Verslag van de vergadering van 26 juni 2018 (2017/2018 nr. 35)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.42 uur
Mevrouw Klip-Martin i (VVD):
Mevrouw de voorzitter, dank u wel.
"Welkom in het nieuwe klimaat." Ik citeer een uitspraak van onze nationale weerman Gerrit Hiemstra van ruim een jaar geleden. De wateroverlast van de afgelopen meimaand bevestigt de teneur van die welkomstgroet, evenals bijvoorbeeld het een paar weken geleden uitgelekte rapport van het VN-klimaatpanel IPCC. Het kabinet neemt de eind 2015 in Parijs gemaakte klimaatafspraken zeer serieus en bewandelt twee parallelle sporen op weg naar de beoogde CO2-arme samenleving in 2050. Het eerste spoor heeft inmiddels geresulteerd in de vijf klimaattafels die we dagelijks in de pers tegenkomen en die hun eerste proeve van bekwaamheid gaan afleveren op 10 juli, over een paar dagen dus. Gelijktijdig is gewerkt aan een nationale Klimaatwet. Het tweede spoor behelst een herziening van de bestaande wet- en regelgeving, die in vier tranches zal plaatsvinden. Hiermee worden al zwaluwstaartend tussen praktijk en beleid stapsgewijs de juridische hobbels op de weg van de energietransitie zo goed mogelijk weggewerkt en wordt het fundament voor die transitie gelegd. Dit geschetste proces wordt nog versterkt door een derde spoor van recentere datum, namelijk de uitfasering van de gaswinning uit het Groningenveld, tot 0 bcm in uiterlijk 2030.
Je hoeft geen visionair te zijn om je te realiseren dat de warmtevoorziening snel duurzamer en meer divers zal moeten worden. De VVD-fractie steunt de minister in zijn streven om stapsgewijs de energietransitie ook qua wet- en regelgeving te faciliteren. De voorliggende, hoofdzakelijk technische herziening van de Warmtewet pakt een aantal punten, soms gedeeltelijk, aan. De leden van mijn fractie zien het voorliggende wetswijzigingsvoorstel dan ook als een tussenstap, een tussentijdse trampoline ten behoeve van de Warmtewet 2.0, beoogd voor volgend jaar.
Mijn fractie steunt dus het wetsvoorstel, maar wil dit debat graag aangrijpen om een enkele vraag aan de minister te stellen in de aanloop naar de Warmtewet 2.0. Want een van de grootste knelpunten, de kostenberekening, wordt maar ten dele opgelost. Vanwege de huidige dominantie van gas blijft voor een deel van de tariefcomponenten de gasreferentie bestaan, beperkt vermeerderd met door de Autoriteit Consument & Markt berekende meerkosten in verband met het noodzakelijke dubbele leidingstelsel. Dat is nog steeds wat onduidelijk voor de afnemer en, vanwege de lage rendementen, voor leveranciers, want het is niet gebaseerd op de daadwerkelijke kosten en daarmee een rem op de beoogde groei van warmtenetten.
We begrijpen de door de minister gevolgde redenering en waarderen zijn inzet in het voorliggende voorstel om de toetreding van nieuwe, duurzame warmteproducenten te stimuleren via een aantal maatregelen. Ook zijn de leden van de VVD-fractie positief over de mogelijkheid voor afnemers en leveranciers om in onderling overleg iets meer ruimte in de tariefstelling te creëren. Toch blijft er nog een kip-eisituatie bestaan. Door de beperkte marktactiviteiten van warmteproducenten is er nog geen concurrentie mogelijk en stagneert de aanleg van warmtenetten. Anderzijds betekenen de langjarige contractverplichtingen en de 100%-leveringsplicht een hobbel voor bedrijven met restwarmte en dus een drempel voor de toetreding van duurzame warmtebronnen. Daarmee is dit een gebrek aan keuze voor de consument, waardoor een brede acceptatie nog niet bereikt wordt. Ziet de minister op korte termijn nog meer mogelijkheden om deze situatie te doorbreken?
Socialisering — dat is, mevrouw de voorzitter, altijd een beetje een apart woord voor een liberaal — van de kosten voor transport en distributie van warmte, zoals nu al bij gas gebeurt, zou een deel van de oplossing kúnnen zijn. Daarvoor is het echter nog te vroeg, vanwege alweer die genoemde beperkte omvang van de markt. Hoe kijkt de minister hiernaar, met het oog op de toekomst? Acht hij dit überhaupt wenselijk?
Bij de elektriciteits- en gasvoorziening zijn leverancier en netbeheerder gesplitst. Meerdere leveranciers kunnen hun energie aanbieden op het openbare net en consumenten hebben een keuze. Ook hierbij geldt andermaal dat wij begrijpen dat het warmteveld nog te klein is voor een volgende stap. De VVD-fractie is benieuwd naar de visie van de minister op de toekomstige status van de warmtenetten. Worden die publiek, privaat of allebei? Ziet de minister daarbij een onderscheid tussen een hoofdtransportnet en een lokaal netwerk?
Een enkele opmerking over de strategie voor een zo duurzaam mogelijke warmtevoorziening, nogmaals, vooruitlopend op die Warmtewet 2.0. De leden van mijn fractie realiseren zich goed dat deze discussie ook aan de klimaattafels wordt gevoerd. Voor een zo duurzaam mogelijke warmtevoorziening geldt ons inziens ook een strategische trias energetica. Punt 1: natuurlijk het zo veel mogelijk beperken van de warmtevraag. Punt 2: de zo groot mogelijke benutting van de lokaal en regionaal beschikbare en liefst op termijn steeds duurzamere restwarmte. Hierbij snijdt het mes ons inziens aan twee kanten. Immers, industrie, koelhuizen, datacentra, winkels en andere gebouwen lozen nog veel warmte naar het oppervlaktewater en de lucht. De hittestress als gevolg van de klimaatverandering wordt hierdoor alleen maar versterkt, vooral in de stad. Opslag in de zomer en de aanleg van warmtenetten zijn hierbij vanzelfsprekend noodzakelijk. Als derde punt: natuurlijk moet de resterende vraag zo veel mogelijk worden opgewekt met duurzame bronnen. Voor wijken met voldoende woningdichtheid en warmte om de hoek lijkt het daarom in eerste instantie verstandig om in te zetten op de aanleg van warmtenetten. Zo wordt in ieder geval de aanwezige restwarmte duurzaam gebruikt. Deelt de minister deze gedachte? Hoe ver zou de keuzevrijheid van inwoners daarbij volgens hem moeten gaan?
Mevrouw de voorzitter. Ik rond ook af met een citaat van Gerrit Hiemstra: "het klimaat wacht niet op ons". Leden van de VVD-fractie wachten vanzelfsprekend wel de reactie van de minister met interesse af.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Klip. Ik geef het woord aan mevrouw Meijer.