Verslag van de vergadering van 10 juli 2018 (2017/2018 nr. 38)
Status: gerectificeerd
Aanvang: 10.13 uur
De heer Köhler i (SP):
Dank u wel, voorzitter. In de eerste plaats wil ik nogmaals benadrukken dat mijn fractie, de SP-fractie, veel maatregelen uit de vierde Anti-witwasrichtlijn een goede zaak vindt. Wij vinden dat er geprobeerd moet worden, hoe gebrekkig dat ook gaat, om het witwassen via banken en andere financiële instellingen zo veel mogelijk tegen te gaan. Maar dat geldt niet voor alle maatregelen. Met name de maatregelen over de politiek prominente personen, de PPP's, zijn wat ons betreft ook na het antwoord van de minister volstrekt onvoldoende gemotiveerd.
Ik constateer dat internationale afspraken van de FATF de mogelijkheid nadrukkelijk openlaten om voor binnenlandse PPP's andere regels te hanteren, minder strenge, dan voor buitenlandse PPP's. Daar zijn goede motieven voor. Ik constateer dat de EU dat gelijktrekt, met enkel het argument dat het niet zou stroken met het vrije verkeer van personen om binnenlandse en buitenlandse PPP's anders te behandelen. Ik constateer dat dit een onzinnig argument is. De minister heeft dit ook alleen maar weergegeven, maar verder niet verdedigd. Dit alles optellend is de regeling voor de PEP's niet proportioneel. Ik heb de minister elke keer ook alleen maar horen zeggen: ja, zo hebben we — eigenlijk zei hij bijna "ze" — het afgesproken en dit is nu eenmaal waar men toe is gekomen. Ik heb de minister niet horen zeggen: ja, dit is wel degelijk proportioneel als je er beter naar kijkt. Dat lijkt mij ook terecht.
De vraag is eigenlijk nu wat de minister nog denkt te kunnen doen om die buitenproportionele maatregelen voor de PEP's zo veel mogelijk te redresseren. Daarbij wil ik er nog op wijzen dat het bij de PEP's wat ons betreft niet in de eerste plaats om de volksvertegenwoordigers gaat. Wij zelf willen al die papieren nog wel gaan inleveren. Daar zitten we niet mee. Volgens de minister gaat het om 800 publieke personen. Er zijn 225 parlementariërs en dus veel meer andere publieke personen met al hun familieleden. De minister komt op ongeveer 5.000 mensen, zoals hij het ons voorrekende zonder de eindsom helemaal af te maken. Ik heb nog de vraag hoe zich dit verhoudt tot de berekening van extra cliëntenonderzoeken in het ontwerpuitvoeringsbeleid Wwft 2018? Op bladzijde 26 is sprake van 10.000 tot 30.000 cliënten waarvoor extra onderzoeken moeten plaatsvinden door de nieuwe wet. Het uitvoeringsbesluit is toch de AMvB waar steeds over gesproken wordt?
Voor het redresseren van de buitenproportionele maatregelen voor PEP's en hun verwanten heb ik nog gevraagd of we voor het openen en onderhouden van bankrekeningen niet ook de grens van €15.000 kunnen hanteren, net als bij financiële transacties. Daaronder hoeven dan geen verscherpte cliëntenonderzoeken plaats te vinden. Dat zou het probleem, ook voor de verwanten, aanzienlijk beperken. Daar heeft de minister alleen maar op geantwoord: dat zou kunnen, maar daar is niet voor gekozen. Ik wil hem de vraag stellen of hij daar alsnog voor wil kiezen. Wil hij bij de verdere uitwerking die nog open is, zoals bij het ontwerpuitvoeringsbeleid, alsnog die invulling geven aan de vierde richtlijn, zodat in ieder geval die buitenproportionele maatregelen iets geredresseerd worden?
Ten slotte nog iets over de evaluatie. Ik heb daar een aantal gerichte vragen over gesteld. Op een aantal punten heb ik gevraagd of de minister over een aantal jaren wil rapporten hoe dat in de praktijk uitpakt met die PEP's. Hij heeft een van die vragen samengetrokken met een vraag van mevrouw Prast en gezegd: ja, dat wil ik. Mag ik daaruit opmaken dat hij op alle door mij gevraagde punten bereid is over een paar jaar een rapportage aan de Kamer te doen toekomen?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Köhler. Ik geef het woord aan mevrouw Prast.