Verslag van de vergadering van 11 december 2018 (2018/2019 nr. 11)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 13.54 uur
De heer Köhler i (SP):
Voorzitter. Namens de SP-fractie zal ik op drie onderwerpen ingaan. In de eerste plaats op de voorgestelde wijziging van de inkomstenbelasting in relatie tot de toenemende inkomensverschillen in ons land. In de tweede plaats op de verlaging van de winstbelasting tegen de achtergrond van de groeiende winsten. In de derde plaats op de maatregelen tegen belastingontwijking en de gevolgen hiervan voor de noodzakelijke investeringen van woningcorporaties in nieuwbouw en verduurzaming van hun huurwoningen.
De inkomensverschillen in ons land nemen langzaam maar zeker toe. Als je kijkt naar de ontwikkeling van de hoogste en de laagste 10% van het huishoudinkomen, is dat beeld heel duidelijk. Hoe reageert het kabinet hierop? Zorgt het met zijn belastingpolitiek voor een evenwichtige inkomensontwikkeling? Nee, helaas niet. De 20% van de huishoudens met de laagste inkomens gaat er volgens het kabinet volgend jaar 1,1% gaat er in koopkracht op vooruit, de mensen met een minimuminkomen zelfs 0,9% en de hogere inkomensgroepen 1,7%. Volgens het regeerakkoord zal dit verschil ook de komende jaren toenemen. In totaal, als deze cijfers van het kabinet kloppen, zullen de lage inkomens 2,5% achterblijven bij de hogere inkomens. Waarom kiest het kabinet hiervoor, zo vraag ik de staatssecretaris. Die vergroting van de inkomensverschillen in het nadeel van de mensen met lage inkomens stond overigens al in de verkiezingsprogramma's van de regeringspartijen. Dus ook die vraag ik: waarom kiest u hiervoor?
Dat procent vooruitgang voor mensen met een laag inkomen is dan ook nog hoogst twijfelachtig. Het CPB gaat er in de berekening van uit dat komend jaar de lonen meer zullen stijgen dan de prijzen, maar dat zou helaas opnieuw kunnen tegenvallen. Het CPB gaat er zonder onderbouwing van uit dat de verhoging van het lage btw-tarief van 6% naar 9% alle inkomensgroepen even hard treft. Wij verwachten dat de lagere inkomensgroepen daar relatief harder door getroffen zullen worden, waardoor er van dat procentje vooruitgang nog minder overblijft. Daarom is de SP tegen deze btw-verhoging. Dan wordt in het kader van de zogeheten fiscale vergroeningsmaatregelen de belastingvermindering in de energiebelasting met €51 verlaagd. Dat betekent dat ieder huishouden €51 per jaar meer moet gaan betalen. Het CPB heeft berekend dat door het energiebelastingbeleid de lagere inkomens er komend jaar 0,2% minder en de hoge inkomens er 02,% meer op vooruit zullen gaan dan de percentages voor de inkomensontwikkeling die ik zojuist noemde. Kan de staatssecretaris dat bevestigen?
Al met al zullen mensen met lage inkomens komend jaar weer weinig of niets gaan merken van de economische groei, terwijl de mensen die het al goed hebben er steeds meer bij krijgen. De fabrikant van gele hesjes kan zich in de handen wrijven. En dan hoeft hij straks over zijn winst ook nog minder belasting te betalen, want het kabinet stelt voor om de belasting op winsten van bedrijven, de vennootschapsbelasting, drastisch te verlagen: in de eerste schijf van 21% naar 16%, en in de tweede schijf van 25% naar 20,5%. De SP-fractie ziet niet in waarom de belasting op de almaar stijgende winsten verlaagd zou moeten worden. Wij denken eerder aan een verhoging. Het kabinet argumenteert dat Nederland voor een goed vestigingsklimaat het percentage vennootschapsbelasting onder het gemiddelde van de landen van de Europese Unie moet brengen, maar dat het geen race naar de bodem wil voeren, omdat bedrijven een redelijk deel van de belastingen moeten blijven betalen. Dat vereist veel balanceerkunst en daar slaagt het kabinet niet in doordat het na het vervallen van het dwaze voorstel om de dividendbelasting af te schaffen direct voorstelde om de vennootschapsbelasting nog eens met een kleine miljard euro per jaar verder te verlagen dan het door hem als evenwichtig beoordeelde voorstel uit het regeerakkoord. Deelt de staatssecretaris mijn conclusie dat de nu voorgestelde verlaging van de Vpb niet meer evenwichtig genoemd kan worden, maar eerder een extra stap is in de race naar de bodem?
Voorzitter. In totaal zal de winstbelasting na enkele stappen in 2021 met 4,2 miljard euro per jaar verlaagd worden. Tel uit je winst. Het kabinet stelt dat dit bedrag feitelijk lager is, omdat er ook maatregelen genomen worden die de grondslag van de Vpb verbreden en die tellen op tot 2,2 miljard euro per jaar in 2021. Dus dan resteert er aan het eind van de regeerperiode, als die tenminste nog zolang duurt — wij hopen daar op zich niet op, maar ik ga daar voor de redenering maar even van uit — in 2021 nog een verlaging van de winstbelasting met netto 2 miljard euro per jaar voor bedrijven die dat helemaal niet nodig hebben.
Vervolgens rekent de staatssecretaris namens het kabinet nog voor dat er nu ook al besloten wordt tot maatregelen die na 2021 de grondslag van de vennootschapsbelasting nog eens met 1,5 miljard euro verder verbreden, zodat er over tien jaar per saldo slechts een geringe verlaging van de belasting op bedrijfswinsten overblijft. Met deze voorstelling van zaken kunnen wij niet meegaan. Want het is zeer wel mogelijk dat de volgende regeringen, die de belasting op bedrijfswinsten vanwege het vestigingsklimaat ook laag willen houden, lager dan in de andere landen waarmee wij concurreren, het tarief van de vennootschapsbelasting na 2021 verder zullen verlagen, zeker als er dan opnieuw rechtse coalities aan de macht komen. Moge de kiezer dat verhoeden!
De heer Backer i (D66):
Begrijp ik nu goed dat de heer Köhler zegt: het actuele voorstel vind ik niet rechtvaardig, omdat ik anticipeer op komende kabinetten die hierin weer verandering gaan brengen? Want de grondslagverbredende maatregelen zijn natuurlijk per saldo geen goed nieuws voor het bedrijfsleven. Maar u zegt dat het toch goed nieuws is, want het gaat weer veranderen? Begrijp ik u zo goed?
De heer Köhler (SP):
Nee, dan heb ik me kennelijk onduidelijk uitgedrukt.
De heer Backer (D66):
Hoopte ik al.
De heer Köhler (SP):
Kijk, wij zeggen dat het veel te veel is. Die grondslagverbreding, waar wij op zich voor zijn, weegt daar niet tegen op. Dan resteert er aan het eind van de regeerperiode van deze regering, als al die verlagingen zijn doorgevoerd en de grondslag in 2021 is verbreed, netto nog 2 miljard euro per jaar aan verlaging van de winstbelasting, en daar zijn wij tegen. De regering heeft een bijkomend argument: ja, maar wij nemen ook besluiten waardoor de grondslag in de toekomst verder verbreed wordt en dan wordt dat netto sommetje natuurlijk anders. Maar zo ver willen wij niet vooruit rekenen, want het is helemaal niet gezegd dat het tarief voor de vennootschapsbelasting ook niet vanaf 2022 of 2023/2024 tot en met 2028 weer wordt aangepast.
De heer Backer (D66):
Ter afronding: ik moet even denken aan de nieuwe bundel van Lévi Weemoedt: Pessimisme kun je leren.
De heer Köhler (SP):
Ik vind het fijn dat u de verdere verlaging van de Vpb-tarieven bij voorbaat als pessimistisch inschat. U bent daar kennelijk niet blij mee, en wij vinden dat geen lokkend vooruitzicht.
De heer Van Rij i (CDA):
Zoals u terecht zegt, gaat het bij de vennootschapsbelasting om tarieven en grondslag en uiteindelijk dus om het effectieve tarief. Ik denk dat hij goed geciteerd heeft uit wat ik ook gelezen heb, namelijk de antwoorden die gegeven zijn op de door de SP-fractie gestelde schriftelijke vragen. Maar wat ik dan niet begrijp, is de conclusie die hij daaraan verbindt. Want in het structurele beeld blijft er uiteindelijk in de berekeningen van het kabinet zoals u zegt na 2021 500 miljoen lastenverlichting over. Maar dat is wel op basis van maatregelen die in déze kabinetsperiode nog genomen worden. Volgens mij bent u twee zaken aan het vergelijken. Want u zegt: daar ga ik niet in mee, want de tarieven kunnen na 2021 omlaag. Nee, de grondslag wordt verder verbreed in de periode 2018 tot 2021. Dat is gewoon een gegeven. Kijk maar naar het hele pakket dat alleen al uit de EU op ons afkomt.
De heer Köhler (SP):
Ik heb ook gezegd dat het kabinet de grondslagverbreding structureel doorrekent tot 2028. Maar zo willen wij niet rekenen, want er is geen enkele afspraak dat over de tarieven, maar ook over de grondslag vanaf 2022 weer geen nieuwe maatregelen genomen worden. Om het objectief te vergelijken — en dat proberen wij te doen — kun je alleen maar rekenen tot en met het eind van deze kabinetsperiode.
De heer Van Rij (CDA):
Ik sluit me heel kort graag bij de heer Backer aan: hieruit spreekt toch een behoorlijke mate van pessimisme. Maar goed, wij gaan elkaar op dit punt niet overtuigen. Ik vond de berekening van de regering juist heel verduidelijkend in reactie op de goede vragen, door de SP gesteld.
De heer Köhler (SP):
Kennelijk vindt de heer Van Rij het ook een pessimistische gedachte als je denkt dat de Vpb na 2021 verder verlaagd wordt. Dus in die zin verwelkomen wij hem in ons kamp. Maar ja, daarover is geen enkele zekerheid. Daarom vergelijk ik liever de reële bedragen. Maar zelfs als je dat allemaal niet doet, zoals hij dat niet wil doen, dan nog resteert er netto in 2028 een verlaging van de winstbelasting, terwijl wij eerder zouden zeggen dat die omhoog moet.
De heer Van de Ven i (VVD):
Ik beperk me toch even tot de dag van vandaag en het pakket Belastingplan 2019. Volgens mij heeft de staatssecretaris voorgerekend dat de opbrengst van de vennootschapsbelasting over de jaren heen vrijwel constant is gebleven en dat dat naar verwachting ook zo zal blijven. Is de heer Köhler het daarmee eens?
De heer Köhler (SP):
Ja, als je langere periode bekijkt, bijvoorbeeld de afgelopen 10 of de afgelopen 20 jaar, dan is de opbrengst van de vennootschapsbelasting als percentage van het bruto binnenlands product, globaal gesproken gelijk gebleven. Als je de winsten in de afgelopen 20 jaar uitdrukt als aandeel van het bruto binnenlands product kun je constateren dat de relatieve druk van de winstbelasting erg verlaagd is.
De heer Van de Ven (VVD):
Ik constateer dat de tarieven — voorheen tot 48% voor de vennootschapsbelasting — inderdaad substantieel omlaag zijn gegaan, maar ik ben blij dat de heer Köhler dat bevestigde. Ik heb op dit punt geen verdere vragen. Dank u.
De heer Köhler (SP):
Dank u, voorzitter. Het kabinet doet ook voorstellen om de belastingontwijking door bedrijven, door het schuiven met geld over de landsgrenzen, tegen te gaan. Die voorstellen krijgen vanzelfsprekend de steun van de SP-fractie. Maar we denken dat ze nog niet ver genoeg gaan. Volgens recente publicaties betaalt Shell in Nederland zeer weinig of geen winstbelasting. In de eerste plaats kan het bedrijf in Nederland rente aftrekken voor leningen die worden gebruikt om te investeren in het buitenland. Ten tweede kan het bedrijf verliezen die het lijdt bij bijvoorbeeld het zoeken naar olie of gas in het buitenland, in Nederland ten laste brengen van de winst, terwijl de winsten van de winning van olie en gas in het buitenland niet in Nederland worden belast. Ik vraag de staatssecretaris — los van dit voorbeeld van Shell, want daar mag hij niets over zeggen — of beide constructies, na het aannemen van de nu voorliggende voorstellen tegen belastingontwijking, kunnen doorgaan.
Voorzitter. De beperking van de renteaftrek voor de vennootschapsbelasting wordt door het kabinet om twee redenen wenselijk geacht. Ten eerste om belastingontwijking tegen te gaan. Ten tweede om het investeren met vreemd vermogen niet meer zo veel te bevoordelen boven het investeren met eigen vermogen. Daarmee wordt het werken met eigen vermogen bevorderd. In beide doelstellingen kan de SP-fractie zich vinden.
Ook de woningcorporaties worden hierdoor getroffen, omdat ook zij vennootschapsbelasting betalen. Volgens het kabinet is dat door het recht van de Europese Unie onvermijdelijk. Wij betwijfelen dat, maar die discussie laat ik nu terzijde. Duidelijk is dat geen van beide argumenten voor de beperking van de renteaftrek opgaan voor de woningcorporaties. Zij schuiven niet met rentebetalingen en winsten over de landsgrenzen en zij moeten juist extra vreemd vermogen aantrekken om voldoende te kunnen investeren in nieuwbouw van betaalbare huurwoningen en verduurzaming van hun bestaande woningen. Het kabinet had daarom de corporaties kunnen uitzonderen van deze maatregel. Maar dat is volgens de regering niet in overeenstemming te brengen met het EU-recht. Ook dat betwijfelen wij.
Er is een alternatief: de onbedoelde verhoging van de vennootschapsbelasting voor woningcorporaties volledig compenseren door een even grote verlaging van de verhuurderheffing. Het kabinet zegt dit min of meer te doen, maar dat zien wij toch anders. Door beperking van de renteaftrek gaan de corporaties stapsgewijs meer vennootschapsbelasting betalen. Structureel bedraagt dat 353 miljoen euro per jaar. Het kabinet trekt daar 106 miljoen euro vanaf, omdat verlaging van de tarieven van de Vpb, de vennootschapsbelasting, ook bij de corporaties doorwerkt. Tot zover kunnen wij de redenering volgen. Maar dan trekt het kabinet er ook nog 100 miljoen van af waarmee de verhuurderheffing wordt verlaagd. En ook nog de 104 miljoen korting op de verhuurderheffing als corporaties investeren in verduurzaming van hun huurwoningen. Dat klopt natuurlijk niet. Als de corporaties dit geld voor verduurzaming gebruiken, kunnen ze er de verhoging van de vennootschapsbelasting niet meer mee compenseren. Er rest dus vanaf 2022 een aanzienlijke lastenverzwaring. Die gaat ten koste van de ruimte voor investeringen.
Aedes, de vereniging van woningcorporaties, heeft uitgerekend dat door de autonome ontwikkeling van de verhuurderheffing en de vennootschapsbelasting, samen met de beperking van de renteaftrek, de corporaties in 2021 1 miljard euro meer belasting gaan betalen. Van ruim 2 naar ruim 3 miljard euro per jaar. Dat betekent dat iedere huurder straks €100 per maand aan rijksbelastingen gaat betalen.
Ik heb het kabinet gevraagd te reageren op die berekening van de belastingverhoging van 1 miljard per jaar door de corporaties. De staatssecretaris dingt daar in zijn antwoord nauwelijks op af. Hij stelt op de meeste punten dat het Rijk in het kader van de begroting op deze manier niet vooruit rekent. Dat zal wel waar zijn, maar dat neemt het probleem helemaal niet weg. Uit het hele land bereiken ons berichten van woningcorporaties en gemeenten dat door de verhoging van de belastingdruk de noodzakelijke nieuwbouw en verduurzaming van huurwoningen in gevaar komen. "We lijken wel de pinautomaat uit Den Haag", zegt Ger Peeters namens de Limburgse corporaties over de toenemende belastingdruk.
Zeven Flevolandse corporaties schreven een brief over de gevolgen van de beperking van de renteaftrek. "We kunnen 1.450 minder woningen bouwen of 5.000 minder verduurzamen", zegt Arjan Deutekom, directeur van de corporatie GoedeStede uit Almere. De stapeling van belastingen maakt dat de Tilburgse corporaties tot 2021 300 in plaats van 1.500 woningen kunnen bouwen. "Het is een optelsom van fiscale ellende", zegt René Scherpenisse namens hen. De vier Apeldoornse corporaties hebben berekend dat ze 7 miljoen kwijt zijn door de beperking van de renteaftrek. "Het loopt al snel op tot 140 miljoen die we minder kunnen investeren", aldus Arjen Jongstra, voorzitter van hun samenwerkingsverband. Volgens Egbert de Vries, directeur van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties, kunnen deze door de beperking van de renteaftrek, waardoor ze in 2022 samen 30 miljoen extra belasting betalen, 10% minder woningen bouwen. En dat in een stad met een groot tekort aan betaalbare woningen.
Voorzitter. De regering reageert nogal lauw op deze onheilstijdingen. Vooralsnog vindt ze de investeringsruimte van de woningcorporaties groot genoeg. Ze zal er na overleg met de corporaties nog eens naar kijken en rapporteert dan volgend jaar aan de Tweede Kamer over de stand van zaken. Dat vinden wij een veel te laconieke houding van het kabinet. De stelling "regeren is vooruitzien" wordt hier vervangen door "regeren is vooruitschuiven". Het ergste is dat de regering helemaal niet zegt wat ze gaat doen als uit het nader onderzoek blijkt dat de toenemende belastingdruk op corporaties inderdaad de corporaties te veel beperkt in hun investeringsruimte, waardoor ze de afgesproken nieuwbouw en verduurzaming van woningen niet kunnen realiseren. Wij willen dat er nu wordt vastgelegd dat het kabinet dan aanvullende voorstellen zal doen, zodat de woningproductie en verbetering niet terugvallen. Daartoe dien ik, mede namens mevrouw Sent, de heer Binnema, mevrouw Baay en de heer Ten Hoeve, een motie in. Deze vervangt de motie-Van Apeldoorn die bij de Algemene Financiële Beschouwingen is aangehouden.
De voorzitter:
Door de leden Köhler, Sent, Binnema, Baay-Timmerman en Ten Hoeve wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de verhuurderheffing en de hogere vennootschapsbelasting als gevolg van de voorgenomen beperking van de renteaftrek een zodanige last op de woningcorporaties leggen dat dreigt dat veel corporaties onvoldoende investeringsruimte overhouden om de afgesproken programma's voor nieuwbouw en verduurzaming van sociale huurwoningen te realiseren en dat door onvoldoende nieuwbouw de wachtlijsten van sociale huurwoningen onaanvaardbaar lang zullen blijven;
constaterende dat de regering heeft toegezegd dat de minister van BZK na overleg met de corporaties opnieuw naar de beschikbare investeringsruimte zal kijken en de Tweede Kamer daar komend voorjaar over zal rapporteren;
verzoekt de regering om, als mocht blijken dat deze investeringsruimte onvoldoende is om de afgesproken programma's voor nieuwbouw en verduurzaming in de komende jaren uit te kunnen voeren, met aanvullende maatregelen te komen, zodat deze programma's alsnog gerealiseerd kunnen worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter F (35030).
De heer Köhler (SP):
Voorzitter. Als altijd zijn wij benieuwd naar de reactie van de staatssecretaris op onze vragen en opmerkingen.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Köhler. Ik geef het woord aan de heer Backer.