar ons oordeel te vaak sprake is geweest, niet hier maar elders, van weinig vruchtbare uitvergrotingen en vergrovingen van werkelijkheden. Zo hebben voorstanders vaak, hoe begrijpelijk ook, op emotionele wijze gewezen op het feit dat er vele mensenlevens door het wetsvoorstel zouden kunnen worden gered. Los van het feit dat moeilijk objectief is vast te stellen in welke mate dit wetsvoorstel zou leiden tot meer orgaandonoren, suggereert het op deze wijze gebruiken van dit argument dat tegenstanders mensenlevens op hun geweten hebben. Dat lijkt ons geen goede manier om te argumenteren. Maar ook tegenstanders gebruiken al te vaak grote woorden en onjuistheden, als zou er sprake zijn van staatsonteigening van menselijke organen. Mijn fractie maakt groot bezwaar tegen dat beeld. Het is geen staatsonteigening. Het is een dilemma dat leeft in de samenleving, waar wij als samenleving en als regelgever op zo goed mogelijke wijze proberen ordening in aan te brengen. Dat is geen staatsonteigening, dat is ons werk.
Voorzitter. Als mijn fractie nuchter naar de initiatiefwet kijkt zoals die nu ter beoordeling voorligt in de senaat, in een afweging met het handhaven van de bestaande Wet op de orgaandonatie, dan moet toch de conclusie zijn dat er voor zulke hele grote woorden en uitvergrotingen eigenlijk weinig aanleiding bestaat. Feitelijk zijn de verschillen tussen de huidige situatie van de Wet op de orgaandonatie en de nieuwe situatie op basis van het voorstel-Dijkstra beperkt: een onomstreden voorstel ingebracht bij nota van wijziging in artikel 10 en de kern, invoering van een systeemwijziging, in de zin dat waar in de huidige wet niet-registreren betekent dat jouw nabestaanden beslissen, in het voorgestelde systeem de wetgever aan niet-registreren de wetsfictie koppelt dat betrokkene geen bezwaar heeft tegen orgaandonatie, maar in de praktijk — maar goed, daar hebben we het uitvoerig over gehad — de nabestaanden ook volgens de initiatiefneemster zelf het laatste woord zullen houden. Daarmee is de kernafweging dus teruggebracht tot het antwoord op de vraag of deze relatief beperkte systeemwijziging bijdraagt, en zo ja in welke mate, aan het onomstreden belang van meer postmortale donaties en of de bijdrage aan dit belang opweegt tegen een, zij het beperkte, aantasting van het zelfbeschikkingsrecht.
Dat brengt mij tot slot tot een weergave van de gevoelens en gedachten zoals die momenteel in mijn fractie leven. Een deel van de fractie voelt zich het meest thuis bij de redenering dat, nadat langdurig door diverse kabinetten aan de hand van diverse rapporten is gepoogd te komen tot een forse verhoging van het aantal donorregistraties, nu het moment is gekomen de laatste mogelijkheid te gebruiken, namelijk het wettelijk invoeren van een gematigd ADR-systeem, zoals ook door de Coördinatiegroep Orgaandonatie wordt bepleit. Tevens gebruiken voorstanders het argument dat het stimuleren van registratie gewenst is, juist redenerend vanuit het belangrijke liberale beginsel van het zelfbeschikkingsrecht. Het is beter dat het individu zelf aangeeft wat gewenst wordt na overlijden, dus zelf beschikt, dan dit over te laten aan de nabestaanden.
Een ander deel van de fractie onderschrijft de problematiek, maar voelt zich het meest thuis bij de redenering dat het ADR-systeem ten principale ongewenst is als een te vergaande inbreuk op het zelfbeschikkingsrecht. Het gebruiken van organen na overlijden, hoezeer ook van maatschappelijk belang, is dermate ingrijpend dat daartoe niet mag worden besloten vanuit een wetsfictie, ook al wordt in de praktijk bij niet-registratie, dus bij wetsfictietoestemming, altijd het oordeel van de nabestaanden gevraagd en gevolgd. Ook bestaat bij deze leden twijfel over de mate waarin de systeemwijziging werkelijk zal bijdragen aan het vergroten van het aantal beschikbare donoren.
Tot slot. Een ander deel van mijn fractie voelt zich het meest verwant met de redenering dat invoering van een ADR-systeem een dermate ingrijpende en maatschappelijk omstreden maatregel is dat, met erkenning van de ernst van de problematiek, dit instrument pas wettelijk moet worden ingevoerd als allerlaatste instrument, als werkelijk alles uit de kast is gehaald om zonder wettelijke systeemwijziging te komen tot verhoging van het aantal orgaandonaties. Daarbij verwacht dit deel van de fractie veel van de maatregelen zoals opgenomen bij nota van wijziging in artikel 10. Dit deel van de fractie realiseert zich dat in de senaat alleen ja of nee kan worden gezegd tegen het voorstel dat voorligt en dat zij uiteindelijk een keuze zullen moeten maken die ze eigenlijk liever niet nu hadden willen maken. Immers, een tegenstem is ook een stem tegen de gewenste maatregelen van artikel 10, maar een voorstem is ook een stem voor de op dit moment niet gewenste invoering van een gematigd ADR-systeem.
Tot slot zou mijn fractie nog aan de minister voor Medische Zorg willen vragen op welke termijn invoering van de nieuwe registratiesystematiek mogelijk is als de initiatiefwet zou worden aangenomen en of hij iets kan zeggen over op welke wijze de samenleving hierop zal worden voorbereid. Anderen hebben daar ook naar gevraagd.
Mevrouw de voorzitter. Mijn fractie heeft verder geen concrete vragen aan de initiatiefneemster. De behandeling tot nu toe is uitputtend en volledig geweest. Mijn fractie nodigt haar natuurlijk wel uit in te gaan op de gedachten en afwegingen welke binnen mijn fractie leven. Ik kan haar verzekeren van een aandachtig gehoor van de leden van de VVD-fractie.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer De Grave. Ik geef het woord aan de heer Koffeman.