Verslag van de vergadering van 12 maart 2019 (2018/2019 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.54 uur
De heer Diederik van Dijk i (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Allereerst wil ik de initiatiefnemer, de heer Verhoeven, ermee complimenteren dat hij vandaag zijn wetsvoorstel kan verdedigen in de Eerste Kamer. Een flinke prestatie die getuigt van veel volharding.
Het wetsvoorstel beoogt, althans in zijn oorspronkelijke bedoeling, een volledige gelijkstelling van belediging van de Koning met commune beledigingsdelicten. Het verbod op majesteitsschennis zou moeten worden geschrapt. Dit aanvankelijke oogmerk van het wetsvoorstel brengt mij als vanzelf op een eerste, algemene vraag. Heeft de indiener na behandeling in de Tweede Kamer niet serieus overwogen om zijn wetsvoorstel in te trekken? Want, laten we eerlijk zijn, na behandeling in de Tweede Kamer is zijn wetsvoorstel vlees noch vis. Daar zal de Partij voor de Dieren gelukkig mee zijn, maar dat kan niet gelden voor de heer Verhoeven. In zijn wetsvoorstel is nu geen sprake meer van een volledige gelijkstelling van majesteitsschennis met de commune beledigingsdelicten.
We hebben het nu, met alle respect, over enige kruimels: de strafmaat wordt verlaagd, voor belediging van de Koning moet een beroep worden gedaan op commune beledigingsdelicten en de strafuitsluitingsgronden voor commune beledigingsdelicten worden ook van toepassing op majesteitsschennis. Denkt de heer Verhoeven dat hij zijn kleinkinderen later nog met pride, pomp en circumstance durft te vertellen hoe hij dit wetsvoorstel door de Eerste Kamer heeft gekregen? Herkent hij zich nog in zijn aanvankelijke idealen?
Voorzitter. Het koningschap staat of valt met de waardigheid die aan het ambt is verbonden. Die waardigheid, zo vindt de SGP, verdient bescherming en is ook gediend met enige mysterie, magie en bijzondere voorrechten.
Ik denk dan aan de onschendbaarheid van de Koning, verschillende belastingvrijdommen, een uitzondering op de regels over lijkbezorging, maar ook verscheidene civielrechtelijke en strafrechtelijke regelingen. Dat hoort allemaal, zo zou je kunnen zeggen, bij de keus van ons land voor een monarchale staatsvorm.
Wie hier alleen rationeel naar kijkt, miskent dat er zaken zijn die de rede overstijgen. De liefde voor ons koningshuis in de breedte van onze samenleving is nu eenmaal ook niet los te zien van de magie van de monarchie.
Binnen deze context past ook heel goed een bijzondere, op belediging van de Koning gerichte delictsomschrijving. Deze delictsomschrijving staat symbool voor de bijzondere positie die de Koning bekleedt en de waardigheid die daarmee is gediend.
Hier komt nog bij dat een koning in feite weerloos is. Hij kan zich niet verweren op dezelfde wijze als gewone burgers. Ook om die reden verdient een koning wat extra ondersteuning en bescherming, zogezegd. De positie en waardigheid van de Koning verdienen een bijzondere bescherming.
Dat zou slechts ánders liggen als aan deze bijzondere delictsomschrijving grote bezwaren zouden zijn verbonden, bijvoorbeeld een ontoelaatbare inperking van de vrijheid van meningsuiting of de onmogelijkheid om een stevig debat te voeren over het koningshuis. Daarvan is echter geen enkele sprake. Of kan de indiener dit wél hard maken?
Ook de initiatiefnemer zal de reacties op zijn wetsvoorstel door gerenommeerde juristen hebben gezien. Ik verwijs ook naar het artikel dat net door mijn collega, mevrouw Van Bijsterveld werd genoemd. Blijkt daaruit niet dat het verbod op majesteitsschennis op geen enkele wijze fricties oplevert op het gebied van de uitingsvrijheid? Wat zegt dit over het oogmerk van het wetsvoorstel?
Is dit angst, die dus niet nodig is, voor een té beperkte meningsvrijheid, of toch stiekem een pootje uitdraaien van die bijzondere positie van het Koninklijk Huis?
Als er helemaal geen problemen liggen op het vlak van de uitingsvrijheid, waarom is een bijzonder strafrechtelijk beschermingsregime dan een steen des aanstoots voor de initiatiefnemer?
Voorzitter. Het is campagnetijd, dus staat u mij toe. Prima dat D66 haar eígen kroonjuwelen overboord gooit, maar van de kroonjuwelen van Néderland moet ze afblijven.
Voorzitter. Vervolgens vraag ik aan de minister of in zijn ogen ook de belediging van de ex-Koning niet als afgeleide majesteitsschennis zou moeten worden aangemerkt. Mevrouw Van Bijsterveld maakte dit punt daarnet terecht ook. De bestaande regeling voorziet hier niet in en het wetsvoorstel ook niet. Is dit geen omissie? Als prinses Beatrix stevig wordt beledigd, straalt dit immers ook af op de persoon van de Koning en op de koninklijke waardigheid, temeer nu prinses Beatrix zo nauw verbonden is en blijft aan het instituut van de monarchie.
Graag een reactie van de minister hierop. Is hij bereid die wettelijke omissie te herstellen?
Tot slot sluit ik mij aan bij de spitsvondige vragen van collega Bikker over de betrokkenheid van onze overzeese rijksdelen bij dit wetsvoorstel. Heeft de indiener niet wat landgenoten over het hoofd gezien bij het voorbereiden van dit wetsvoorstel?
Voorzitter, ik rond af. Een Oranjegezinde partij als de SGP heeft geen behoefte aan dit wetsvoorstel. Desalniettemin zie ik met veel belangstelling uit naar de antwoorden op mijn vragen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Van Dijk. Ik constateer dat we drie kwartier sneller klaar zijn dan voorzien. Ik zal toch niet de vraag stellen aan de indiener en aan de minister of ze meteen kunnen antwoorden. Ik denk dat dat in de agenda goed aangegeven staat, tenzij u denkt dat u dat in drie kwartier allemaal kunt oplossen.
De heer Verhoeven i:
Nee. Er zijn zoveel vragen gesteld ...
De voorzitter:
Dat lijkt mij ook. Er zijn een paar fundamentele vragen aan u gesteld. Dan rest mij niets anders dan de beraadslaging te schorsen en de vergadering ook te schorsen tot 13.30 uur voor de lunchpauze.
De beraadslaging wordt geschorst.