Verslag van de vergadering van 22 mei 2018 (2017/2018 nr. 30)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.39 uur
Mevrouw Van Bijsterveld i (CDA):
Dank u, voorzitter. Mijn fractie stelt in dit debat de burger centraal. Te lang is daar te weinig aandacht aan geschonken. De CDA-fractie ziet het begin van een positieve wending. Maar er is nog veel te doen. Indringende bijdragen uit de wetenschap, adviesorganen als de WRR en Hoge Colleges als de Ombudsman bevestigen dit. Ook de hartenkreten uit de wereld van de beroepsgroepen zelf kunnen wij niet negeren. De rode draad in mijn bijdrage valt in drie punten samen te vatten. 1. Het systeem en de logica van de overheid staan nog vaak te veel centraal in plaats van de focus op de burger en de werking van het recht in de praktijk. 2. Een "verkokerde" benadering van dragende instituties in de rechtsstaat zien wij nog te vaak in plaats van een benadering vanuit de samenhang ertussen. 3. Overwegingen van kostenbesparing en efficiency bij het vormgeven van de infrastructuur van de rechtsstaat zijn vaak leidend in plaats van het belang van rechtsstatelijkheid en de bijdragen aan het oplossen van problemen van burgers.
Voorzitter. Dit klinkt misschien abstract, maar ik licht deze punten toe. Mijn fractie bespeurt in het regeerakkoord ook een beweging in de goede richting op deze onderdelen. In dit debat gaat het ook om de bereidheid en de inzet van de bewindslieden om een daadwerkelijke verandering in de goede richting te bewerkstelligen. Waarom? De rechtsstaat is een grote verworvenheid, maar geen rustig bezit, zoals ook Herman Tjeenk Willink en onze oud-collega Willem Witteveen hebben benadrukt; er is voortdurend onderhoud en herijking nodig. Het vertrouwen van de burger in de overheid en haar instituties kan op de lange duur alleen maar blijvend gewaarborgd worden wanneer die instituties ook leveren. De minister van Justitie en Veiligheid zelf verwoordde dit voordat hij minister was in zijn Rafels aan de rechtsstaat aldus: "Wie het gevoel heeft dat hij langdurig niet profiteert van de vooruitgang van de samenleving gaat diezelfde samenleving en haar instituties wantrouwen." Dat leveren betekent naar het oordeel van mijn fractie procedurele fair play. Daarmee bedoel ik: bereikbaarheid, toegankelijkheid, eerlijke procesposities, vlotte doorlooptijden en responsiviteit. Inhoudelijk betekent het: rechtvaardige uitkomsten, adequate normstelling en doeltreffende en proportionele handhaving daarvan.
Voorzitter. Mijn fractie heeft daarvoor een aantal voorstellen. Ik behandel die aan de hand van de genoemde rode draad. Daarbij neem ik de eerste twee punten samen: de werking van het recht in de praktijk en de aandacht voor de samenhang tussen de instituties, en dat alles ten behoeve van de burger. De afgelopen jaren zijn drie grote reorganisatieprojecten doorgevoerd: de invoering van de nationale politie, de herziening van de gerechtelijke kaart en het project KEI over de digitalisering en vereenvoudiging van de rechtspraak. Daar is veel tijd, energie en geld in gestoken. De grote vraag is: waartoe? Het KEI-project is een mislukking geworden. De onlangs verschenen evaluatie laat zien dat de doelstellingen van de herziening van de gerechtelijke kaart niet gehaald zijn. De problemen bij de reorganisatie van de politie zijn volop in het nieuws geweest. Wat de reorganisatie uiteindelijk heeft opgeleverd, weten wij nog niet, want de evaluatie is dodelijke kritiek te beurt gevallen. Zie onder meer de analyses van Terpstra in het NJB en van Fijnaut. Staan de inspanningen van de megaoperatie van het nieuwe Wetboek van Strafvordering wel in verhouding tot de reële opbrengst ervan? Hoe denkt de minister dit te verzekeren?
Voorzitter. Intussen duurt procederen in civiele zaken lang, ondraaglijk lang soms. Zie onder meer de commentaren van de Tegenlichtgroep en van Groenewald in het Nederlands Juristenblad. Daarbij komt dat procederen voor grote groepen justitiabelen onbereikbaar is geworden. De griffierechten zijn te hoog. Wij horen dat voor het mkb vorderingen vanaf €500 praktisch oninbaar zijn. Dat is natuurlijk desastreus. Het ondermijnt het vertrouwen in de rechtsstaat. Het risico op eigenrichting willen wij toch voorkomen? Wat denkt de minister hieraan te gaan doen?
Een punt van discussie is ook steeds weer de gesubsidieerde rechtsbijstand en de bezuinigingen erop. Er komt een nieuw stelsel. Hoe kijkt de minister aan tegen de instroom van zaken in de sociale advocatuur? Destijds is de sociale advocatuur afgesplitst van de gewone, commerciële kantoren. Ziet de minister een rol voor deze commerciële kantoren feitelijk of financieel in de sociale sector?
Voorzitter. De zelfstandige, goed functionerende kantongerechten, laagdrempelige, dicht bij de burger staande, bereikbare voorzieningen met een vlotte afhandeling van zaken, zijn ondergebracht bij de rechtbanken en buitenlocaties zijn opgeheven. Juist waar zittingsplaatsen zijn opgeheven, is het aantal verstekvonnissen sterk gestegen. Nu zijn of worden allerlei pilots uitgezet, zoals de buurtrechter of de vrederechter. Hoe wil de minister bereiken dat deze laatste rechters weer geografisch en wat toegankelijkheid betreft dicht bij de burger komen te staan, met dezelfde waarborgen van een onafhankelijke en onpartijdige rechter?
Inmiddels ontstaan ook allerlei privé-initiatieven tot rechtspraak, zoals e-Court. In hoeverre moeten wij als samenleving accepteren dat er aan een geschil beslechtende beslissing geen mens meer te pas komt? Kunnen wij geschillenbeslechting overlaten aan een algoritme of is het in essentie een menselijke activiteit? Graag een reactie van de minister.
Op het terrein van het strafrecht zien wij een vergelijkbare focus op het systeem en de logica daarvan en niet op de betekenis van de burger en de werking in de praktijk. Voor de verhoging van strafmaxima en het veranderen van het systeem van voorwaardelijke invrijheidstelling is zeker wat te zeggen. Maar voor de aanpak van criminaliteit hebben deze veranderingen maar betrekkelijke en indirecte betekenis. Wat het reële effect betreft, is helderheid over een handhavingsambitie die hand in hand gaat met een handhavingsvermogen van belang. Dat is lang verwaarloosd. Weinig vertrouwen in opsporing en vervolging en daarmee samenhangend een lage aangiftebereidheid, grote uitval in de keten, en zelfs het ontbreken van zicht op de werking en de doorloop in de strafrechtketen zijn realiteit. Wij moeten toch willen voorkomen dat aangiften vooral uit verzekeringstechnisch oogpunt gedaan worden, zonder de reële verwachting dat de politie er iets mee kan doen? Graag een reactie van de minister hierop. Initiatieven zoals de instelling van een bestuurlijk ketenoverleg ondersteunt mijn fractie van harte. Wij ontvangen graag de resultaten hiervan. Is de minister bereid zich ervoor in te zetten dat zij ook daadwerkelijk tot verbeteringen in de praktijk gaan leiden?
Voorzitter. Wij moeten aan het begin van de keten beginnen. Dat betekent in de ogen van mijn fractie ook dat het NFI, het Nederlands Forensisch Instituut, volledig geoutilleerd moet zijn om zijn taken uit te voeren. Want wanneer het NFI niet op tijd kan leveren, stokt het hele proces, met zelfs als risico dat vervolging of veroordeling geheel achterwege blijft. De berichten luiden dat het NFI de taken niet aankan en daardoor niet vlot kan leveren. Het belang van forensisch-technisch bewijs in strafzaken is groot en wordt ook steeds groter. De inzet bij nieuwe wettelijke mogelijkheden, zoals DNA-verwantschapsonderzoek, doet een extra beroep op het NFI. Mijn fractie acht het in het voetspoor van Fijnaut noodzakelijk om te verzekeren dat het budget van het NFI blijft meegroeien met de verwachte taakuitoefening. Het onderzoek moet voorts niet worden uitbesteed aan externe, private partijen. Het gaat hier om een publieke functie, waarbij ook de terugkoppeling naar de politie op een adequate manier verzekerd moet blijven. Is de minister bereid dit te verzekeren? Is de minister bereid extra geld te reserveren voor het NFI?
Voorzitter. Ik kom bij de politie. De vorming van de nationale politie is een feit. Wel manifesteren zich problemen door de complexiteit van de organisatie met in wezen vijf lagen. Dat betekent onnodige coördinatiekosten en bureaucreatie. Ook de beschikbare mankracht en expertise kan vaak niet doelmatig worden ingezet. Bij de opsporing zijn soms gewoon te veel niveaus betrokken.
Een ander knelpunt dat wij van deskundigen horen, is dat het ongelukkig is dat de gerechtelijke kaart na de herziening niet aansluit op de organisatie van de politie. Dat betekent dat er soms een mismatch is tussen de organisatie van het OM en de politie. Dat is funest voor het kunnen blindvaren op elkaar en dat maakt het doorgeven van informatie en terugkoppeling naar de politie lastig. Ook al wordt hier en daar in de praktijk een modus gevonden, goed werkt het over de hele linie niet. Is de minister bereid om hier eens goed naar te kijken?
Voorzitter. Ik sprak al over de onbruikbare evaluatie van de Politiewet 2012. Dat kan natuurlijk niet het laatste woord zijn. Wij steunen de opbouwende suggestie van Fijnaut, die voorstelt een alternatieve evaluatie te houden, en wel vanuit de betrokkenen zelf. Die zou moeten uitmonden in een analyse wat er gedaan is, wat er bereikt is, wat er met de Politiewet gedaan kan worden en welke knelpunten er nog zijn. Met een dergelijk document in de hand kan het kabinet, en ook de politie zelf natuurlijk, naar de toekomst kijken. Is de minister bereid om dit te bevorderen?
Voorzitter. Ik kom nu bij de grens tussen strafrecht en bestuursrecht en de keuze en vormgeving van het sanctiestelsel bij wetsovertreding. De Raad van State heeft in 2015 geadviseerd over de keuzeargumenten voor het ene of het andere stelsel, de absolute en relatieve zwaarte van de sancties, de cumulatie ervan en de rechtsbescherming. Het is duidelijk dat er in de loop van de tijd een en ander is scheefgegroeid. Uitgerekend vorige week dinsdag ontvingen wij de kabinetsreactie op dit advies. Mijn fractie kijkt ernaar uit om hierover op een ander moment met de verantwoordelijke minister in discussie te gaan.
Met belangstelling wacht mijn fractie de aangekondigde ondermijningswet af. Daarbij steunt mijn fractie de bestuurlijke aanpak van zware misdaad. Om het bestuur niet in een oneigenlijke positie te manoeuvreren, moet het kunnen terugvallen op goed functionerende strafrechtelijke opsporing en goed opererende fiscale opsporingsdiensten. Is dit ook de benadering van de minister?
Waar het gaat over de hanteerbaarheid van het recht door de burger, wijst mijn fractie in het bijzonder naar het WRR-rapport "Weten is nog geen doen", en naar vergelijkbare inzichten van de Nationale ombudsman die in dit debat eerder genoemd zijn. Deze laten zien dat van de burger te veel "doenvermogen" wordt verwacht door de overheid. Kleine problemen kunnen soms grote consequenties hebben. Mede vanwege verkokering en computerisering zijn overheidsinstanties soms weinig toegankelijk. Hoe gaat de minister deze inzichten betrekken bij het ontwerpen van nieuwe wetgeving en hoe wil de minister vanuit zijn verantwoordelijkheid voor integrale wetgevingskwaliteit ook zijn collega-ministers hierin meenemen? Wat doet de minister met deze nieuwe inzichten ten aanzien van bestaande wetgeving?
Voorzitter. Ik ga nog even specifieker in op digitalisering. De voorzitter van de WRR, mevrouw Prins, heeft tijdens de deskundigenbijeenkomst in de Eerste Kamer de relatie tussen digitalisering en de rechtsstaat indringend aan de orde gesteld. Zij noemde ontwikkelingen als oneigenlijk gebruik of misbruik van data in handen van monopolisten, digitale micro-targeting van burgers in relatie tot de cultuur van de rechtsstaat, opsporing door de politie via het zogenaamde darkweb en de voorsprong van de uitvoerende macht in data-analyse op de wetgevende en rechtsprekende macht. Welke visie heeft het kabinet op de gevolgen van de digitaliserende samenleving op de trias politica en de rechtsstaat in brede zin? Naar het oordeel van mijn fractie is zo’n visie dringend gewenst.
Ik noemde eerder al het debacle van KEI. Eufemistisch wordt gesproken over een "reset", alsof met een druk op de knop alles is weer opgelost. Er zijn vele overeenkomsten met de ICT-problemen die zich bij de Belastingdienst voordoen. Cultuurverandering en goede governance zijn cruciaal. Het is opvallend dat de minister voorstelt om binnen de eigen koker naar oplossingen te zoeken, namelijk de koker van het Ministerie van Justitie en Veiligheid in dialoog met de Raad voor de rechtspraak. Zou het niet te overwegen zijn om, net als bij de Belastingdienst, externe deskundigen een onafhankelijk advies hierover te laten schrijven?
Ik kom bij het derde punt. Dat is het punt van de kostenbesparing in relatie tot rechtsstatelijkheid en de positie van de burger. Op zichzelf bestaat natuurlijk geen enkel bezwaar tegen kostenbesparingen en het willen bereiken van efficiency. Sterker nog: het is goed. Het wordt alleen anders wanneer deze factoren het dominante denkkader worden en ten koste gaan van de basisfuncties. Alom wordt erkend dat van dat laatste sprake is in het justitiedomein. Naar het oordeel van mijn fractie dienen allereerst de in de afgelopen jaren opgelegde bezuinigingen op de rechterlijke macht zo spoedig mogelijk ongedaan gemaakt te worden. Dat is een prioriteit. Van een afzonderlijke, niet-departementale begroting van de rechtspraak is mijn fractie overigens geen voorstander. Verder moet naar het oordeel van mijn fractie het financieringssysteem van de rechterlijke macht herzien worden. Dit moet naar ons oordeel niet uitsluitend afhangen van het aantal zaken dat wordt afgeleverd, de outputfinanciering: zo draait de rechterlijke macht namelijk vast. Er zijn minder zaken, onder meer door de verhoging van de griffierechten, waardoor er ook minder inkomsten zijn, zodat er ook minder rechters kunnen worden aangesteld. Rechters worden aangemoedigd schikkingen te treffen, maar die leveren in termen van financierbare output weinig op. In het project Ruim baan voor betekenisvol reclasseren van de reclassering is de stap naar ander type financiering gezet. Wil de minister dit ook voor de rechterlijke macht en het OM overwegen?
In de documentatie die wij ontvingen van de zogenaamde Tegenlichtgroep heet het: “20 minuten voor de behandeling van de uithuisplaatsing van een kind is geen uitzondering. Werkelijke controle van bewindvoerders is gewenst, maar niet goed mogelijk. Een klein halfuurtje voor een ernstige mishandeling, waarbij ook aandacht nodig is voor het slachtoffer, is echt te weinig. Het komt ook voor dat bij gebrek aan ruimte op een meervoudige zitting, strafzaken enkelvoudig worden gepland waar meervoudige afdoening passender was. En dan nog zijn zaken vaak te oud en is het effect van bestraffing weg.” Desalniettemin is het aantal vacatures hoog. Dat is al eerder in het debat gezegd. In elk geval zouden naar de mening van onze fractie advocaten vaker ingeschakeld kunnen worden als rechter of raadsheerplaatsvervangers: dat is een praktische en goede oplossing, zeker in deze tijd van verregaande specialisering.
Mijn fractie merkt daarbij wel op dat ook de rol van de advocatuur kritisch bezien moet worden. Futiele en hopeloze zaken zouden advocaten niet moeten aannemen. Zie ook het eerder genoemde artikel van Groenewald in het NJB. In de sfeer van het strafrecht verkeert het succes van de OM-afdoeningen snel in zijn tegendeel. Dit verschijnsel, ingevoerd om de strafrechter meer lucht te geven en bezuinigingen door te voeren, leidt er in steeds meer gevallen toe dat straffen worden opgelegd zonder tussenkomst van een rechter en natuurlijk tegen de zin van de verdachte. Dit is een weeffout in het stelsel. Ziet de minister dit ook zo en is hij bereid dit te heroverwegen? Er is onderzoek gedaan waaruit blijkt dat OM-afdoening regelmatig leidt tot onterechte bestraffingen.
Voorzitter. Ik kom tot een afronding. Mijn fractie staat positief tegenover voornemens in het regeerakkoord die de rechtsstaat zelf betreffen, zowel waar het om de wetgeving als waar het om praktische ambities gaat. Maar voordat er een vlucht naar voren gemaakt wordt, is het ook nodig om de basis op orde te hebben. En praktische ambities formuleren, is veel makkelijker dan deze ook daadwerkelijk te verwezenlijken. Het belang van de rechtsstaat vraagt wel om ook echte verwezenlijking. Daarom stelt mijn fractie voor een meerjarig investeringsprogramma te ontwikkelen voor het onderhoud in de rechtsstaat en wel langs de eerder geschetste lijnen.
Wij kijken uit naar de reactie van de bewindslieden op deze voorstellen.
De voorzitter:
Dank, mevrouw Van Bijsterveld.
Ik geef het woord aan de heer Ruers.