Verslag van de vergadering van 11 december 2018 (2018/2019 nr. 11)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 12.19 uur
De heer Binnema i (GroenLinks):
Dank u wel, mevrouw de voorzitter. Ik ben gelukkig niet in het bezit van een verwarrende voor- of achternaam, maar we gaan het zien, de rest van dit debat.
Mevrouw de voorzitter. Mijn voorgangster Marijke Vos zei ongeveer een jaar geleden op deze plek in het Belastingplandebat: geld is maar geld, het gaat erom wat je ermee doet. Daar sluit ik mij graag bij aan, al was het maar omdat veel van de vragen en zorgen die zij toen naar voren bracht, met de voorstellen die we vandaag bespreken, niet per se zijn verdwenen. Sterker nog, in sommige gevallen zijn ze alleen maar actueler en prangender geworden.
De kern van de bijdrage van GroenLinks vandaag in dit debat is de disbalans die wij zien tussen de mate waarin de belastingmaatregelen van dit kabinet burgers respectievelijk bedrijven treffen of, omgekeerd, ten goede komen. Ik zal dit uitwerken door in het verlengde van de discussie die we bij de Algemene Financiële en Politieke Beschouwingen hadden te wijzen op de nog altijd matige onderbouwing van de verlaging van de vennootschapsbelasting en andere dan fiscale aspecten te benadrukken die het Nederlandse vestigingsklimaat kenmerken. En daar waar beoogd wordt bedrijven hun redelijke deel te laten betalen door belastingontwijking tegen te gaan, zal ik een aantal kritische vragen stellen over de manier waarop Nederland deze Europese regelgeving implementeert.
Maar voorzitter, ik wil beginnen met de fiscale vergroeningsmaatregelen van dit kabinet. Als ik mij goed herinner, gaf de staatssecretaris in antwoord op vragen van de Partij van de Arbeid aan dat de twee grootste maatregelen qua lastenverzwaring, 410 miljoen voor de verlaging van de belastingvermindering op energie — inderdaad, meneer Schalk, dat is ingewikkeld — en 200 miljoen voor de schuif van elektriciteit naar gas, voor 92% respectievelijk 54% bij burgers terechtkomen. En hoewel geen onderdeel van dit debat van vandaag: ook bij de opslag duurzame energie blijft een fiftyfiftyverdeling staan tussen burgers en bedrijfsleven. Wat betekent dat voor het ook door het kabinet gehuldigde principe dat de vervuiler betaalt?
In de Tweede Kamer heeft GroenLinks-Kamerlid Bart Snels het voorstel gedaan om de lasten van vergroening eerlijker te delen. Dit past ook in de discussie die de afgelopen weken uitgebreid gevoerd is over klimaatrechtvaardigheid — van links tot rechts, in coalitie en oppositie. Afgelopen zondag kwam dit ook nog ter sprake in Buitenhof, waar CDA-leider Buma aanwezig was. Overigens zei hij ook dat dit niet ten koste van de burger mocht gaan maar ook niet van het bedrijfsleven. Als ik ervan uitga dat het CDA nog steeds achter de klimaatdoelen staat, hoe wil het die doelen dan bereiken, als het niet ten koste van de burger en ook niet ten koste van het bedrijfsleven mag gaan? Bij de Algemene Politieke Beschouwingen in dit huis heeft onze fractievoorzitter een motie ingediend die de regering vraagt de maatregelen die nodig zijn om de klimaatdoelen te halen zodanig uit te werken dat ze ten eerste leiden tot een evenredige lastenverdeling naar inkomen voor burgers en ten tweede tot een evenredige lastenverdeling naar verbruik tussen industriële grootverbruikers en burgers. De premier gaf in zijn antwoord aan dat de motie "ontijdig" was, vanwege met name de gesprekken aan de klimaattafels. Hij gaf wel aan dat de motie, ik citeer: "wat ons betreft ook een aandachtspunt [is] bij het opstellen van het klimaatakkoord". Wij hebben toen mede naar aanleiding van het advies dat de premier ons gaf, ervoor gekozen om de motie aan te houden. We hebben de afgelopen weken geduld gehad en gekeken wanneer die dan wel tijdig zou zijn.
Voorzitter. Voor GroenLinks is dit het moment om concreet invulling te gaan geven aan de eerlijke verdeling tussen burgers en bedrijven. En we doen dan ook hier vandaag een beroep op de regering om het principe van een vervuiler die betaalt en van een evenredige verdeling om te zetten in daden, nu zij dat zegt te onderschrijven.
Concreet: we vragen de regering een novelle aan de Tweede Kamer te sturen waarin de belastingvermindering in 2019 op hetzelfde niveau blijft als in 2018 en dus niet met de genoemde €51 wordt verlaagd, met een evenredige verplaatsing van de lasten naar de grootverbruikers in het bedrijfsleven, zoals ook in de Tweede Kamer aan bod is geweest. Dat is voor onze fractie een wezenlijk onderdeel voor de beoordeling van de belastingvoorstellen.
De heer Backer i (D66):
U verwijst naar de debatten in de Tweede Kamer, dus ik voel me vrij om dat dan ook even te doen, want daar hoort dan natuurlijk ook dekking bij en ik zou willen vermijden dat we de hele discussie gaan herhalen die daar gevoerd is. Komt u daar nog over te spreken? Vraagt u om datgene wat in de Tweede Kamer niet gelukt is, hier nog een keer te doen? Of vraagt u iets anders, en dan ook in de context van de dekking? Dan weet ik namelijk welk debat we voeren.
De heer Binnema (GroenLinks):
Mijn punt is dat verschillende partijen zich sinds dat debat over het Belastingplan de afgelopen weken geuit hebben over die gewenste evenredige verdeling tussen burgers en bedrijfsleven, maar ik constateer tevens dat de genoemde dekking die door GroenLinks destijds met dat amendement voorgesteld is, geen meerderheid heeft kunnen vinden.
Maar we staan nog steeds achter het principe dat die 410 miljoen bij voorkeur niet door burgers maar door het bedrijfsleven opgebracht zouden moeten worden. Ik wil de staatssecretaris dan ook uitnodigen om tot een dekking te komen, waarbij het principe nog steeds overeind blijft dat er een verschuiving plaatsvindt van burgers naar bedrijfsleven.
De heer Backer (D66):
Het komt niet zo vaak voor dat ik de collega van de PVV aanhaal, maar vanochtend doe ik dat wel. Als je zoekt naar evenwicht tussen burgers en bedrijven, moet je je ook afvragen of de last die je bij bedrijven legt, niet doorberekend wordt aan consumenten. De heer Van Strien bracht dat net in debat, en ik vond dat een heel verstandig punt. Ik ben het op heel veel punten niet met hem eens, maar dit is natuurlijk wel iets om mede te overwegen. Speelt dat ook mee in de benadering van GroenLinks bij de beoordeling?
De heer Binnema (GroenLinks):
Het is een opmerkelijke constatering, maar het kan geen kwaad om af en toe D66 en PVV gelijke argumenten naar voren te zien brengen. Ik denk dat ook in dat debat aan de orde is geweest dat de lasten die naar het bedrijfsleven verplaatst worden, niet een-op-een naar de burgers doorvertaald kunnen worden. Het kan ook een stimulans zijn tot innovatie en een manier om energiebesparing verder te bevorderen. Het is dus zeker niet gezegd dat het zo uitwerkt, ook in de concurrentieverhoudingen. Ik verwijs graag naar de rapporten van De Nederlandsche Bank en het CPB daarover. Het kan juist een stimulans zijn om op een andere manier te gaan produceren en te gaan ondernemen, en het is dus geen gegeven dat het een-op-een naar burgers wordt doorvertaald.
De voorzitter:
De heer Backer, tot slot.
De heer Backer (D66):
Tot slot, voorzitter. Ik ben blij dat u dat punt heeft meegenomen, meneer Binnema. Dat laatste is juist. Het is niet een-op-een, daarom hebben we ook niet een gelijk standpunt. Maar ik vind het wel een relevant punt, dat er naar voren werd gebracht. Ik kom daar straks zelf ook nog over te spreken.
De voorzitter:
De heer Van Rij.
De heer Van Rij i (CDA):
Ik heb ook een vraag voor de heer Binnema. Die energietransitie is een grootschalige operatie op de lange termijn, waarbij uiteraard ook de kostencomponent een heel belangrijke is en de doorberekening van de lasten. Ik vind het wel iets te gemakkelijk om nu bij de behandeling van het Belastingplan 2019 eenzijdig de lasten naar het bedrijfsleven te schuiven, zonder inzage te hebben in de totale kosten van deze transitie op langere termijn. Tenzij u natuurlijk wel die inzage al heeft.
Ik maak, als dat mag, voorzitter, ook even van de gelegenheid gebruik om nog een ander punt te maken. Ik heb toevallig naar hetzelfde interview in Buitenhof gekeken. Daar heeft de heer Buma namens het CDA niet gezegd dat er aan niemand kosten doorgerekend zouden moeten worden, maar hij heeft juist gewaarschuwd voor het veel te snel beslissingen nemen, zonder dat je inzicht hebt in de feiten en de werkelijke kosten. Hij heeft ook gewezen op de grote risico's — en daar sluit ik mij graag bij aan — als je eenzijdig de last bij het bedrijfsleven legt. Het bedrijfsleven zit in een internationaal competitieve omgeving. Ik ben het eens met uw pleidooi dat het wordt gestimuleerd tot innovatie. Maar ik ben het niet met u eens dat wij het probleem van de energietransitie eenzijdig als Nederland kunnen oplossen. Wij kunnen onze ogen niet sluiten voor de omgeving waarin we opereren.
De heer Binnema (GroenLinks):
Het pleidooi van GroenLinks zal ook zeker niet zijn om eenzijdig de lasten of de kosten van de klimaatverandering en de noodzakelijke maatregelen die daarbij horen, bij het bedrijfsleven neer te leggen. Zo moet u mijn pleidooi niet lezen.
Waar het mij om gaat, is dat wij op dit moment een disbalans constateren tussen de lasten die bij burgers en die bij het bedrijfsleven worden neergelegd. In één deel van de betogen van de heer Van Rij en de heer Buma afgelopen zondag bij Buitenhof kunnen wij ons buitengewoon goed vinden. Om het draagvlak voor de enorme opgave waar we voor staan te behouden, is het nodig dat de lasten die bij de burgers worden neergelegd niet te zwaar zijn, zodat ze op een goede manier te dragen zijn. Juist vanuit dat perspectief vinden we dat je daar goed naar moet kijken: komen die lasten nu niet onevenredig bij burgers terecht?
De bijdrage die we van het bedrijfsleven aan die energietransitie kunnen vragen, moeten we ook zeker vragen, volgens mij. Wij zijn niet doof voor argumenten over de mogelijke effecten die dat ook voor de internationale positie van het Nederlandse bedrijfsleven heeft, maar wij weten ons juist gesteund door CPB en DNB die aangeven dat hier mogelijkheden zijn, die niet tot dusdanige effecten leiden dat we het bedrijfsleven in een onmogelijke positie brengen.
Dat sluit ook aan bij de zorgen die wij hebben over de terugtrekkende bewegingen — daar lijkt het enigszins op — van het bedrijfsleven aan de klimaattafels, alsof ondanks alle rapporten en cijfers die vertellen dat we die doelen niet gaan halen op deze manier, de urgentie nog altijd niet is doorgedrongen. Zowel bij de discussie over de gaswinning als bij de financiële beschouwingen en de Algemene Politieke Beschouwingen was het antwoord van het kabinet op mijn vragen steeds: we willen de gesprekken aan de klimaattafels niet verstoren, maar begin december weten we meer. Inmiddels is begin december eind december geworden.
We willen niet te pessimistisch zijn, maar wordt het niet tijd om rekening te houden met eenzelfde scenario voor het klimaatakkoord als voor het pensioenakkoord? Met andere woorden: wat is het plan B van het kabinet wanneer de opbrengsten van de klimaattafels tegenvallen om de door ons allen onderschreven doelstellingen te halen, en welke fiscale maatregelen worden daarbij overwogen? Graag uw reactie.
Dan kom ik op het vestigingsklimaat. In de discussie daarover wordt het nieuwe tarief van de winstbelasting verdedigd door te verwijzen naar het gemiddelde in Europa. Het kabinet herkent zich dan ook niet in het beeld van een race to the bottom, waar ook mevrouw Sent naar verwees. Wat u er niet bij zegt, is dat dit gemiddelde in de EU sowieso al lager is dan het gemiddelde in de OESO-landen.
De voorzitter:
Met "u" bedoelt u de voorzitter, of bedoelt u de staatssecretaris?
De heer Binnema (GroenLinks):
Voorzitter, excuus. Ik bedoel de staatssecretaris. Wat de staatssecretaris er niet bij zegt, is dat dit gemiddelde in de EU sowieso al lager is dan het OESO-gemiddelde, en dat het bovendien sterk wordt beïnvloed door landen als Bulgarije, Cyprus, Hongarije, Ierland, Litouwen en Roemenië, met tarieven van soms maar 9% of 10%.
Is het niet veel logischer om Nederland wat dat betreft te vergelijken met landen die een vergelijkbare omvang en structuur van de economie hebben in plaats van met dit abstracte EU-gemiddelde? Acht de staatssecretaris de kans niet groot dat andere landen die nu nog boven het EU-gemiddelde zitten het Nederlandse voorbeeld gaan volgen?
Zou het immers toch niet zo zijn dat factoren als kwaliteit van leven, infrastructuur en het opleidingsniveau van werknemers belangrijker worden gevonden voor het vestigingsklimaat, evenals digitalisering en de mogelijkheden voor startups? Wil de staatssecretaris hierop reageren en daarbij ook ingaan op de constatering van het IMF bij een recent bezoek aan Nederland, dat juist multinationals onvoldoende investeren en dat met name het midden- en kleinbedrijf extra steun verdient, bijvoorbeeld door onderzoek en innovatie? Ik sluit me aan bij de vragen van de Partij van de Arbeid over de innovatiebox en het onderzoek van het CPB daarnaar.
Het mkb dat hier al zit, graag wil blijven en niet met lagere tarieven naar Nederland gelokt hoeft te worden: dat lijkt me juist een belangrijke focus.
Voorzitter. Ik ga over naar het thema belastingontwijking.
De heer Van Rij (CDA):
Een korte vraag voor de heer Binnema. Het lijkt net alsof hij een tegenstelling creëert tussen multinationals en het mkb. Misschien is dat niet zo, hoor; misschien heb ik dat niet goed begrepen. Maar hebben we ze juist niet allebei hartstikke hard nodig en zijn er niet hele goede voorbeelden in dit land waar multinationals werkgelegenheid creëren, toeleveranciers inschakelen uit het mkb, uit familiebedrijven? Kijk alleen al naar de regio Eindhoven en zie hoe succesvol dat gaat. Als wij de innovatiebox willen afschaffen, dan hebben we geen ASML meer in Eindhoven. Dat zal enorme invloed hebben op de werkgelegenheid in Eindhoven, zowel voor de familiebedrijven als voor de start-ups. Dan kunnen we dat hele businessmodel dat zo succesvol is gebleken de afgelopen 20 jaar op de vuilnishoop gooien. Dus begrijp ik nu verkeerd dat hij iedere keer maar een tegenstelling zoekt? Ik hoop dat dat niet zo is.
De voorzitter:
Dit was een korte vraag.
De heer Binnema (GroenLinks):
Dank u wel, voorzitter. Dat begrijpt u inderdaad verkeerd, zeg ik via de voorzitter tegen de heer Van Rij. Ik heb niet bedoeld om een tegenstelling te creëren alsof we niet een hele mooie samenwerking zien tussen mkb en de multinationals. Ik heb ten eerste verwezen naar het IMF dat constateert dat de investeringen van de multinationals achterblijven en dat er juist wat betreft onderzoek en innovatie meer focus bij het mkb zou mogen liggen. Ik denk ook altijd aan combinatie met multinationals waar dat mogelijk is. En ten tweede de innovatiebox, die mevrouw Sent net aan de orde stelde. Ik heb er helemaal niet voor gepleit om die af te schaffen. Ik heb alleen gezegd dat die te weinig aan het mkb tegemoetkomt als het gaat om de wensen van onderzoek en innovatie. Daar waar kruisbestuiving en samenwerking mogelijk zijn, heel graag. Daar waar wat ons betreft de accenten verkeerd liggen, heb ik voor een accentverschuiving gepleit.
Ik wilde gaan naar het onderwerp belastingontwijking. Een belangrijk onderdeel daarvan wil ik hier benadrukken, namelijk de zogenaamde CFC-maatregel die moet voorkomen dat winst verplaatst wordt naar dochtermaatschappijen die gevestigd zijn in landen met een laag belastingtarief. De regering geeft aan niet alleen implementatie van deze regel via model B al toe te passen, maar ook nog eens verder te gaan dan nodig door ook model A deels toe te passen in de vorm van de CFC-regel, daarmee de indruk wekkend dat Nederland vooruitstrevend is vergeleken met andere EU-landen in het bestrijden of voorkomen van belastingontwijking. Onze vraag is of de deur toch niet op een kier staat voor belastingontwijking.
In een groot deel van de lidstaten van de Europese Unie wordt de CFC-maatregel al bij een hoger percentage algemeen winstbelastingtarief toegepast. Voorbeelden zijn Italië, 14%, en Denemarken, 22%. Nederland past die regel alleen toe als het percentage beduidend lager ligt, namelijk het tarief van 9% of minder. Kan de staatssecretaris meer zeggen over de argumenten om voor dit tarief te kiezen?
Bovendien zien we dat een deel van de EU-lidstaten geen uitzondering op die CFC-maatregel toepast op bedrijven die wezenlijke economische activiteit verrichten daar waar Nederland dat wel doet. De heer Ester verwees daarnet ook al naar de Nederlandse substance-eisen van €100.000 aan loonkosten voor personeel. Kantoorruimten die minstens 24 maanden daadwerkelijk worden gebruikt, lijken voor grotere CFC's vrij eenvoudig te halen.
De afweging van de regering om vaste substance-eisen te hanteren is om concurrentienadeel van CFC's ten opzichte van bedrijven die alleen in het thuisland actief zijn te voorkomen en om de maatregel bovendien voor het bedrijfsleven en de Belastingdienst uitvoerbaar te maken. Het begrip wezenlijke economische activiteit zal volgens de regering nog voor het einde van het kalenderjaar worden ingevuld. Het is juist ook vanwege de punten die ik net noemde van belang dat die invulling zo snel mogelijk rond komt. Wanneer kunnen we dat verwachten?
Het is daarbij ook belangrijk te weten of het besmette inkomen wel geheel via model B kan worden belast. In model B gaat het over toe te rekenen winst volgens het "at arms length"-beginsel. In model A gaat het over specifieke categorieën inkomen. Fiscalisten wijzen daarbij op de verhouding tussen artikel 13ab en artikel 8b. Als functies waardoor die besmette voordelen worden behaald, namelijk niet in Nederland worden uitgeoefend, valt er op grond van het "at arms length"-beginsel naar Nederlandse maatstaven vrijwel niets in aanmerking te nemen voor de toepassing van artikel 13ab. Graag de reactie van de staatssecretaris.
Ik heb nog een aantal vragen, opmerkingen en zorgen over de Wet fiscale maatregel rijksmonumenten. Ik sluit me voor een belangrijk deel aan bij de opmerkingen die daarover zijn gemaakt door collega Bruijn. Wij houden ten eerste zorgen over de borging en het toezicht op de kwaliteit. Enerzijds omdat die gekoppeld lijkt te zijn aan de hoogte van het bedrag van de onderhoudsactiviteiten en daarnaast omdat het vooral lijkt te gaan om het toetsen van de plannen en niet om de feitelijke uitvoering. Ten tweede zien we dat eigenaren van groene monumenten in de knel kunnen komen doordat het budget onvoldoende is en daarbij ook de professionele organisaties en organisaties voor werelderfgoed voorrang hebben.
Tot slot vragen we u om nader toe te lichten hoe een subsidie en een lening bij het Restauratiefonds al dan niet samen mogelijk zijn, want die lijken elkaar op dit moment uit te sluiten. Daarover graag verdere helderheid.
Mevrouw de voorzitter, ter afronding. Mijn inbreng is gericht geweest op de balans die wij missen in deze belastingmaatregelen tussen de lasten voor burgers enerzijds en die voor het bedrijfsleven anderzijds. Het meest specifiek hebben we dit aan de orde gesteld bij de klimaatregelen, gekoppeld aan een concreet verzoek een novelle in te dienen om de vermindering van die korting op energiebelasting terug te draaien. Maar dat geldt ook voor de keuzen die worden gemaakt in de Wet bedrijfsleven met een naar onze smaak niet overtuigende onderbouwing van de noodzaak in het kader van het vestigingsklimaat.
Wij kijken uit naar de beantwoording van het kabinet.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Binnema.
De beraadslaging wordt geschorst.
De voorzitter:
Ik schors de vergadering voor de lunchpauze tot 13.30 uur.