Plenair Sent bij voortzetting behandeling Wet arbeidsmarkt in balans



Verslag van de vergadering van 20 mei 2019 (2018/2019 nr. 29)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 22.36 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

Mevrouw Sent i (PvdA):

Dank u wel, voorzitter. De verwijzing van de heer Ester naar signalen en intuïtie doen mijn denken aan een beroemde uitspraak van Jan Schaefer, en die gaat niet over gelul en wonen maar die luidt: "is dit beleid of is erover nagedacht?"

Graag wil ik de minister bedanken voor zijn beantwoording van onze vragen. Graag maak ik ook van de gelegenheid gebruik om zijn ambtenaren te danken voor de snelheid waarmee ze onze schriftelijke vragen hebben beantwoord, zelfs tijdens het reces. Ik complimenteer ook graag de woordvoerders in deze Kamer voor de zorgvuldige wijze waarop zij een groot aantal zorgen over het voorliggende wetsvoorstel met ons hebben gedeeld. Met name de inbreng van de heer Rinnooy Kan van D66 herinnerde mij eraan dat de Wet werk en zekerheid voortvloeide uit het sociaal akkoord tussen de sociale partners en het kabinet. Tegelijkertijd drijft de Wet arbeidsmarkt in balans de sociale partners uit elkaar, naar de inschatting van mijn fractie. En dat acht ik hoogst onwenselijk.

In eerste termijn heb ik de minister een aantal vragen voorgelegd. Die loop ik graag nog even langs. De eerste vraag betrof de rol van de overheid als werkgever. Ik ben blij dat de minister het belang heeft benadrukt van goed werkgeverschap en van een overheid die het goede voorbeeld geeft. Hopelijk doet het goede voorbeeld aangaande payrolling ook goed volgen in de rest van de markt.

Ik heb in eerste termijn stilgestaan bij de schijnuitzendmedewerker. In zowel België als Duitsland is het verboden om permanent ter beschikking te stellen aan een derde. Het voorliggende wetsvoorstel staat payrolling toe, maar leidt tot de opkomst van de schijnuitzendmedewerker. De minister heeft hier allerlei voorstellen over, maar helaas zijn die nog niet in het voorliggende wetsvoorstel verwerkt.

Dan kom ik bij de noodzaak van de cumulatiegrond. Ik heb aangegeven dat ik nog niet overtuigd ben van de wetenschappelijke onderbouwing. Wij vroegen de minister om mijn fractie te overtuigen van de noodzaak van de cumulatiegrond. Nu begrijp ik heel goed waarom arbeidsmarktjuristen de cumulatiegrond steunen, maar het noemen van een reeks namen van wetenschappers vormt voor mijn fractie nog geen wetenschappelijk bewijs. Bij de lacune gaat het blijkens berekeningen om 0,0054% van de werkgevers die af wil van een werknemer, maar waarbij het niet lukt. En daarbij komt ook nog eens een keer dat het aandeel vaste contracten juist toeneemt. Dus in die context ben ik nog niet overtuigd van de noodzaak van de cumulatiegrond.

Ook heb ik aandacht gevraagd voor de uitvoerbaarheid van de cumulatiegrond. De minister heeft dit toegelicht, maar ik heb er een vraag over in relatie tot de Baijings-problematiek. Door de maximering van de vergoeding tot 50% kan er een samenloop komen met andere vergoedingen die op dezelfde gronden rust als die 50%. Ik noem bijvoorbeeld een vergoeding op basis van Boek 7, artikel 611 Burgerlijk Wetboek of een billijke vergoeding van Boek 7, artikel 681 Burgerlijk Wetboek. Ik zou nog graag de minister willen vragen om stil te staan bij deze samenloop en de consequenties voor de uitvoerbaarheid.

Dan de ketenbepaling. Waar de Duitse regering precies met dezelfde doelstelling als de Nederlandse regering voorstelt om de maximale duur van de keten te verkorten van 24 naar 18 maanden, heb ik de minister gevraagd zijn voorgestelde uitbreiding naar 36 maanden te onderbouwen. Daar verwijst hij vooral naar signalen uit samenleving. Voor mijn fractie is dat weinig overtuigend.

De uitzonderingsbepaling voor invallers in het primair onderwijs begrijp ik nog niet helemaal. Als ik het goed begrijp, zijn invallers in het primair onderwijs uitgezonderd van de ketenbepaling maar hebben sociale partners juist een maximum van 36 maanden voorgesteld. Dat doen zij in de brief waar de minister ook naar verwees. Ik begrijp nog steeds niet waarom de werknemersbescherming in het primair onderwijs beperkter is dan in andere sectoren en ik begrijp nog steeds niet hoe arbeidsmarktoverwegingen terechtkomen in het Burgerlijk Wetboek. Als de minister daar nog een keer op wil reflecteren, zou ik dat zeer op prijs stellen.

Op het punt van de premiedifferentiatie heb ik vragen gesteld over de mogelijkheden die de vormgeving van premiedifferentiatie biedt voor oneigenlijk gebruik en fraude, en voor de signalen die de Belastingdienst en UWV hebben afgegeven in de consultatieronde over de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de premiedifferentiatie. De minister geeft aan dat dit nog moet worden ingeregeld, maar ook hier bespeur ik weer het patroon waarin ik onvoldoende comfort krijg dat dit ook daadwerkelijk uitgevoerd en handhaafbaar is.

We hebben stilgestaan bij seizoensarbeid en vooral aandacht gehad en besteed aan de positie van werkgevers, maar de door werkgevers bepleite uitzondering voor seizoenswerk biedt mogelijk een nieuwe ruime ontsnappingsroute om aan een hogere premie te ontkomen. Over het werknemersperspectief aangaande seizoensarbeid en potentiële ontsnappingsmogelijkheden zou ik de minister ook nog graag willen horen.

Dan de oproepovereenkomsten. Het is goed voorstelbaar dat het gebruik van deze contractvorm tot grotere onzekerheid kan leiden voor werknemers. Zoals professor Roozendaal aangaf, legitimeert het voorstel onzekerheid en is het daarmee op dit onderdeel in strijd met de doelstelling van de WAB als geheel. Als ik de minister goed beluister, erkent hij dat op sommige punten oproepkrachten niet sterk staan.

We hebben gesproken over 21-minners en de prikkels die van het wetsvoorstel uitgaan voor werkgevers om scholieren en studenten in te zetten die onder de 21 zijn. Veel van mijn studenten zijn boven de 21 en vrezen wel degelijk verdringing. Het vertrouwen dat werkgevers niet op deze prikkels reageren, deel ik niet. Ik heb nog geen werkgever ontmoet die niet op financiële prikkels reageert, of in ieder geval weinig. En die ongewenste verdringing is natuurlijk niet zozeer relevant voor mijn studenten, maar is relevant voor reguliere arbeid.

Ik heb aandacht gevraagd voor het bredere perspectief en als oplossing aangedragen om meedoen aan de verzorgingsstaat verplicht te stellen. Ik ben erg blij dat de minister de commissie-Borstlap opdracht heeft gegeven om zich hierover te buigen en ik kijk met hem zeer uit naar de tussenrapportage en eindrapportage in november.

Voorzitter, ik rond af. De verwijzing van de heer Rinnooy Kan van D66 naar schroeven en schroevendraaiers deed mij denken aan het volgende gezegde over spijkers en hamers: wie een hamer in zijn hand heeft, denkt bij alles aan een spijker. Vrij vertaald, een beetje flauw: wie de WAB in zijn hand heeft, denkt bij alles aan vast en flex, maar niet aan zzp'ers. De minister heeft mijn fractie er dan ook niet van kunnen overtuigen dat het voorliggende wetsvoorstel de balans op de arbeidsmarkt verbetert. Wij ondersteunen een groot deel van de maatregelen, maar de positie van zzp'ers wordt niet versterkt. En dat terwijl de opkomst van de platformeconomie leidt tot een forse toename van het aantal zelfstandigen zonder personeel. Sterker: het stimuleert juist het gebruik van constructies als schijnuitzendmedewerkers. En met "het" bedoel ik dat het wetsvoorstel dat soort constructies stimuleert. De minister komt met allerlei voorstellen om dit te monitoren. Hij geeft sociale partners een rol. Maar ook met het comfort dat hij daarin heeft, heeft hij mijn fractie niet kunnen overtuigen in dit debat. Bovendien is het wetsvoorstel prematuur, want de uitkomsten van de evaluatie van de Wet werk en zekerheid zijn nog niet eens binnen en de commissie-Borstlap, zoals eerder gezegd, komt in november met haar voorstel.

Ik kan dan ook niet anders dan aansluiten bij het oordeel van de deskundigen die wij in deze Kamer hebben gehoord. Een aantal van de deskundigen die de minister aanhaalde, is in de Tweede Kamer gehoord. Volgens de deskundigen die wij in deze Kamer hebben gehoord, is het wetsvoorstel onaf, onduidelijk en teleurstellend. Daarmee kan ik niet anders dan mijn fractie adviseren tegen het wetsvoorstel te stemmen.

De voorzitter:

Dank u wel, mevrouw Sent. Ik geef het woord aan de heer Nagel.