Verslag van de vergadering van 17 december 2018 (2018/2019 nr. 12)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 21.12 uur
De heer Flierman i (CDA):
Voorzitter, dank u wel. De leden van de CDA-fractie kijken toch met een zekere verbazing terug op de grond van en de aanloop naar de behandeling van dit wetsvoorstel vandaag. En voor de verdere behandeling zal die verbazing ook nog weleens aan de orde kunnen zijn.
De aanleiding tot dit wetgevingsproces, en ook de heer Bruijn noemde dat al, was maatschappelijke onrust over fraude met declaraties in de zorg, nu alweer ruim vijf jaar geleden. Gelet op de verontwaardiging riep de Tweede Kamer de destijds verantwoordelijk minister dringend op actie te ondernemen. Dat resulteerde in voorliggend wetsvoorstel. Daarmee wordt in de eerste plaats bereikt dat de mogelijkheden om op te treden tegen fraude met declaraties gelijk worden getrokken, ongeacht de soort polis of de aard van de facturering. Dat er adequate mogelijkheden zijn om op te treden tegen fraude en dat die voor alle gevallen gelijk zijn, vindt de CDA fractie niet meer dan normaal.
Des te opmerkelijker is het naar ons oordeel dat gaande de behandeling van het wetsvoorstel in deze Kamer een discussie losbarstte over de vraag of de voorliggende wetgeving wel proportioneel was, en of hier nu geen sprake was van een ontoelaatbare schending van privacy. Mijn fractie beantwoordt die vragen in principe met "ja, de wetgeving is proportioneel" en "nee, er is geen sprake van een ontoelaatbare schending van privacy". Ik zal dat kort toelichten.
Voorzitter. Fraude is ontoelaatbaar, altijd en overal. De omvang van de fraude doet er bij deze principiële stellingname niet toe. We moeten het niet willen, en dus moet je fraude bestrijden, opsporen en bestraffen. Bestrijding van fraude heeft een signaalwerking, en dat heeft een preventief effect. De heer Bruijn heeft dat terecht al betoogd. Wie weet dat er een pakkans is, laat strafbare dingen na. Het is dan niet eens zo belangrijk hoeveel je daadwerkelijk opspoort. Bestrijding van fraude vergroot de solidariteit in het stelsel, omdat mensen weten dat freeriders niet ongemoeid worden gelaten. En bestrijding van fraude leidt tot beheersing van kosten. Dat is iets wat we zeker in tijden van grote druk op het budget goed kunnen gebruiken. Kortom, als je ons zorgstelsel, dat nog altijd een van de beste ter wereld is, wilt behouden, zul je je actief moeten inspannen om misbruik, bijvoorbeeld in de vorm van fraude, te voorkomen en te bestrijden. In die zin is dit wetsvoorstel wat ons betreft proportioneel.
Voorzitter. De CDA-fractie acht het wetsvoorstel ook proportioneel omdat met deze wijziging controle op declaraties in alle gevallen, ongeacht polis en het al dan niet bestaan van betalingsovereenkomsten, op gelijke wijze kan plaatsvinden. Een gelijke behandeling van gelijke gevallen; ook dat achten wij proportioneel. Hier en daar is ook vanavond gesuggereerd dat je die situatie ook zou kunnen bereiken door de controlemogelijkheden voor naturapolissen te verzwakken. Theoretisch is dat natuurlijk zo, maar gelet op mijn opmerkingen van zo-even over de houdbaarheid van ons stelsel, wil ik aan die mogelijkheid toch verder maar geen woorden vuilmaken.
Is de wetgeving dan toelaatbaar vanuit het privacyperspectief? Ook op die vraag antwoordt mijn fractie, zoals gezegd, bevestigend. In de schriftelijke voorbereiding is duidelijk geworden dat er een escalatieladder van meerdere stappen is, die in geval van een vermoeden van een onjuiste declaratie moet worden doorlopen, waarbij pas als laatste stap onder verantwoordelijkheid van de medisch adviseur, die met zijn medewerkers aan een beroepsgeheim is gebonden, inzage in relevante delen van een medisch dossier kan plaatsvinden. In verreweg de meeste gevallen hoeft het zo ver niet te komen. Naar wij begrijpen, worden jaarlijks zo'n 2.500 dossiers ingezien. Dat is op het totaal een verwaarloosbaar percentage. Bovendien is duidelijk dat het hele proces van fraudeonderzoek volstrekt AVG-proof moet zijn, en ook is.
Kortom, de verruiming van de mogelijkheden om fraude te bestrijden, zoals de regering die beoogt, heeft de steun van onze fractie. We hebben echter nog wel een paar vragen bij het vervolg op de constatering van fraude en bij een enkel ander aspect.
Voorzitter. Indien fraude wordt geconstateerd kan de NZa, buiten de financiële verrekening door de zorgverzekeraar, sancties opleggen. Nu staat tegen die sancties uiteraard en terecht bezwaar en beroep open. Maar de NZa kan ook de naam van de fraudeur openbaar maken. Dat kan al na een termijn van vijf werkdagen, zonder dat hoor en wederhoor plaatsvindt. Wij hebben ons afgevraagd of dat niet een hele korte termijn is en of dat niet wat kort door de bocht is, temeer omdat we weten dat er in dit soort processen ook door de opsporings- en vervolgingsinstanties fouten gemaakt kunnen worden. Ik wijs maar even op de toch wel schokkende berichten over onzorgvuldigheden in justitiële afdoening van strafbare feiten. Je zult maar als zelfstandige eenpitter een discussie met de verzekeraar hebben en tijdens je vakantie ontdekken dat de NZa je naam openbaar heeft gemaakt, zonder dat je tijdig een voorziening kon vragen. Bezwaar en beroep heeft ook geen opschortende werking, als we het goed zien. Klopt dat, vraag ik de minister. Welke waarborgen, buiten bezwaar en beroep, zijn er voor een zorgvuldig handelen van de NZa in dit soort procedures? We horen daarop graag een reactie van de minister.
Voorzitter. Tot slot, wil ik nog even stilstaan bij de mogelijkheid die met dit wetsvoorstel wordt geschapen om de marktmacht van informele regionale samenwerkingsverbanden in te perken. Als de NZa zo'n samenwerkingsverband wil aanpakken, welke escalatiestappen zijn er dan voorzien in het kader van een interventie? Kan de minister daar iets over zeggen?
Mijn fractie heeft zich bovendien afgevraagd hoe het staat met het machtsevenwicht tussen dit soort verbanden en de zorgverzekeraars, waarvan er in feite nog maar vier grote over zijn in ons land. Zorgverzekeraars treden in veel gevallen mede namens andere verzekeraars in onderhandeling over contracten met zorgaanbieders. Dat lijkt mij ook informele samenwerking. Is die vorm wel acceptabel? Wil de minister daar iets over zeggen? Zijn er mogelijkheden om op te treden tegen dergelijke informele samenwerking en is dat al vaak gebeurd? In algemene zin kan de ACM natuurlijk interveniëren, maar heeft de NZa ook bevoegdheden hierin, en zo ja welke? En zo niet, zou dat dan niet het geval moeten zijn? Dat zorgaanbieders zich tegen dit soort praktijken van samenwerking tussen verzekeraars willen wapenen, lijkt ons op voorhand niet verkeerd. We horen graag op dit punt een reactie van de minister.
De opmerking over informele samenwerking tussen verzekeraars brengt mij nog tot een andere, laatste opmerking over de rol van de verzekeraars in ons stelsel. Tegen het einde van het jaar is er altijd ruis en publicitair rumoer over contracten tussen verzekeraars en aanbieders. Op dat moment is soms het overeengekomen volume of budget verbruikt, wat zonder nadere maatregelen betekent dat patiënten moeten wachten of worden doorgestuurd. Voor het aankomende jaar is het in sommige gevallen de vraag of men tot overeenstemming komt, wat ook weer tot onzekerheid over behandelmogelijkheden op een voor de patiënt vertrouwd adres kan leiden. Meestal komt men wel weer tot overeenstemming, al dan niet na publicitair geweld en ingrijpen van hogerhand bij een van de partijen. Vanuit het stelsel bezien hoort dat alles bij het spel of het systeem zoals het was voorzien. Vanuit de cliënt bekeken is het echter ruis die tot onzekerheid leidt en dat is dus reden tot zorg. De botsing tussen het systeem en de individuele burger roept tegenwoordig op veel terreinen spanning op: zie de beweging van de gele hesjes. Daar moeten we op een verantwoorde manier over nadenken en op reageren.
Zoals gezegd heeft Nederland een uitstekend zorgstelsel. Mijn fractie onderschrijft de rollen die partijen daarin vervullen, maar de rafelrandjes en storingen die ik heb gesignaleerd, moeten we wel aanpakken, want die tasten de geloofwaardigheid van het stelsel aan. Het initiatiefvoorstel met een verbod op winstuitkering door zorgverzekeraars moeten we, volgens mijn fractie, ook in dit perspectief bezien, als het hier weer aan de orde zal zijn. Bij het balanceren en stabiliseren van de machtsverhoudingen tussen verzekeraars en zorgaanbieders, vraagt mijn fractie zich dan ook af of het huidige instrumentarium niet grondiger tegen het licht moet worden gehouden, dan alleen door het introduceren van de mogelijkheid om op te treden tegen regionale samenwerking van aanbieders. Een meer fundamentele beschouwing, gericht op verbetering van het systeem met behoud van de verworvenheden van het huidige stelsel, ligt volgens mijn fractie voor de hand. We horen daar graag de reactie van de minister op.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Flierman. Meneer Don heeft nog een vraag.
De heer Don i (SP):
Dank, meneer Flierman, voor uw betoog. U heeft fraudebestrijding hoog in het vaandel staan. U noemt het wetsvoorstel zelf "proportioneel". U heeft mij horen betogen over DSW, die zijn aangifte gewoon niet kwijt kan bij het politiebureau. Ik heb zelfs horen zeggen dat DSW op jaarbasis produceert wat het hele politiebureau in Schiedam aankan. Hoe proportioneel is dit? Ik vind het heel lastig, want uiteindelijk gaan we verder in onze regelgeving, in de detailcontrole en de materiële controle. We willen dieper kijken en meer aanpakken. Maar de instrumenten die we nu hebben, zijn niet toereikend. Graag een antwoord van u, meneer Flierman.
De heer Flierman (CDA):
Ik moet vaststellen dat de heer Don van DSW Zorgverzekeraar heeft gehoord dat er kennelijk heel veel fraude plaatsvindt, als men daar het hele politiekorps van Schiedam mee aan het werk kan houden. Dat illustreert wel het belang van dit wetsvoorstel, zou ik zeggen. Als de capaciteit om tot handhaving en afdoening te komen tekortschiet, moeten we daar wat aan doen. Maar we moeten niet de bestrijding van fraude ter discussie stellen.
De heer Don (SP):
Dat klopt. Schijnbaar lukt het DSW goed om fraude inzichtelijk te maken en aan te pakken. Het huidige systeem werkt dus al. Maar vervolgens zegt u dat we de politiecapaciteit moeten gaan uitbreiden. Moeten we die discussie dan niet gaan voeren, in plaats van dat we nog weer een extra verruiming rondom materiële controle en detailcontrole in deze wet gaan regelen? Maar goed, dat is een discussie op een ander vlak en een ander domein. Dan kom je bij Veiligheid en Justitie uit. Maar uw partij, het CDA, heeft de sleutel in handen om daar wat mee te doen.
De heer Flierman (CDA):
Je moet volgens mij het ene doen en het andere niet laten. Ik zou dus zeggen: laten we de fraude die we in het stelsel kunnen constateren, aanpakken. Dit wetsvoorstel biedt mogelijkheden om dat beter te doen, al was het maar omdat we in alle gevallen over dezelfde mogelijkheden beschikken. In mijn ogen is dat een belangrijke verbetering die met dit wetsvoorstel wordt bereikt. De heer Bruijn heeft daar al op gewezen, maar ik wil dat ook nog wel benadrukken. En als de uitvoeringscapaciteit dan tekortschiet, horen we dat graag van deze minister. Als de uitvoeringscapaciteit bij Justitie tekortschiet, moet die discussie bij de begroting van Justitie gevoerd worden. Ik meen te weten dat die hier morgen aan de orde is.
De voorzitter:
Meneer Don, tot slot.
De heer Don (SP):
Ik ondersteun de vraag van meneer Flierman aan de minister. Ik hoor graag van de minister of de uitvoeringscapaciteit bij de politie op dit moment tekortschiet.
De heer Ganzevoort i (GroenLinks):
Ik probeer de argumentatie van de heer Flierman goed te volgen. Ik check graag of ik het goed gehoord heb. Hij zegt: fraudebestrijding is intrinsiek zo belangrijk voor de solidariteit, voor de instandhouding van het stelsel, voor de geloofwaardigheid voor de verzekerden et cetera, dat die per definitie proportioneel is. Dat is interessant, want vervolgens zegt hij over de andere kant dat hij de inbreuk op de privacy proportioneel vindt, omdat er een aantal waarborgen zijn. En die inbreuk en waarborgen moeten we dan met elkaar wegen. Maar die ene kant, het terugdringen van fraude en het voorkomen daarvan, maakt hij dus tot een absoluut punt. Daarmee is proportionaliteit dan eigenlijk geen issue meer. Maar dat kan hij toch niet menen? Hij zal toch niet van mening zijn dat het handig is dat we bij elk bezoek van een verzekerde aan een zorgverlener een accountant in de wachtkamer zetten. Dat kan ook, maar dat zal hij niet willen. Hij kan dus niet bedoelen dat het terugdringen van fraude per definitie en absoluut gezien zo belangrijk is dat het altijd per definitie proportioneel is. Graag hoor ik dus iets meer toelichting op waarom hij dit proportioneel vindt en waarom het andere aspect niet net zo zwaar gewogen moet worden.
De heer Flierman (CDA):
Uiteraard bepleit de CDA-fractie niet dat er achter elke verzekerde of achter elke nota die een zorgaanbieder aan de verzekeraar stuurt, een accountantscontrole plaatsvindt. De heer Ganzevoort heeft terecht verondersteld dat we dat niet bepleiten. Wat ik heb willen zeggen en volgens mij gezegd heb, is dat ieder stelsel — we hebben het nu over het zorgverzekeringsstelsel, maar je kunt dat over talloze andere stelsels zeggen — alleen houdbaar is als fraude en misbruik actief worden bestreden en als voor de participanten in dat stelsel duidelijk is dat fraude niet loont. In die zin heb ik fraudebestrijding inderdaad een zaak genoemd die inherent is aan een stelsel zoals het zorgstelsel. Over de vorm waarin die bestrijding plaatsvindt, kun je het dan best nog hebben.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Flierman. Ik druk nu op de stemmingsbel, zodat iedereen weet dat er een maidenspeech gehouden gaat worden. Het woord is aan mevrouw Vink.