Verslag van de vergadering van 23 april 2019 (2018/2019 nr. 27)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 14.51 uur
De heer Diederik van Dijk i (SGP):
Dank u wel, voorzitter. Ik dank ook de initiatiefneemster en de minister voor hun antwoorden in eerste termijn, al ligt die alweer een poosje achter ons. Zelf begin ik met enig ongemak aan deze tweede termijn. Ongemak, omdat het doel van het wetsvoorstel zo mooi is. Eigenlijk wil je dan maar één ding. Dat is politiek gezien ook wel de gemakkelijkste weg. En dat is het wetsvoorstel steunen, vanwege de nobele ambities.
Niemand zit echter te wachten op wetgeving die vol goede bedoelingen staat, maar die in de praktijktijd tot veel onduidelijkheid aanleiding kan geven en geen overtuigende resultaten oplevert. Ik roep hierbij nog maar eens de pittige kritiek van de Raad van State in herinnering. In de eerste termijn heb ik daaraan de nodige aandacht geschonken. Het gaat dan om de effectiviteit van dit wetsvoorstel, om de uitvoerbaarheid, om rechtszekerheid, maar ook om de vele vragen die dit wetsvoorstel oproept omtrent toezicht en handhaving. En laten dat nu bij uitstek punten zijn waarop de Eerste Kamer heel secuur en streng moet zijn.
Ik vond mijn bijdrage in de eerste termijn al knap kritisch. Die kritiek verbleekt echter in het licht van de inhoudelijke taxatie door de minister. Zelden heb ik een minister zo strak de zwakke kanten van een initiatiefwetsvoorstel horen blootleggen. De minister acht het wetsvoorstel te vroeg en te beperkt. Te vroeg als het gaat om de komende procesevaluatie van het imvo-beleid, inclusief de convenanten. Het wetsvoorstel zal te beperkt zijn omdat het zich alleen op kinderarbeid richt en niet op de andere thema's uit de OESO-richtlijnen, zoals dwangarbeid, milieuvervuiling, vakbondsvrijheid, klimaat en corruptie. Vreest de initiatiefneemster niet, zo vraag ik haar, dat haar wetsvoorstel eventueel noodzakelijke bredere wetgeving in de weg kan staan?
Ook voor de minister blijkt het een grote vraag of deze wet kan bijdragen aan het effectief aanpakken van kinderarbeid, nu de primaire insteek van het wetsvoorstel is gelegen in consumentenbescherming. Maar ook dan blijft het evenzeer de vraag of deze wet op effectieve wijze consumenten beschermt voor het kopen van producten die met behulp van kinderarbeid tot stand zijn gekomen. De Internationale Arbeidsorganisatie heeft aangeduid dat slechts 5% van de kinderarbeid zich bevindt in de formele exportgerelateerde economische transacties. 95% van de kinderarbeid ligt veel dieper in de waardeketens, waardoor deze ook veel moeilijker traceerbaar is. Hoeveel vertrouwen kunnen consumenten nu precies ontlenen aan de via een website gepubliceerde verklaring van bedrijven? Ik voeg hieraan toe het ontbreken van deugdelijke toezichtmogelijkheden in het buitenland.
Dan de uitvoerbaarheid. Wanneer heeft een ondernemer zich nu voldoende ingespannen op het terrein van gepaste zorgvuldigheid? Welke acties gepast zijn, hangt af van bedrijfseigenschappen en eigenschappen van risico's. Of er voldoende gepaste zorgvuldigheid is toegepast, kan een hardnekkig onderwerp van discussie blijven. Voor juridische handhaving en zeker ook strafbaarstelling is heldere en eenduidige normstelling echter onmisbaar. Juist in dit licht wees de Raad van State met klem op de rechtsonzekerheid die deze wet met zich zou kunnen brengen.
Ik noemde al even het toezicht. Ook dit probleem is in de eerste termijn niet getackeld. In geval van klachten moet de toezichthouder de ingediende verklaringen en het plan van aanpak van het betreffende bedrijf toetsen. Het gaat om handelingen die in Nederland zijn verricht, maar een klacht van ngo's of andere belanghebbenden zal betrekking hebben op eventuele misstanden in het buitenland. Hoe moet de toezichthouder tot zijn oordeel komen zonder bevoegdheden in het buitenland? Het is niet zo vreemd dat geen bestaande toezichthouder hier een rol voor zichzelf ziet weggelegd.
Ook over de reikwijdte van de wet bestaan nog veel vragen. Die laat ik nu liggen, maar ik vraag de initiatiefneemster nog wel naar het risico dat bedrijven vanwege dit wetsvoorstel al dan niet tijdelijk niet of niet meer zullen meewerken aan de convenanten. Zou dat geen serieus verlies zijn, omdat convenanten op onderdelen veel voordelen kunnen hebben ten opzichte van deze wet, bijvoorbeeld meer ruimte bieden voor meer ambitieuze afspraken? De minister heeft beargumenteerd dat het wetsvoorstel de convenantenaanpak indirect zal ondermijnen. Is dat geen zorg voor de initiatiefneemster?
Mijn laatste vraag aan de initiatiefneemster: de minister heeft uitvoerig aangeduid waaraan het kabinet inmiddels werkt op het terrein van het tegengaan van kinderarbeid. Het leunt bepaald niet achterover op dit terrein. Is de initiatiefneemster ervan overtuigd dat haar wetsvoorstel echt toegevoegde waarde heeft ten opzichte van het uitgelegde kabinetsbeleid?
Ik zie heel erg uit naar de antwoorden op mijn vragen, maar ik zeg ook eerlijk dat de SGP wel kritisch staat voorgesorteerd.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef het woord aan de heer Schaap.