Plenair Sent bij behandeling Wet arbeidsmarkt in balans



Verslag van de vergadering van 20 mei 2019 (2018/2019 nr. 29)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 14.26 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Sent i (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. Steeds meer zekerheid: dat was de inzet van de naoorlogse verzorgingsstaat. Vaste arbeidscontracten boden werknemers én werkgevers vastigheid en stabiliteit. Werkgevers, werknemers en overheid creëerden samen een stelsel van sociale zekerheid dat compenseerde voor werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom. Sinds de jaren negentig is die zekerheid langzaamaan minder geworden. Door voortdurende veranderingen biedt de verzorgingsstaat steeds minder zekerheid, zo schrijft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid in zijn verkenning getiteld Voor de zekerheid.

Onzekerheid kenmerkt juist de Nederlandse arbeidsmarkt: Nederland heeft een van de meest flexibele arbeidsmarkten van Noordwest-Europa. Zo hebben we volgens de statistieken van Eurostat verhoudingsgewijs meer zelfstandigen of "self-employed persons" dan Ierland en het Verenigd Koninkrijk en staan we net onder Italië, Griekenland en Portugal, landen met een grote informele economie. Ook het aandeel tijdelijk werkenden in ons land is veel hoger dan het EU-gemiddelde. Na Spanje en Portugal heeft Nederland het hoogste aandeel werknemers met een tijdelijk contract en dat aandeel neemt het laatste decennium het meest toe. Is de minister tevreden over de rol die de overheid als werkgever hierin vervult? Geeft zij het goede voorbeeld als het gaat om het bieden van vaste banen aan werknemers?

Mensen willen namelijk juist zeker zijn van vast werk met een fatsoenlijk salaris. Goed werk is de basis voor een goed leven. Het is je inkomen en je toekomst. Het is erbij horen en plezier hebben met je collega's. Goed werk met een vast salaris is daarom heel belangrijk. Daar zit precies het probleem. Veel mensen kunnen niet rekenen op een vaste baan. Ze hoppen van baan naar baan, van nulurencontract naar gedwongen zelfstandigheid. Dit biedt geen perspectief op een zeker inkomen. Bovendien bouw je geen pensioen op voor later.

Voorzitter. De Nederlandse economie presteert enorm goed, maar de lonen stijgen niet naargelang. De verdeling van de welvaart is steeds oneerlijker geworden. Van elke verdiende euro gaat nog maar €0,73 naar de werknemer en met de resterende €0,27 wordt de aandeelhouder gefêteerd. Ter vergelijking: de arbeidsinkomensquote was 40 jaar geleden boven de 90. De grote bedrijven, multinationals en aandeelhouders maken meer winst, maar betalen steeds minder belasting. De werkdruk en de lasten van de hardwerkende Nederlander nemen juist toe.

Iraida Donk is zo'n hardwerkende Nederlander. Als grondstewardess kreeg ze steeds meer verantwoordelijkheden, maar ze deelde niet in het succes van de winst. Ze deed haar mond open, maar veel collega's durfden dat niet. Die hebben onzeker werk met bijvoorbeeld een nulurencontract en zijn bang dat ze niet meer opgeroepen worden. Ze zijn bang dat ze hun werk verliezen als ze voor zichzelf opkomen. Of neem pakketsoorteerder Janusz Cwikla. De afgelopen jaren zijn de aantallen pakketten die hij moet verwerken, verveelvoudigd, maar zijn arbeidsvoorwaarden helaas niet. Hij werkte via een uitzendbureau en moest er regelmatig een halfjaar uit om daarna weer in dienst te komen. En Cor van Uden was tot voor kort een snelle, zelfstandige en vakbekwame voeger. Als zelfstandige had hij minder verantwoordelijkheid en minder risico's. Hij voelde zich vrij, totdat hij van het dak af viel en verlamd raakte, want bouwvakkers, timmermannen of stukadoors van 60 jaar of ouder kunnen zich niet verzekeren. Die zijn te duur, te risicovol, aldus de verzekeraars. Het had tot gevolg dat Cor zijn spaargeld zag opgaan aan noodgedwongen verbouwingen aan zijn woning.

Kortom, de arbeidsmarkt is uit balans. En daarbij is de flexibiliteit ook ongelijk verdeeld. Ben je jong, laagopgeleid, vrouw of heb je een migratieachtergrond, dan heb je meer kans op een flexibel contract. Met name Nederlanders met een migratieachtergrond ervaren discriminatie op de arbeidsmarkt. Maar ook als je ouder bent en de arbeidsmarkt op gaat, krijg je vaak een flexibel contract. Flexibele contracten komen bovendien steeds vaker voor bij mensen boven de 24 jaar. Zo publiceerde het CBS vorige week een onderzoek waaruit blijkt dat de mijlpalen voor twintigers opschuiven. In 2018 had de helft van de 27-jarigen een vaste arbeidsrelatie. Tien jaar eerder had de helft van de 24-jarigen al vast werk.

Waar flexibele arbeid een goede oplossing kan zijn voor bepaalde situaties, wordt het ingericht als structurele invulling van wat normale vaste banen horen te zijn. Zo ontstaat er onzeker werk dat minder betaalt en waar minder in wordt geïnvesteerd. Het is geweldig dat Iraida, Janusz en Cor vechten voor betere arbeidsvoorwaarden, maar zij voeren een oneerlijke strijd. Ze hebben steun nodig vanuit de vakbonden en de politiek om er niet alleen voor te staan. Ook wij als PvdA komen voor hen op.

Volgens de OESO is de flexibilisering van de Nederlandse arbeidsmarkt doorgeschoten. De groei van het aantal zzp'ers en tijdelijke krachten drukt de loongroei, denkt de OESO. Dat is een punt dat De Nederlandsche Bank ook heeft gemaakt. Door de concurrentie van zzp'ers krijgen werknemers in dienst minder snel loonsverhoging, zo schrijft de OESO. De stijging van de lonen in Nederland blijft achter bij de groei van de productiviteit, zo noteert de organisatie. De in Parijs gevestigde OESO meent ook dat de flextrend de kwaliteit van banen onder druk zet, omdat veel zzp'ers niet verzekerd zijn tegen ziekte of arbeidsongeschiktheid. Daarom zou het kabinet een minimumdekking voor ziekte en arbeidsongeschiktheid moeten introduceren voor alle werkenden. Belastingvoordelen voor zzp'ers zouden bovendien moeten worden teruggeschroefd.

Voorzitter. Tegen die achtergrond heeft mijn fractie reikhalzend uitgekeken naar de wet die de broodnodige balans op de arbeidsmarkt zou herstellen. Maar pakt deze wet de belastingvoordelen voor zzp'ers aan? Regelt deze een minimumdekking voor ziekte en arbeidsongeschiktheid? Krijgen opdrachtgevers naheffingen of boetes als achteraf blijkt dat de zzp'er toch in loondienst werkte? Niets van dat alles! De deskundigen en de vertegenwoordigers van de sociale partners die ons informeerden tijdens de deskundigenbijeenkomst, kraakten het voorliggende wetsvoorstel dan ook vrijwel unaniem af. Onaf, onduidelijk en teleurstellend: dat was hun oordeel. Een aantal van de door hen aangedragen punten komt terug in het vervolg van mijn betoog.

Doordat de voorliggende Wet arbeidsmarkt in balans is losgekoppeld van de aangekondigde visie van de ingestelde commissie-Borstlap op de positie van zzp'ers, bestaat het risico dat werkgevers meer gebruik gaan maken van zzp-constructies. Immers, de zzp-ontsnappingsmogelijkheden worden aantrekkelijker. De Raad van State spreekt dan ook over het waterbedeffect. Ik kan het niet scherper formuleren dan de Afdeling advisering. Ik citeer: "De verlichting die een maatregel kan geven, leidt gemakkelijk tot nieuwe knelpunten elders op de arbeidsmarkt. Evenzo geldt dat de nieuwe rechten die worden toegekend aan werknemers in een zwakkere positie, zonder bredere en fundamentelere aanpak, in veel gevallen niet zullen leiden tot een daadwerkelijk sterkere positie voor deze werknemers." De afdeling vindt bijval in professor Verhulp, die schrijft: "(I)n de WAB worden alleen maar flarden geregeld, en soms regelen die flarden iets dat geen probleem meer is en soms regelt het een onderdeel van het probleem zonder dat in samenhang aan te pakken en dat is onvoldoende."

Het voorliggende wetsvoorstel zou kunnen leiden tot meer grensoverschrijdende detachering. Immers, op die manier zullen werknemers onder de Detacheringsrichtlijn vallen, hetgeen voordeliger uitpakt voor de werkgever dan payrolling. Ook voorspelt professor Laagland van de Radboud Universiteit de introductie van een nieuw begrip: de "schijnuitzendmedewerker". Immers, gezien de zeer verschillende arbeidsrechtelijke regimes die van toepassing zijn op uitzending en payrolling is het zeer aannemelijk dat payrollorganisaties zullen trachten de overeenkomst vorm te geven als een uitzendovereenkomst. Vanochtend hebben we in de krant kunnen lezen op welke wijze dat kan gebeuren. Dit wordt nota bene bevestigd door een directeur payroll die mij — de "heer" Sent, als variatie op "mevrouw" Ester — schrijft: "Door dit wetsvoorstel zal payroll verdwijnen." In dit kader is het interessant dat het in zowel België als Duitsland verboden is werknemers permanent ter beschikking te stellen aan een derde. Is dit wat de minister voor ogen heeft, zo vraagt mijn fractie zich af.

Voorzitter. De eerlijkheid gebiedt mij ook te zeggen dat velen het voorliggende voornemen om de balans op de arbeidsmarkt te herstellen prematuur achten; de heer Ester sprak daar ook al over. Immers, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft net een omvangrijke evaluatie van de Wet werk en zekerheid (WWZ) uitgezet. De uitkomsten van dat onderzoek zullen nog zeker een halfjaar op zich laten wachten, zo geeft professor Roozendaal van de Vrije Universiteit aan. Het gevolg is dat we nog helemaal niet kunnen concluderen dat onderdelen van die wet, zoals de aanscherping van de ketenregeling en het gesloten stelsel van ontslaggronden, niet of onvoldoende werken. En professor Laagland merkt op dat de arbeidsmarkt er niet mee gediend is dat bedrijven en werknemers met steeds weer nieuwe regels te maken krijgen, die ook nog eens verduidelijking via de rechtspraak vereisen.

Graag sta ik op dit punt specifiek stil bij de ontslagbescherming en de ketenbepaling. Ter zake van de ontslagbescherming wijst Sjef de Laat, rechter bij de rechtbank Utrecht en kantonrechter, erop dat het regeerakkoord en het voornemen daarin om de WWZ aan te passen gebaseerd zijn op deels achterhaalde uitgangspunten. Immers, de Hoge Raad heeft een aantal uitspraken gedaan die van belang zijn. Inmiddels zien wij ook dat de rechterlijke macht zijn oorspronkelijke schroom heeft afgeworpen, en dat steeds meer zaken slagen.

Ook professor Verhulp merkt op dat de invoering van een cumulatiegrond geen wetenschappelijke onderbouwing of noodzaak kent. Zo heeft de Hoge Raad in zijn beschikking van 18 februari 2018 een goed werkbare methodiek ontwikkeld waardoor de werkgever zonder veel moeite aan de bewijsopdracht van de redelijke grond kan voldoen. De WWZ betekent een grote afname van het aantal zaken, hetgeen juist de bedoeling was en in termen van belasting van de rechterlijke macht een enorme winst. Advocaat Emile Cornel heeft berekend dat in 0,0054% van alle gedwongen ontslagen per jaar in Nederland een werkgever er daadwerkelijk tegen aanloopt dat hij van een werknemer af wil wegens disfunctioneren en dat dat niet lukt; 0,0054%. Dit wetende, kan de minister mijn fractie overtuigen van de noodzaak voor de cumulatiegrond?

Is de WAB dan een verbetering? Niet volgens mr. De Laat, want naar zijn inschatting wordt de cumulatiegrond de voornaamste reden voor ontslag door de werkgever. Daarmee gooit de WAB het ontslagrecht weer bijna net zo open als voor de WWZ, maar dan zonder de mogelijkheid om substantieel aan de "knop van de vergoeding" te draaien. Daarbij wordt de begroting van de transitievergoeding naar de inschatting van mr. De Laat hoogst ingewikkeld. Hij wijst in dit kader dan ook terecht op de Baijingsproblematiek. Wat mogen wij van de minister verwachten om deze uiterst onwenselijke uitkomsten te repareren? En dan zwijg ik nog over de verwachte toename voor de werkdruk bij de rechterlijke macht, de arbitraire maximering van de transitievergoeding tot 150% en de verwachting dat oudere werknemers in vaste dienst bij ontslag zwaar worden getroffen.

Voorzitter. De ketenbepaling is nog niet aan een grondige evaluatie onderworpen, maar toch meent de minister dat het wenselijk is om voortaan weer tijdelijke contracten van drie jaar toe te staan voordat iemand in vaste dienst moet komen. Tegelijkertijd stelt de Duitse regering juist voor, met precies dezelfde doelstelling als de Nederlandse regering, om de maximale duur van de keten te verkorten van 24 naar 18 maanden. Maar wat heeft de eerdergenoemde pakketsorteerder Janusz Cwikla hier nu aan? Hij moet er regelmatig een halfjaar uit om daarna weer in dienst te komen. Dat doet zijn werkgever om hem niet in vaste dienst te hoeven nemen. Daarna worden hij en zijn collega's heen en weer geschoven tussen verschillende bv's van een uitzendbureau. Wat levert hem de aanpassing van de ketenbepaling op, zo vraag ik de minister.

Wat de PvdA hoogst verbaast is dat invallers in het primair onderwijs uitgezonderd zijn van de ketenregeling als zij een zieke docent vervangen. Dit heeft tot gevolg dat de werknemersbescherming in het primair onderwijs beperkter is dan in andere sectoren, en dat terwijl leraren bezwijken onder de werkdruk en geen eerlijk salaris krijgen. Probeer dan nog maar eens een invaller te vinden die vervolgens min of meer structureel op tijdelijke basis werk moet verrichten. Net als bij oproepkrachten zien we dat het voorstel de onzekerheid van invallers in het primair onderwijs legitimeert en daarmee op dit onderdeel in strijd is met de doelstelling van de WAB als geheel. Bovendien is dit ook niet de wens van sociale partners. Zij willen 36 maanden en niet onbeperkt, zoals de WAB voorstelt. Hoe wordt een invaller in het primair onderwijs beter van het voorliggende wetsvoorstel, zo vraag ik de minister.

Los van de onzekerheid gaat het hier om het principiële punt dat arbeidsmarktoverwegingen niet thuishoren in het Burgerlijk Wetboek, zoals de Afdeling advisering van de Raad van State opmerkt. Afspraken voor de vervanging van leerkrachten wegens ziekte in het primair onderwijs kunnen door sociale partners in de cao worden gemaakt. Maar in plaats van de sociale partners deze ruimte te bieden, verstoort de minister het evenwicht door de aanpassing van het Burgerlijk Wetboek. Voorts staat dit op gespannen voet met de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren, die regelt dat het normale cao-recht voor werknemers bij de overheid en in het openbaar onderwijs gaat gelden. Mogen we dan aanvullende uitzonderingen van de minister verwachten?

Voorzitter. Aangezien het voorliggende wetsvoorstel uit een serie maatregelen bestaat, kan ik niet anders dan een aantal daarvan te doorlopen. De PvdA waardeert de duidelijkheid van de premiedifferentiatie in de WW naar contractvorm. Volgens professor Roozendaal biedt de vormgeving van de premiedifferentiatie evenwel ruime mogelijkheden voor oneigenlijk gebruik en fraude, en zal deze leiden tot een complexe uitvoering. De Belastingdienst meldt dat de maatregel niet fraudebestendig is. Het is door de Belastingdienst immers niet vast te stellen of de feitelijke afspraken tussen werknemer en werkgever afwijken van het arbeidscontract. De Belastingdienst is afhankelijk van UWV voor de handhaafbaarheid van de herzieningen. UWV plaatst echter vraagtekens bij de handhaving en uitvoerbaarheid. UWV wordt geacht over situaties waarbij werkgevers bij nader inzien en met terugwerkende kracht een hoge premie verschuldigd zijn signalen door te geven aan de Belastingdienst, ten dienste van de handhavingsactiviteiten van deze. Dat onderdeel is in alle gevallen door UWV niet foutloos of sluitend uit te voeren. Het gaat hier volgens UWV om substantiële aantallen. De uitvoeringsproblemen op dit onderdeel zijn daarmee van belang voor de integrale uitvoering en handhaving van het voorstel, zo stelt UWV. Een Kamer met als kerntaak het toetsen van de kwaliteit van wetgeving op rechtmatigheid, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid moet dit naar de mening van mijn fractie zeer zwaar meewegen bij het eindoordeel over het voorliggende wetsvoorstel. Daar kan de minister toch alleen maar mee instemmen?

Een verdere belemmering in de uitvoering wordt gevormd door uitzonderingen in de regeling, bijvoorbeeld specifieke ontheffingen voor flexcontracten als gevolg van klimatologische omstandigheden. Bovendien vormt de door werkgevers bepleite uitzondering voor seizoenswerk een nieuwe, ruime ontsnappingsroute om aan de hogere premie te ontkomen. Op welke wijze zal de minister zich inspannen om deze route te sluiten?

De sectorindeling is een gewaardeerde grondslag voor samenwerking in sectoren. Hierbij verwijs ik naar het sociaal akkoord van 2014 en het advies van de SER uit 2015 over de financiering van de WW. Daarbij worden de eindevaluaties pas in 2020 verwacht, dus ook hier zien we dat het wetsvoorstel prematuur is. Erger, er zijn grote vraagtekens te plaatsen bij de eerlijkheid en rechtvaardigheid van het overhevelen van de positieve vermogens in de bestaande sectorfondsen naar het Algemeen Werkloosheidsfonds. Immers, deze fondsvorming wordt in sommige sectoren, zoals de landbouw, benut ter voorkoming van werkloosheid. Wat doet de minister om de bijbehorende ondermijning van het draagvlak van het voorliggende wetsvoorstel te herstellen?

Voorzitter. Ter zake van oproepovereenkomsten doet de regering voorstellen om de positie van oproepkrachten te versterken om daarmee negatieve effecten zoals nodeloze permanente beschikbaarheid en langdurige inkomensonzekerheid te voorkomen. Zo pakt het voorliggende wetsvoorstel excessieve beschikbaarheid aan. Eén van de maatregelen daartoe is het verbinden van gevolgen aan het niet in acht nemen van een oproeptermijn. Echter, dit biedt niet voor alle werknemers met variabele arbeidspatronen soelaas. Immers, wie een vast maar laag aantal uren per maand of zelfs per jaar heeft afgesproken, en permanent kan worden opgeroepen, valt niet onder deze regeling maar leeft wel in onzekerheid. Elke maand hetzelfde loon maar niet een vast rooster valt lastig te combineren met andere werkzaamheden. Bovendien dreigt de termijn van 4 dagen de nieuwe norm te worden, terwijl 28 dagen tot dusver het uitgangspunt was.

Daarnaast is het maar de vraag of oproepkrachten in staat zullen blijken om het verschuldigde loon ook te incasseren. De collega's van de eerdergenoemde Iraida Donk durven dat niet. Veel hebben onzeker werk, met een nulurencontract bijvoorbeeld, en zijn bang dat ze niet meer opgeroepen worden. Bang dat ze hun werk verliezen als ze voor zichzelf opkomen. Erger, volgens professor Roozendaal wordt de mogelijkheid om terugvallende vraag naar arbeid op werknemers af te wentelen via de achterdeur van de jaarurennorm binnengehaald bij oproeparbeid. Zij schrijft daarover: "Het is goed voorstelbaar dat het gebruik van deze contractvorm tot grote onzekerheid kan leiden voor werknemers. (...) Het voorstel legitimeert deze onzekerheid en is daarmee op dit onderdeel in strijd met de doelstelling van de WAB als geheel". Wat mogen wij van de minister verwachten om de positie van oproepkrachten te verbeteren in lijn met de doelstelling van de WAB? En waarom blijven mensen met een nulurencontract wel onzekerheid behouden?

Voorzitter. Volgens het amendement op stuk nr. 60 over 21-minners is het percentage van de lage premie van toepassing indien het een werknemer betreft die de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt, mits het aantal verloonde uren in het aangiftetijdvak van vier weken niet meer bedraagt dan 48 uur, dan wel in het aangiftetijdvak van een maand niet meer bedraagt dan 52 uur. Professor Roozendaal merkt op dat dit in de huidige vorm een maatregel lijkt die werkgevers minder wil belasten als zij veel gebruikmaken van scholieren en studenten, die immers niet vaak een WW-uitkering aanvragen. Acht de minister het wenselijk werkgevers op deze wijze te stimuleren scholieren en studenten in te zetten? Wat is de objectieve rechtvaardigingsgrond voor de leeftijdsgrens van 21 jaar? Vreest de minister met de PvdA voor ongewenste verdringing als gevolg van dit amendement?

Voorzitter. Mijn fractie vindt het een gemiste kans dat de minister niet van de gelegenheid gebruikmaakt om zowel de betaalbaarheid van ons pensioenstelsel als de oneerlijke concurrentie op de arbeidsmarkt aan te pakken. Graag leg ik dit uit, te beginnen met de pensioenen. Er is sprake van een dubbele vergrijzing, want er komen steeds meer gepensioneerden en de gemiddelde levensverwachting stijgt. Daarnaast is er een dubbele ontgroening, want het geboortecijfer daalt en jongeren komen het stelsel amper meer in omdat ze bijna allemaal tijdelijke of flexcontracten hebben, of als zzp'er werken. Daarbij komt door de robotisering in sommige sectoren de verhouding tussen gepensioneerden en werkenden nóg verder onder druk te staan. Dit zet het stelsel onder enorme druk en bemoeilijkt het bereiken van een pensioenakkoord.

Willen we bij dit soort ontwikkelingen onze mooie verzorgingsstaat overeind houden, dan is verreweg de beste oplossing dat iedereen meedoet met pensioen en arbeidsongeschiktheid. We kunnen er weinig aan doen dat we oud en ziek worden, en daarbij is het onderscheid tussen werknemers en ondernemers heel kunstmatig. Daarom is de beste en meest simpele oplossing als iedereen deelneemt aan een pensioenfonds en verzekerd is tegen arbeidsongeschiktheid.

Dit lost meteen een ander probleem op, namelijk de race naar beneden in arbeidsvoorwaarden en de onrechtvaardig verdeelde fiscale druk tussen mensen met een vast contract en zzp'ers. Omdat de laatsten meestal geen pensioen opbouwen en de kosten daarvan dus ook niet in hun tarieven doorberekenen, zijn ze al gauw 20% tot 25% goedkoper dan iemand in loondienst. Dat is oneerlijke concurrentie en drukt de lonen. Zzp'ers betalen ook weer minder belasting, terwijl ze, omdat ze geen pensioen opbouwen en vaak geen arbeidsongeschiktheidsverzekering hebben, uiteindelijk veel meer afhankelijk zijn van de verzorgingsstaat, waarvan juist de mensen in vaste dienst een groter deel betalen. Dit is niet solidair, en hierdoor kalft de verzorgingsstaat ongemerkt, plakje voor plakje, af. Als je dit tot zijn uiterste consequentie doordenkt, zijn er uiteindelijk te weinig mensen die nog voldoende belasting betalen om AOW en bijstand overeind te houden, terwijl de groep die deze voorzieningen keihard nodig heeft alleen maar groeit. De simpelste oplossing: stel meedoen aan de verzorgingsstaat verplicht. Graag een reactie van de minister op dit voorstel.

Voorzitter. Ik rond af. Het voorliggende wetsvoorstel doet naar het oordeel van mijn fractie zowel te veel als te weinig. Het is, in de woorden van een niet nader te benoemen collega in de senaat, een wetsvoorstel met "dingetjes". Die betreffen én bepaalde tijd én oproepkrachten én payrolling én de cumulatiegrond én de transitievergoeding et cetera. Het is voor de Eerste Kamer kiezen tussen slikken en stikken, en daar is deze Kamer blijkens de motie-Hoekstra niet heel blij mee. Bovendien is het wetsvoorstel prematuur, want de uitkomsten van de evaluatie van de Wet werk en zekerheid zijn nog niet eens binnen. Uit cijfers van het CBS blijkt zelfs dat het aandeel vaste contracten toeneemt. Steven van Weyenberg, lid van de Tweede Kamer voor D66, noemt dit in een tweet zelfs een trendbreuk. Ik kan niet anders dan die toeschrijven aan de Wet werk en zekerheid.

De "dingetjes" uit het voorliggende wetsvoorstel pakken de positie van zzp'ers nu juist niet aan. Erger, die vergroten de kansen op allerlei waterbedeffecten. Deze effecten worden nog eens versterkt door de opkomst van de platformeconomie. Digitale werkplatformen, zoals Uber, Temper en Roamler, kunnen ertoe leiden dat het aantal zzp'ers in Nederland sterk toeneemt. Niet alleen uitzendkrachten, maar ook werkenden met kortdurende en oproepcontracten kunnen op grote schaal op een zzp-platform terechtkomen. Platforms maken zzp-werk namelijk veel makkelijker. En hier gaat het vaak om mensen die liever geen zzp'er willen zijn. In de analyse van Marieke Blom van ING kan dit leiden tot een toename van het aantal zzp'ers met 1 miljoen. Dat komt neer op een ruime verdubbeling. De Nederlandse arbeidsmarkt zou in dit scenario voor ruim een vijfde bestaan uit zelfstandigen zonder personeel. Het gevolg van de opkomst van de platformeconomie is dat de Nederlandse arbeidsmarkt drastisch verandert. Maar die platformeconomie wordt nu juist níét geadresseerd in het voorliggende wetsvoorstel. Erger, dit vergroot de aantrekkelijkheid ervan.

Voorzitter. Ook met de Wet arbeidsmarkt in balans blijven Iraida, Janusz en Cor een oneerlijke strijd voeren. Als PvdA willen wij het voor hen opnemen. Mijn fractie is verre van overtuigd dat het voorliggende wetsvoorstel de balans op de Nederlandse arbeidsmarkt zal herstellen. Daarom zien wij met extra belangstelling de beantwoording van onze vragen door de minister tegemoet.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Sent. Ik zie dat de heer Rinnooy Kan een interruptie wil plaatsen.

De heer Rinnooy Kan i (D66):

Om elk misverstand te vermijden: het geestelijk vaderschap van de uitdrukking "dingetjes" zou ik niet willen claimen. Maar wat ik wel wil doen, is kort reflecteren op de lange uiteenzetting van mevrouw Sent, die zij begon met een terugblik op het naoorlogse Nederland. Als er iets gezegd kan worden over de ontwikkeling van de arbeidsmarkt in het naoorlogse Nederland, dan is dat, dunkt mij, dat de partij van mevrouw Sent gedurende het overgrote deel van de periode waar wij dan op terugzien het ministerie van Sociale Zaken in handen had. En als er één partij is die de basis heeft gelegd voor de regel- en wetgeving op dat terrein, dan is dat, dunkt mij, ook de partij van mevrouw Sent. Dat was het geval tot het vorige kabinet aan toe. Dan is het toch opmerkelijk om de lange lijst van onvolkomenheden en klachten aan te horen zonder op zijn minst aan haar de vraag te stellen op welk moment het dan eigenlijk is misgegaan. Het is toch moeilijk voorstelbaar dat dit de afgelopen twee jaar is gebeurd. Deze problemen hebben een buitengewoon lange voorgeschiedenis en een groot deel ervan — laat ik het maar direct zeggen — onderken ik en zal dit kabinet ook onderkennen. Niet voor niets wordt een reeks initiatieven en maatregelen in beweging gezet. Op welk moment is het dan naar het oordeel van mevrouw Sent uit de hand gelopen? Was haar partij daar misschien destijds niet nauw bij betrokken en in welke zin kan zij achteraf verklaren hoe het mogelijk is dat zij nu met zo veel zelfverzekerdheid terugkijkt op problemen die in belangrijke mate in eigen partijkring zijn gegenereerd?

Mevrouw Sent (PvdA):

Het vorige kabinet heeft bijvoorbeeld een groot aantal maatregelen genomen om de balans op de arbeidsmarkt te herstellen. Denk aan de Wet werk en zekerheid. De evaluatie is nog niet doorgevoerd, maar het effect lijkt al wel te zijn dat er minder flexwerkers en meer werknemers met een vast contract zijn. Het vorige kabinet heeft zich gebogen over het aanpakken van schijnzelfstandigheid middels de Wet DBA. Het vorige kabinet heeft minimumtarieven voor overeenkomsten van opdracht in een wetsvoorstel gegoten dat in deze Kamer is aangenomen. Ik zou de vraag willen terugkaatsen naar de heer Rinnooy Kan, want hij vraagt terecht veel aandacht voor de positie van zzp'ers. Dat heeft hij in meerdere schriftelijke vragenrondes gedaan bij het vorige en bij dit kabinet. In die zin is hij ook heel consistent in het vragen van aandacht voor deze groep. Maar in hoeverre pakt het voorliggende wetsvoorstel nu juist de problematiek van zzp'ers aan? Ik zie dat niet.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Straks mag mevrouw Sent mij vragen stellen, maar nu stel ik vragen aan haar. Het verbaast mij eerlijk gezegd om haar hier de poging van het vorige kabinet om de zzp-kwestie te adresseren, als een succes te horen claimen. Als er iets gebleken is, is het nu juist dat die aanpak uiteindelijk tot mislukken gedoemd bleek. Waar het mij eigenlijk toch vooral om gaat, is dat wat wij hier waarnemen, geen ontwikkeling is van de laatste tijd, maar een buitengewoon lange voorgeschiedenis heeft. Inderdaad, de Nederlandse arbeidsmarkt is uit balans geraakt. Daar zijn wij het echt wel over eens. Maar ik zou juist meer sympathie en waardering hebben verwacht voor de pogingen van dit kabinet om daar in ieder geval wat aan te doen. Ook zzp'ers zullen daarbij zeker in beeld komen, want wij zijn het er allemaal over eens dat daar dringend behoefte aan is. In het voorliggende pakket wordt in belangrijke mate geadresseerd wat nodig is. De onderbouwing daarvan is hier en daar empirisch niet zo sterk als die zou kunnen zijn, maar ook daarin onderscheidt deze wet zich niet van zijn vele voorgangers waar partijgenoten van mevrouw Sent met vreugde verantwoordelijkheid voor hebben gedragen.

Mevrouw Sent (PvdA):

Het voorliggende wetsvoorstel is prematuur, want de evaluatie van de Wet werk en zekerheid heeft nog niet plaatsgevonden en wij zien de eerste positieve effecten al in de cijfers van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het voorliggende wetsvoorstel pakt de brede problematiek op de arbeidsmarkt niet aan. Dat blijkt ook uit het feit dat er een commissie-Borstlap is die zich over deze brede problematiek moet buigen. Zij komt deze zomer met een tussenrapportage en waarschijnlijk in november met een eindrapport. Het is prematuur om zonder degelijke onderbouwing een wetsvoorstel te aanvaarden terwijl wij nu al weten dat het allerlei ontsnappingsroutes opent: een ontsnappingsroute naar contracting, een ontsnappingsroute naar detachering in het buitenland, een ontsnappingsroute naar schijnuitzendkrachten. Vanochtend werd al in de krant uitgelegd hoe je een dergelijke route moet vormgeven. Ik vind het onverantwoordelijk om nu een wetsvoorstel te aanvaarden dat zo veel onbedoelde neveneffecten heeft en dat niet in de bredere context van zzp'ers plaatsvindt.

De voorzitter:

Tot slot, meneer Rinnooy Kan.

De heer Rinnooy Kan (D66):

Zou mevrouw Sent er dan voor pleiten om voorlopig de WWZ maar te laten voor wat die is en dat dit kabinet verder geen eigen initiatief meer hoeft te nemen?

Mevrouw Sent (PvdA):

Ik juich initiatief van het kabinet van harte toe. Ik kijk reikhalzend uit naar het advies van de commissie-Borstlap. Ik kijk reikhalzend uit naar de ideeën van het kabinet voor een alternatief voor de Wet DBA. Ik vind dat dit wetsvoorstel in die brede context moet worden ingebed, omdat het anders te veel onbedoelde neveneffecten heeft.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Sent. Ik geef het woord aan de heer Nagel.