Verslag van de vergadering van 3 juli 2018 (2017/2018 nr. 36)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.43 uur
De heer Köhler i (SP):
Dank u wel, voorzitter. Eergisteren, 1 juli, had de evaluatie van de Wet raadgevend referendum op tafel moeten liggen. Er zou heel wat te bespreken zijn. Zijn twee referenda in drie jaar veel of weinig? Is de drempel om een raadgevend referendum aan te vragen te hoog als je die alleen blijkt te kunnen halen met actieve steun van een televisieprogramma? Is het niet beter met een uitkomstpercentage te werken dan met een opkomstpercentage, dus dat een bepaald percentage van de keizers tegen de wet moet hebben gestemd om een geldige uitslag te krijgen?
Van sommige zijden verwachten we ook de vraag of een raadgevend referendum over al afgesloten internationale verdragen wel kan werken, en of bij een raadgevend referendum naast het invoeren of intrekken van de wet, ook het wijzigen van de wet een optie moet zijn. Maar zo'n in de Wet raadgevend referendum voorziene evaluatie, legt het kabinet ons helemaal niet voor.
In het regeerakkoord van oktober 2017 hebben de coalitiepartijen zonder verdere discussie met de bevolking of het parlement vastgelegd dat het raadgevend referendum afgeschaft gaat worden. Een democratisch recht van de bevolking, want dat is het raadgevend referendum, wordt zonder meer afgeschaft. De regering noemt het een pas op de plaats, maar het is een stap terug. Nederland voegt zich weer bij het hele kleine groepje landen uit de Europese Unie die helemaal geen enkele vorm van een referendum op nationaal niveau kennen.
De regering noemt twee argumenten voor haar voorstel, want ja, tot enige argumenten voelde zij zich toch verplicht. De eerste is dat het raadgevend referendum niet aan de verwachtingen heeft voldaan. Dat was een conclusie nadat er één raadgevend referendum had plaatsgevonden. Op de vraag aan wiens verwachting niet is voldaan, komt de regering met de uitkomst van een onderzoek waaruit blijkt dat een grote minderheid van 38% van de kiezers vindt dat de regering de uitslag altijd moet volgen en deze kiezers dus teleurgesteld zullen zijn als het kabinet besluit een eventueel "nee" niet te volgen. Let wel, het gaat hier dus om een interpretatie van de regering van de mening van de minderheid van kiezers. Voorwaar, geen krachtig argument.
Daarnaast baseert de regering zich op een ander kiezersonderzoek, waaruit blijkt dat 63% van de kiezers vindt dat de regering moet luisteren naar de uitslag van het Oekraïnereferendum. Hier kunnen we de regering in haar redenering niet volgen: de regering meent immers dat zij naar de uitslag heeft geluisterd en met haar inlegvel bij het verdrag tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de meerderheid van de kiezers tegen het associatieverdrag met Oekraïne, en dus aan de verwachtingen van de kiezers heeft voldaan.
We hebben de indruk dat het echte argument van de regering is: omdat we ons steeds weer weinig of niets gelegen laten liggen aan een eventueel nee als uitslag van een raadgevend referendum, zullen we de kiezers steeds teleurstellen en voldoet het referendum dus niet aan de verwachtingen. Het antwoord op dit probleem is volgens de SP-fractie niet om het raadgevend referendum af te schaffen, maar om ons, regering en parlement, meer gelegen te laten liggen aan de geldige uitkomst van een referendum. Graag horen we een reactie van de minister op dit punt.
Het tweede argument van de regering is dat de politieke steun voor een bindend correctief referendum is afgenomen, dat dat er vooralsnog niet gaat komen en dat het raadgevend referendum dus niet meer een voorfase voor het bindend referendum is en daarom kan worden afgeschaft. Deze redenering houdt volgens mijn fractie geen stand, omdat uit de wetsgeschiedenis van de Wet raadgevend referendum duidelijk blijkt dat de wet zijn eigen waarde heeft, los van het eventueel later in te voeren bindend correctief referendum. En dat in de wet staat dat die twee eventueel, als er een bindend correctief referendum zou komen, niet meer samen kunnen gaan, doet daaraan niets af.
Dat is ook duidelijk verwoord door de heer De Graaf — ook ik citeer deze rechtsgeleerde — namens de D66-fractie bij het debat in deze Kamer op 8 april 2014, dat zowel ging over het wetsvoorstel om te komen tot een raadgevend referendum als over het wetsvoorstel om te komen tot een herziening van de Grondwet om een bindend correctief referendum mogelijk te maken.
Ik citeer de heer De Graaf: "Mijn fractie begrijpt het aldus dat de initiatiefnemers dit raadgevend referendum als losstaand instrument zien, dat wil zeggen: niet gerelateerd aan het decisief referendum waarvoor nu een grondwetswijziging voorligt. Dat de initiatiefnemers voor twee ankers willen gaan liggen, is begrijpelijk: als onverwacht de grondwetsherziening niet tot stand komt, is er altijd nog het raadgevend referendum."
Voorzitter, deze uitleg van de heer De Graaf is toen ook door de initiatiefnemers bevestigd. Het argument dat het uitzicht op een bindend correctief referendum vooruitgeschoven is en niet nabij lijkt, en dat er daarom een eind zal moeten komen aan het raadgevend referendum, is gezien de wetsgeschiedenis niet valide.
Voorzitter, de SP is voor een bindend correctief referendum, als aanvulling op onze representatieve democratie.
Mevrouw Huijbregts-Schiedon i (VVD):
De heer Köhler heeft gelijk als hij citeert uit dit oorspronkelijke wetsvoorstel zoals het hier voorlag. Maar het reparatiewetsvoorstel gaat wel degelijk die koppeling aan. Daar wordt aan artikel 128 als het gaat over de inwerkingtreding van de Wet op het raadgevend referendum als lid 2 toegevoegd: "vervalt op het tijdstip waarop de wet of wetten ter uitvoering van de in het voorstel tot verandering in de Grondwet strekkende tot opneming van bepalingen inzake het correctief referendum ingevoegde paragraaf 1A van hoofdstuk V van de Grondwet in werking treedt of treden." Wil hij dan zeggen dat die koppeling er niet is?
De heer Köhler (SP):
Nee, dat wil ik niet zeggen en dat heb ik niet gezegd. Maar zoals ik net al in het interruptiedebat dat ik met mevrouw Huijbregts voerde heb geprobeerd te verduidelijken, is die koppeling er alleen in zoverre dat als er een correctief bindend referendum in de toekomst ontstaat, na grondwetsherziening en na wetsherziening die daartoe strekt, dan het raadgevend referendum zijn functie verliest en vervalt. Maar daar is niet de omgekeerde redenering, dat als dat bindend correctief referendum niet ontstaat, dan evengoed het raadgevend referendum vervalt. Het is gewoon niet logisch om dat eruit af te leiden. En uit de wetsgeschiedenis, bijvoorbeeld uit het citaat dat ik net noemde van de heer De Graaf, blijkt ook dat het tegendeel de bedoeling was.
Mevrouw Huijbregts-Schiedon (VVD):
Indertijd, in april 2014, werden correctief en raadgevend referendum gezamenlijk behandeld en werd er tijdens de behandeling — ik adviseer de heer Köhler om daar de Handelingen nog eens op na te slaan — wel degelijk een relatie tussen beide gelegd. Hier was ook sprake van die relatie.
De heer Köhler (SP):
Voorzitter, ik heb zoals ik bij interruptie al heb verklaard, ter voorbereiding van dit debat uiteraard de Handelingen op dit punt integraal doorgenomen. Dat sterkt mij in de overtuiging dat weliswaar beide onderwerpen tegelijk werden behandeld en dat weliswaar op verzoek van de Eerste Kamer die horizonbepaling erin is gekomen, maar dat die geen andere betekenis had dan voor het geval in de toekomst dit correctief bindend referendum gaat ontstaan, dán de Wet op het raadgevend referendum zou moeten vervallen omdat die twee naar de mening van de meerderheid van de Eerste Kamer, niet goed samengaan. Maar evengoed is er toen gezegd: als dat tweede niet tot stand komt, dan hebben we altijd nog — ik citeer nu bijna letterlijk de heer De Graaf — die Wet op het raadgevend referendum, die dan gewoon doorloopt.
Dus ik zou mevrouw Huijbregts echt adviseren in dezen nog eens de logica van de redenering na te gaan. Dan denk ik dat zij toch wel tot dezelfde conclusie zal komen als onze fractie. Ik hoor nu dat dit ijdele hoop is, maar nee, ik geef de hoop nooit op dat mijn collega's ook uiteindelijk na nadere bestudering tot de meest logische conclusie zullen komen. Voorzitter, als ik die hoop niet had, zou ik hier helemaal geen inbrengen meer leveren in een poging anderen te overtuigen!
Voorzitter. Ik was pas bij het feit dat wij voor een bindend correctief referendum zijn, als aanvulling op onze representatieve democratie. Wij zien ook wel dat medestanders daarvoor soms even wegvallen en er op andere momenten soms weer bijkomen. En wij nemen aan dat het debat hierover weer zal opleven nadat de Staatscommissie parlementair stelsel in haar eindrapportage zal adviseren om te komen tot een bindend correctief referendum. Maar de SP-fractie ziet geen enkele reden om tijdens deze discussie het al bestaande democratisch recht van de bevolking op een raadgevend referendum, zonder alternatief af te schaffen.
Voorzitter. Ik kom nu op de wetsartikelen die aan het intrekken van de Wet op het raadgevend referendum terugwerkende kracht geven, zodat het referendum over het intrekken van de wet geblokkeerd wordt. Volgens de meeste rechtsgeleerden die we er als Eerste Kamer over gehoord hebben — we hebben er apart een hoorzitting voor uitgeschreven — zijn deze wetsartikelen niet onrechtmatig. Volgens een enkeling wel, maar de meesten zeggen: ze zijn niet onrechtmatig, maar volgens velen getuigen ze niet behoorlijk bestuur en worden ze betiteld als kunstgrepen. De motivatie van het kabinet is ook op dit punt naar onze mening erg zwak. Het noemt het logisch dat als de wetgever van het raadgevend referendum af wil, je daar dan geen raadgevend referendum over gaat houden. Maar dat ís helemaal niet logisch: alle raadgevende referenda gaan over het verwerpen van een wet waar de wetgever net bewust toe heeft besloten.
Eigenlijk zegt de regering: dit punt uit het regeerakkoord is zo hard dat we er ook na een eventuele afwijzing door de kiezers bij een raadgevend referendum toch mee door zullen gaan. En daar sluit de cirkel zich: van begin tot eind wenst de coalitie en de regering zich niets aan te trekken van de mening van de bevolking over dit wetsvoorstel. Het begint ermee dat de partijen die het raadgevend referendum willen afschaffen geen meerderheid halen bij de Tweede Kamerverkiezing. Dan wordt in de onderhandelingen over het regeerakkoord D66 overgehaald mee te gaan met deze afschaffing in ruil voor ... Ja, waarvoor eigenlijk? Vervolgens wordt het wetsvoorstel toegelicht met de ondeugdelijke redenering dat het raadgevend referendum de bevolking niet heeft gebracht wat het daarvan verwachtte. En dan wordt de bevolking de kans onthouden door middel van een raadgevend referendum uit te spreken wat ze er zelf van vindt.
Al met al kwalificeer ik deze gang van zaken zo dat wel de spelregels van de parlementaire democratie formeel worden gevolgd, maar dat het zeker niet democratisch te noemen is. Laten we dat eens vergelijken met de volgende uitspraak van de heer De Graaf in eerder genoemd debat. Ik citeer hem opnieuw: "Soms echter kan de uitkomst van het parlementaire besluitvormingsproces onderworpen zijn geraakt aan politieke deals waar geen kiezer zich meer in kan herkennen. In die randen van de parlementaire democratie, waarin de representatie ondergeschikt is geraakt aan de wetmatigheden van de actualiteit of van de politieke macht, kan het correctief referendum een uitkomst bieden." Het is alsof de heer De Graaf de actuele situatie heeft voorzien. Er is alle reden om over deze intrekkingswet een referendum mogelijk te maken. Daarom vraag ik de minister nogmaals de wet daartoe aan te passen. Minister, kom met een novelle waarin de juridische kunstgrepen, de artikelen V en VI van de wet, geschrapt worden. Is de minister daartoe bereid, zo vraag ik haar.
Ten slotte nog een andere vraag aan de minister. Dit wetsvoorstel, met name het punt van de terugwerkende kracht, ligt bij de rechter. Die doet op 4 juli en op 1 augustus uitspraak. Wil de minister alsnog toezeggen dat de regering de wet pas van kracht laat worden nadat de rechter zich heeft uitgesproken? Met een toezegging van de minister zou zowel de motie van de heer Van Hattem als die van de heer Nagel — waar wij het overigens mee eens zijn — overbodig worden. Maar nog belangijker: daarmee zou voorkomen worden dat zowel de kiezers als de rechter buitenspel gezet worden.
In de hoop dat in dit debat alsnog de democratische gezindheid de overhand krijgt, ziet mijn fractie uit naar de reactie van de minister.
De voorzitter:
Dank u wel meneer Köhler. Ik geef het woord aan de heer Ten Hoeve.