Verslag van de vergadering van 22 mei 2018 (2017/2018 nr. 30)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.13 uur
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. De traditie om periodiek stil te staan bij de Staat van de Rechtsstaat verdient het om in ere gehouden te worden. Steeds weer blijkt hoezeer het nodig is om te beoordelen hoe ontwikkelingen in wetgeving, bestuur en rechterlijke macht zich verhouden tot de doelstellingen van de democratische rechtsstaat. Nederland doet het goed op de internationale lijstjes van de rechtsstaat — dat werd net ook al gememoreerd — maar tijd voor zelfgenoegzaamheid of onverschilligheid hebben we niet. We weten uit de geschiedenis en zien om ons heen dat de rechtsstaat nooit een vanzelfsprekendheid is; hij kent voortdurend meer bedreigingen dan stimulansen. Tijdens de deskundigenbijeenkomst werden de treffende woorden van onze overleden collega Willem Witteveen daarom ook terecht aangehaald: "De rechtsstaat is geen rustig bezit, geen huis waarin wij onbezorgd kunnen gaan slapen."
Discussies in de Nederlandse samenleving draaien vaak om de vraag naar de Nederlandse identiteit, alsof steeds minder mensen weten wat ons DNA is, wat ons verbindt. Voor mijn fractie vormt de democratische rechtsstaat de kern van onze identiteit. Maar veel mensen lijken de principes die inherent zijn aan de democratische rechtsstaat niet langer vanzelfsprekend als uitgangspunt te nemen, ook niet in hun zoektocht naar de Nederlandse identiteit. Ik denk dan aan de scheiding der machten en onafhankelijkheid van de rechtspraak. We zagen daarnet een treffend voorbeeld hiervan. Maar ik denk ook aan rechtsgelijkheid en rechtszekerheid, democratische legitimiteit en publieke verantwoording, erkenning van individueel burgerschap en de rol van de overheid om burgerrechten te beschermen. Die zorgelijke tendens komt niet uit de lucht vallen. Ook veel bestuurders en politici handelen immers niet altijd evident naar deze beginselen of geven ze geen voorrang, laat staan dat ze burgers overtuigen van het belang en de redenen voor strikte naleving ervan.
Voor een reflectie op de democratische rechtsstaat zullen we daarom alle actoren binnen het systeem onder de loep moeten nemen. De checks-and-balances binnen de trias politica werken alleen bij een zuivere rolverdeling waarbij iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid neemt. Rolvervaging zien we met name bij de wetgevende en uitvoerende macht. Volksvertegenwoordigers die bijvoorbeeld hun rol als controleur en tegenspeler niet vrij en soeverein invullen, onder andere door dichtgetimmerde regeerakkoorden. De regering die de rechtsbescherming van burgers verzwakt onder het mom van het tegengaan van juridisering, bijvoorbeeld bij ruimtelijke ordening, de Groningse gaswinning maar ook deels in het sociale domein. Publiek-private samenwerking, marktwerking, informalisering en zelfs ook decentralisaties maken de overheid soms minder grijpbaar voor mensen die haar willen aanspreken. De wetgever die zich niet houdt aan de rechtsbeginselen door de Wet raadgevend referendum in te trekken zonder mogelijkheid van een referendum. Een overheid die burgers ontoereikend beschermt tegen oneigenlijk gebruik van hun persoonsgegevens en daar soms ook zelf aan bijdraagt. De Europese wetgever die het vertikt om het wetgevingsproces transparant te maken, ondanks het uitdrukkelijke gebod van het Hof van Justitie.
Al deze praktijken werken vervreemdend voor burgers, die zich juist beschermd moeten weten tegen machtsmisbruik en die een betrouwbare overheid nodig hebben om hun democratische rechten te kunnen uitoefenen. Juist in deze tijd is het van belang dat de burger de overheid aan zijn zijde weet, en niet tegenover zich. We kennen al veel onzekerheden die burgers het gevoel geven grip te verliezen, onder andere door technologisering en globalisering, verdergaande privatisering en flexibilisering. De overheid dient hen te ondersteunen bij het versterken van hun regie over hun eigen leven en de samenleving waarin ze leven. Dat vergt denken vanuit het perspectief van de burger en vanuit een plichtsbesef over de rol van de overheid ten aanzien van haar burgers.
In bestuurlijke ontwikkelingen waarin het belang van burgers wél een van de uitgangspunten was, lijken uiteindelijk kostenefficiëntie en andere overwegingen toch de overhand te krijgen. Denk aan de decentralisaties die zijn doorgevoerd in zorg en welzijn en participatie. Omdat ze gepaard gingen met grote bezuinigingen, werd het beoogde maatwerk en integraal werken direct moeilijker te realiseren. Als gevolg hiervan ervaren met name kwetsbare mensen niet de voordelen van decentralisatie, maar lijken ze juist meer moeite te hebben om de weg naar de juiste hulp te vinden.
Dit sluit aan bij de verontruste conclusies van het WRR-rapport van vorig jaar met de titel Weten is nog geen doen, dat gaat over de mate van zelfredzaamheid van burgers. De WRR constateert dat een grote groep burgers, ook mensen met een goede opleiding en goede maatschappelijke positie, in situaties verzeild kunnen raken waarin hun zelfredzaamheid ontoereikend is. De overheid echter baseert haar beleid op de eigen verantwoordelijkheid van burgers en gaat daarbij vooral uit van het rationalistisch perspectief. Hierdoor vallen onnodig veel mensen tussen wal en schip en kunnen ze alleen nog maar moeilijker hun eigen verantwoordelijkheid dragen. De WRR pleit daarom voor een realistisch perspectief dat mensen handvatten biedt voor die eigen regie, maar dat ook zorgt voor een versterkte legitimiteit van overheid en beleid.
Exemplarisch voor de gevolgen van de overheidsbenadering is misschien wel de huidige schuldenindustrie, waarbij bedrijven vorderingen opkopen en daarmee de schuldenaar nog jaren achtervolgen, steeds weer vermeerderd met nog hogere rekeningen. Bij de overheid kunnen veel schuldenaars niet meer terecht en als ze al in een schuldsaneringstraject terechtkomen, helpt hun afhankelijkheid van commerciële bewindvoerders hen meestal niet om hun leven op orde te krijgen. Ze raken daardoor vaak alleen maar verder in een isolement. Het ideaal van zelfbewuste mensen die eigen keuzes maken, laat staan het ideaal van de beoogde participatiemaatschappij, raakt hierdoor verder uit het zicht. Delen de ministers onze perceptie van deze ontwikkelingen? Wat stellen zij hiertegenover? Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat mensen ondersteund worden in het voeren van hun dagelijkse regie in een steeds complexer wordende samenleving?
Voorzitter. In een democratische rechtsstaat staat een zelfbewuste overheid voor haar burgers en biedt ze hun de rechtszekerheid en de mogelijkheden om voor zichzelf op te komen, ook tegen de overheid zelf. Daar hoort bij dat mensenrechten niet alleen werken als een instructienorm aan de overheid, maar dat ze ook kunnen worden ingeroepen door burgers als zij vinden dat de overheid haar verplichtingen niet nakomt. De Nederlandse regering zou haar burgers daarom ook toegang moeten geven tot individueel klachtrecht bij internationale verdragen. Deze Kamer heeft de regering daar al jaren geleden in een motie toe opgeroepen. Dat gold wat ons betreft in elk geval voor het facultatief protocol bij het Kinderrechtenverdrag, het Gehandicaptenverdrag en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten. Jarenlang heeft de regering zich hierover in stilte gehuld en de herhaalde oproepen van deze Kamer genegeerd. Uw voorganger heeft uiteindelijk vorig jaar toegezegd om alvast een goedkeuringswet voor de ratificatie van het facultatief protocol bij het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten in te dienen. Daarbij zou de Raad van State meteen ook worden gevraagd om een advies ten aanzien van het individueel klachtrecht bij de twee andere verdragen. Tot op heden hebben wij nog geen beweging bespeurd, maar een nieuw kabinet geeft nieuwe kansen op het nakomen van toezeggingen. Kan de minister aangeven hoever het met dit wetsvoorstel staat?
Voorzitter. Met een overheid die zich meer lijkt terug te trekken, komen de rechtsbescherming en het opkomen voor de rechtsstaat steeds meer bij de rechter te liggen. Die rechter schrikt daar soms ook niet voor terug; denk bijvoorbeeld aan de Urgenda-zaak. Tegelijkertijd is de rechterlijke macht afhankelijk van die wetgevende en uitvoerende macht om zijn functie te vervullen, en daarover leven grote zorgen, zo bleek onder andere uit onze deskundigenbijeenkomst en de voorbereiding daarop. De rechterlijke macht wordt sterk gestuurd op kostenefficiëntie, terwijl kwalitatief goede en onafhankelijke rechtspraak zich niet laat afmeten aan snelheid en kwantiteit. Door de afkalvende budgetten komt de kwaliteit van de rechtspraak serieus onder druk te staan, zo blijkt uit onderzoek. Er is te weinig tijd voor een zaak en het duurt te lang voordat een zaak wordt behandeld en voordat burgers de uitspraak krijgen uitgereikt. Te weinig nieuwe rechters worden opgeleid. Nieuwe ontwikkelingen zijn voor eigen rekening van de rechterlijke macht. Zo wordt de rechterlijke macht niet gecompenseerd voor extra druk als gevolg van nieuwe wetgeving en blijkt ook de investering in de digitalisering van de rechtspraak een koekje van eigen deeg.
Terwijl rechters vanuit hun professie weinig regie hebben over ingrijpende operaties zoals de herziening van de gerechtelijke kaart en KEI, blijkt uit evaluaties hoe weinig de meerwaarde is geweest en hoeveel er ook mis gaat. Broodnodige innovaties doorvoeren terwijl de rek eruit is en besparingen vooraf worden ingeboekt, is ook vragen om mislukkingen en in elk geval het niet halen van de doelen. Rechters willen wel graag. Geef ze dus de ruimte in tijd, in geld en in zeggenschap. Laten we de kwaliteit en professionele standaarden weer leidend maken. Goede rechtspraak is geen product, laat staan dat een goed functionerende rechtsstaat een product is. Erkent de minister de huidige problemen en zo ja, welke oplossingen heeft hij voor ogen?
Deels door deze knellende positie en deels door andere maatregelen die de toegang tot de rechtspraak beperken, ervaren de rechtbanken substantieel minder zaakinstroom. Burgers ervaren te hoge financiële drempels, waardoor ze het zonder rechtspraak moeten doen. Het OM doet steeds meer strafzaken af, waardoor burgers niet alle strafvorderlijke waarborgen toekomen. Bedrijven ervaren de toegang tot efficiënte rechtspraak als te beperkt en vinden hun weg naar alternatieve geschillenbeslechting, zoals e-courts. Voor die laatste gelden echter niet dezelfde criteria, zoals hoor en wederhoor, transparantie en andere rechtsbeginselen. Is de minister overigens bereid om ervoor te zorgen dat ook bij die vormen van geschillenbeslechting aan de normen van ons procesrecht zal worden voldaan?
Als we de rechterlijke macht de nodige professionele ruimte willen bieden, dan zullen we het beleid van de afgelopen jaren tegen het licht moeten durven houden, zoals de invoering van integraal management en de Raad voor de rechtspraak, de opschaling van de gerechten en de afschaffing van de kantongerechten. Hebben ze inderdaad bijgedragen aan onafhankelijke en toegankelijke rechtspraak, niet alleen omwille van rechtvaardige beslissingen maar ook van rechtsvorming en openbare normhandhaving? Ook zullen we bereid moeten zijn het systeem van de outputfinanciering te heroverwegen en te beoordelen of een zelfstandige begroting voor de rechterlijke macht niet veel beter zou zijn, juist om de rechtsstaat te beschermen. Graag krijg ik hierop een reactie van de minister. Is hij bereid om hierop een visie te ontwikkelen? En is de minister op de wat kortere termijn bereid om de huidige knelpunten te onderzoeken en te beoordelen welke consequenties op het gebied van financiering die zouden moeten hebben in de Voorjaarsnota of de komende begroting?
Ruimte voor innovatie wordt van alle kanten bepleit, en meer concreet wordt gepleit voor meer nabijheid bij burgers in de zin van een grotere toegankelijkheid en meer maatwerk. Effectieve rechtspraak vergt immers een individuele beoordeling en aanpak, en draagvlak voor de beslissing bij burgers. Dat zijn zaken waar juist de kantonrechter in uitblonk. Terwijl de regering rechters dus meer op afstand van burgers lijkt te hebben geplaatst, klinkt de roep om spreekuurrechters — of vrederechters, zoals ze in het Belgische systeem heten — steeds luider, niet in de laatste plaats uit de mond van de rechters zelf. Vanuit de erkenning dat veruit de grootste groep rechtszoekenden nooit bij een rechter terechtkomt, willen zij juist nieuwe praktijken en innovaties om te zorgen dat ze dichter bij de mensen komen. Die mensen blijven vaak verstoken van onpartijdige en deskundige geschillenoplossers, en dat raakt rechtstreeks aan hun vertrouwen in de rechtsstaat. Er is inmiddels positieve ervaring opgedaan met het Huis van het Recht en de spreekuurrechter, en het regeerakkoord vermeldt dat er experimenten komen met de buurtrechter. Die zaken liggen natuurlijk in elkaars verlengde, maar ik wil graag nog meer duidelijkheid over het precieze ambitieniveau van de minister. Op welke schaal worden deze experimenten uitgevoerd? Worden de ervaringen met de spreekuurrechter en de Belgische vrederechter daarbij betrokken? En op welke termijn denkt de minister er structureel ruimte aan te kunnen geven? Verwacht hij dat nog binnen deze kabinetsperiode te kunnen doen?
Voorzitter. Ik refereerde zojuist al aan andere factoren die de toegang tot de rechter beperken. Deels betreft het de verhoging van de griffierechten, maar het betreft ook de beperkte toegang tot de rechtsbijstand. Ik denk aan kleine ondernemingen en in elk geval zzp'ers voor wie een rechtsbijstandsverzekering een te hoge drempel vormt. Maar ook andere groepen rechtszoekenden met een laag inkomen lopen aan tegen een beperkte toegang tot gefinancierde rechtsbijstand. De regering heeft in het coalitieakkoord geschreven dat geen enkel rechtsgebied wordt uitgezonderd van de rechtsbijstand, en dat is winst. Maar wat betreft de omvang en de criteria tasten wij nog in het duister. Volgens het regeerakkoord moet herziening van de rechtsbijstand binnen de bestaande budgettaire kaders blijven. Daar lijkt zich een probleem voor te doen. De commissie-Van der Meer concludeert immers dat er sprake is van ernstig achterstallig onderhoud in de gefinancierde rechtsbijstand. Als het aantal toevoegingen niet afneemt, zal het budget fors omhoog moeten om de beloning op peil te houden. De minister heeft eind november vorig jaar laten weten zes maanden uit te trekken voor een nader overleg en verkenning met het veld. Wat heeft dit tot nu toe opgeleverd en welke maatregelen kunnen we verwachten? Is het uiteindelijk niet toch een politieke keuze die moet worden gemaakt voor een toegankelijk stelsel van rechtsbijstand, een keuze die misschien onvermijdbaar geld kost?
Voorzitter. Een andere afspraak in het akkoord vormt ook een rechtstreekse bedreiging van de toegang tot het recht, en wel voor asielzoekers. Het plan om hun rechtsbijstand af te schaffen voorafgaand aan het voornemen van de IND tot een afwijzende beschikking zal de kwaliteit van de beslissing aantasten, vooral gelet op de in Europa uniek korte asielprocedure van acht werkdagen. Nederland heeft de rechtsbijstand voorafgaand aan de beslissing altijd genoemd ter rechtvaardiging van deze snelle asielprocedure. Het kon zorgvuldig omdat de rechtsbijstand van begin af aan betrokken was. Dat was zelfs zo overtuigend dat Zwitserland het systeem volledig heeft overgenomen. De rechtsbijstand was daar zelfs het doorslaggevende argument in het referendum over de snelle asielprocedure. En nu dreigt de regering zelf wel de waarborg af te schaffen maar niet de snelheid van de procedure. Dat kan niet straffeloos, lijkt onze fractie. Een belangrijk argument is altijd geweest dat een hoge kwaliteit het aantal beroepsprocedures en vervolgverzoeken zal beperken. Zal de regering voordat zij dit plan ten uitvoer zal brengen een impact assessment gaan doen op zowel de kwaliteit als het aantal procedures?
Voorzitter. Ik noemde al eerder het toenemend verlies aan grip voor burgers door de zich razendsnel ontwikkelende technologie. Daar moet de politiek een antwoord op hebben. Toekomstige algoritmen bijvoorbeeld kunnen in één dag meer doorzoeken dan talrijke juristen en advocaten in heel hun leven. Vrijwel onfeilbare leugendetectors kunnen in de nabije toekomst in onze hersenen zien aan de hand van fmri-scans of we wel of niet liegen. Ook gezichtsherkenning zal straks niet meer weg te denken zijn in veel domeinen van het overheidsbeleid. Bij de opdracht om een verdere digitalisering van onze rechtsstaat op een veilige manier in te richten en te borgen, is de grootste uitdaging om de technologie de baas te blijven. Zeker als het raakt aan fundamentele mensenrechten, is de wereldwijde vrije markt niet de aangewezen partij om de macht te hebben. Algoritmen zijn immers allesbehalve neutraal of waardevrij. Neem softwareprogramma's die rechters in de Verenigde Staten bijstaan en die berekenen of een verdachte opnieuw de fout ingaat. Die blijken ronduit te discrimineren. Het algoritme voorspelde in 60% van de gevallen correct of iemand weer opnieuw de fout inging, maar de foutmarge bleek bij zwarte Amerikanen twee keer zo groot. Ook in Nederland worden big data ingezet om risicoprofielen te destilleren: bij woonfraude, financiële fraude en inzet van politie. Is de regering het met ons eens dat het juist van groot belang is dat er controle en transparantie is als het algoritme aan fundamentele grondrechten van onze burgers raakt?
Daar komt bij dat publieke diensten in toenemende mate afhankelijk zijn van algoritmen die door private partijen ontwikkeld worden, waardoor het lastig te achterhalen is welke keuzes zijn gemaakt en welk effect dat heeft. Bedrijven geven nu vaak geen inzicht in de opbouw van hun algoritmen omwille van gevoelige bedrijfsinformatie. Is de regering het met GroenLinks eens dat de overheid en de burger inzicht moeten hebben in alle achterliggende informatie van een door een privaat bedrijf gebouwd algoritme als dat grond- of mensenrechten raakt?
Kennis is macht en verdient democratische legitimatie en controle, zeker als het kennis betreft over de uitleg en toepassing van wetten en regels. Maar in dit kader is ook de toenemende macht van de grote, vaak Amerikaanse techbedrijven zorgwekkend. We kennen ze allemaal: Facebook, Google, Apple en Amazon. Deze techreuzen zijn rijker en machtiger dan veel landen op aarde en hebben verkapte monopolies in hun markt. Data zijn immers het nieuwe goud. Is de regering bereid om binnen het EU-kader, eventueel in samenwerking met de VS, meer controle te krijgen op die datastromen van Amerikaanse bedrijven ter bescherming van onze burgers en om hun monopoliepositie te doorbreken? Welke mogelijkheden ziet de minister om op te komen voor de belangen en rechten van burgers ten opzichte van deze bedrijven?
Voorzitter. Het Rathenau Instituut concludeerde alweer enige tijd geleden dat de toenemende digitalisering belangrijke publieke waarden als gelijke behandeling, privacy, autonomie en menselijke waardigheid onder druk zet. Het is hoog tijd om de fundamentele impact van digitalisering op de samenleving te onderkennen en ervoor te zorgen dat publieke waarden en grondrechten in het digitale tijdperk worden geborgd. Mijn fractie is daarom blij met de aankondiging van de minister om onderzoek uit te zetten naar de impact van algoritmen en naar de borging van onze publieke waarden in het digitale tijdperk. Worden deze onderzoeken in interdepartementale afstemming uitgezet? Wordt de rol van toezichthouders ook betrokken bij deze onderzoeken? En welke planning voorziet de minister voor de komende jaren: zet hij erop in om nog deze kabinetsperiode de studies te benutten voor een kabinetsvisie en voor een eventuele invoering van maatregelen? Op welke wijze betrekt de regering het parlement bij de noodzakelijke reflectie op de governance van de maatschappelijke en ethische digitaliseringsvraagstukken?
Mevrouw Duthler i (VVD):
Ik deel heel veel van wat u, mevrouw Strik, noemt over de impact van digitalisering op de rechtsstaat. Ik deel ook uw zorgen dat een paar grote techbedrijven eigenlijk de controle hebben op al onze data en daarmee ook op de informatie die wij tot ons krijgen, door wie wij worden geïnformeerd en hoe wij worden geïnformeerd. Tegelijkertijd hoor ik u vragen naar het ontwikkelen van een kabinetsvisie, nog deze kabinetsperiode. Ik ga er even van uit dat deze kabinetsperiode nog heel lang duurt, maar bij een kabinetsvisie vraag ik mij af: duurt dat niet een beetje lang, zouden we niet sneller actie moeten ondernemen, want de digitalisering wacht niet op een kabinetsvisie?
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Dat is zo, een visie kan een langetermijnproces zijn. Het kan ook sneller gaan. Daarom wil ik juist meer inzicht in de agenda van de ministers. Ik zou het heel erg jammer vinden, en inderdaad ook niet in overeenstemming met de urgentie van dit probleem, als we aan het einde van deze kabinetsperiode een visie hebben liggen en het aan een volgend kabinet is om een en ander te gaan uitvoeren. Ik hoop werkelijk dat we straks een ambitieus en toch realistisch antwoord van de minister hierop krijgen. Ik deel dus het gevoel van urgentie dat mevrouw Duthler hier uitspreekt.
Mevrouw Duthler (VVD):
Dank. Ik deel die ambitie met de GroenLinksfractie.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Dank je.
Voorzitter. Ook de huis-, tuin- en keukendigitalisering behoeft een groter urgentiegevoel bij het kabinet. ICT-problemen blijven de rijksoverheid namelijk achtervolgen, zo bleek weer uit een recent onderzoek van de Algemene Rekenkamer. Bij maar liefst negen ministeries rammelt de beveiliging van de computersystemen. Bij het ministerie van Binnenlandse Zaken stond de achterdeur voor cybercriminelen en kwaadwillende hackers tot vorige maand zelfs wijd open, ontdekte de controle-instantie. Dat ook met deze gebreken de rechtsstaat is gemoeid, hoeft na mijn inbreng hopelijk geen nader betoog.
Voorzitter, tot slot. Lijstjes zijn mooi en het is goed dat we daar hoger in de rij staan, maar ze moeten ons ook niet verblinden. Er is veel werk aan de winkel en er is veel reflectie nodig. Ik hoop in dat kader op krachtige en ambitieuze antwoorden van de ministers.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Strik. Ik geef het woord aan de heer Van Dijk.