Verslag van de vergadering van 12 maart 2019 (2018/2019 nr. 21)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 11.16 uur
De heer Verheijen i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Graag begin ik ook met complimenten aan de indiener van het initiatiefvoorstel. Volksvertegenwoordigers die zelfstandige voorstellen doen en daarbij hun rol als medewetgever actief invullen, verdienen volgende Partij van de Arbeidfractie een compliment. Dat vergroot de herkenbaarheid en de vertegenwoordigende rol van de politiek.
Voorzitter. De titel van mijn korte bijdrage zou kunnen luiden: No Mercy. Het is de Nederlandse muziekgroep Racoon die in een van haar liedjes, No Mercy uit 2012, het feit bezingt dat zowel soldiers als the king geen mercy krijgen. En hoewel het in dit liedje, naar ik meen, gaat over het gegeven dat soldaten en de koning gelijkerwijs worden afgewezen door iemand van het vrouwelijk geslacht, geldt het motto "no mercy" denk ik ook voor het onderhavige voorstel van de initiatiefnemer. Het uitgangspunt is namelijk dat publieke personen zich in het algemeen meer moeten laten welgevallen dan een willekeurige privépersoon.
De initiatiefnemer maakte bij de eerdere fase van behandeling van dit initiatiefvoorstel gebruik van de vaste jurisprudentie van het Europees Hof om dit te beargumenteren. En hoewel een politicus ook recht heeft op de bescherming van zijn of haar reputatie, moet deze bescherming worden afgewogen tegen de belangen van een open discussie over politieke aangelegenheden. In dat kader wordt door het Europees Gerechtshof ook gewezen op "the right to offend" en "the right to shock". Dus een bijzondere wettelijke status voor staatshoofden, die hen enkel en alleen op grond van hun functie of status beschermt tegen kritiek en aan hen een privilege verleent, is niet in overeenstemming met moderne praktijken en politieke opvattingen, aldus deze jurisprudentie en aldus de uitspraak van de Raad van Europa uit 2007. De motivatie daarvoor is natuurlijk dat zonder pluriformiteit, tolerantie en ruimdenkendheid een democratische samenleving niet kan bestaan.
Die democratische samenleving is nog niet zo heel oud. Dat heeft ook te maken met de origine en de rechtsgrondslag voor de wetsvoorstellen die hiertoe in het verleden zijn ingesteld en parlementair bevestigd. De diversiteit aan opvattingen die dit oplevert, is de kern van de dynamiek van ons democratisch stelsel. Volgens de Franse politiek filosoof Claude Lefort is de kern van de democratisering van de samenleving na de Franse revolutie het feit dat de plek van de macht leeg is gekomen en vrij is om naar de wil van het volk te worden ingevuld. In dit concept is de democratie een onbepaald regime: de macht is afhankelijk van vrije meningsvorming en stembusuitslagen. Dit in tegenstelling tot een monarchale orde of een totalitair systeem, waarin de macht zichtbaar in de hand is van een of meer machthebbers.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat de eerste grondslag voor het huidige verbod op majesteitsschennis ontstaan is in reactie op de Franse revolutie en het napoleontische regime, vanuit de behoefte aan bescherming van de koningshuizen die na 1815 terug op de troon kwamen. Degenen die dat historisch interessant vinden, kunnen dat nalezen in het boek van professor Van Sas, Onze natuurlijke bondgenoot, uit 1985. Recent heeft Beatrice de Graaf dit nog eens verhaald in haar boek Tegen de terreur. Het kritisch kunnen bejegen van het functioneren van de instituties van de rechtsstaat moet naar onze opvatting mogelijk zijn, ook als dat op een gepassioneerde wijze gebeurt. Hetzelfde geldt voor het kunnen pleiten voor een staatsinrichting waarin voor een bepaalde institutie, het erfelijk koningschap, geen plaats meer is. Ruime mogelijkheden daarvoor zijn in een democratische samenleving onontbeerlijk.
Voorzitter. Het is een geaccepteerde zaak dat private, publieke en rechtspersonen ook recht hebben op bescherming van hun eer en goede naam. Het wetsvoorstel handhaaft dan ook de strafrechtelijke mogelijkheden daarvoor conform artikel 261, 262 en 266 Wetboek van Strafrecht. Maar op grond van hetgeen ik hiervoor heb gezegd, begrijpt u dat onze PvdA-fractie positief staat tegenover het onderhavige wetsvoorstel.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Verheijen. Ik geef het woord aan de heer Ten Hoeve.