Verslag van de vergadering van 21 mei 2019 (2018/2019 nr. 30)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 16.41 uur
De heer Verheijen i (PvdA):
Dank u wel, voorzitter. Ook ik dank de minister voor haar beantwoording en toezeggingen op de twee punten die collega Flierman zojuist noemde. Ik heb nog wel wat vragen aan haar en toch ook wel wat zorg over de wijze waarop zij de beantwoording heeft gedaan op het punt van de samenloop in de komende jaren van deze wijziging met de vankrachtwording van de Omgevingswet zelf. De Raad van State heeft nadrukkelijk in het jaarverslag over 2018 gesproken over het systeem dat we nu aan het uitwerken zijn en dat zij duiden als een aanbouwsysteem. Dat slaat letterlijk op de aanmelding van gebieden voor allerlei experimenten waar geen overzicht van is en geen bekendheid over is. Inderdaad voorziet wat door de minister was toegezegd op het punt van de betrokkenheid van de gemeenteraad of Staten daar voor een deel in, maar niet volledig. We zullen natuurlijk ook op landelijk niveau dat overzicht moeten hebben en sowieso vanuit de positie van de Staten-Generaal moeten beoordelen welke gebieden dan aaneen worden geregen met betrekking tot het aantal experimenten en locaties die daarvoor in aanmerking worden gebracht. De beantwoording op het punt van de voorhang van de AMvB voor de categorieën is duidelijk, maar het gaat over het kettingsnoer van locaties waar dit allemaal gaat spelen en waar dus andere rechtsgronden gaan gelden dan in het kader van de Omgevingswet die zo dadelijk van kracht wordt. Ik heb de minister nog niet gehoord over de zorg van de Raad van State.
Het tweede punt is de positie van de gemeenteraden. De minister heeft geantwoord dat zij de borging van de betrokkenheid van gemeenteraden voldoende acht in het kader van deze wijziging. Ik memoreer even aan de brief die de minister heeft geschreven aan de Tweede Kamer in oktober 2018, naar aanleiding van de vraag van de Tweede Kamer of zij wilde reageren op een bijdrage van een aantal deskundige juristen op het punt van verschuiving van bevoegdheden tussen het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur, de raden en Staten. In die brief van oktober 2018 zegt de minister wel degelijk dat er sprake is van verschuiving. Dan moet er dus ook een politiek oordeel komen of wij met de verschuiving kunnen instemmen en of het past met de Omgevingswet, die toch principieel het kader wordt voor de komende jaren om tot uitvoering te komen van alle fysieke ontwikkelingen die we wenselijk achten. Nogmaals, daar vind ik spanning tussen wat in amendering van de Tweede Kamer aan de orde is geweest en wat is aangenomen met betrekking tot de positie die in deze Crisis- en herstelwet voor gemeenteraden overblijft. De wenselijkheid daarvan vinden wij niet voldoende gemotiveerd. Die kan niet gemotiveerd worden met snelheid, zoals ook door andere collega's is gezegd. In mijn ervaring is elke gemeenteraad, als het gaat over bouwontwikkelingen en locatieontwikkelingen, snel bereid om met het college van B en W te overleggen. Daar zit hem niet de kneep.
Een algemene reflectie die de minister heeft gegeven over nut en noodzaak van de Crisis- en herstelwet roept bij ons nog wel de vraag op, ook als we luisteren naar het betoog van mevrouw Teunissen, in welke mate de Crisis- en herstelwet heeft bijgedragen aan verbetering van natuur- en milieuomstandigheden. Het zal mevrouw Teunissen misschien verrassen, maar er zijn wel degelijk ook groene projecten met de Crisis- en herstelwet ontwikkeld. Dat is eigenlijk onvoldoende in voortgangsrapportages beoordeeld. De mogelijkheden daartoe zijn ook vrij beperkt, alleen al omdat het natuurdomein bij provincies is belegd en niet bij gemeenten in termen van formele verantwoordelijkheden. Nu weet ik dat bij de behandeling van de Crisis- en herstelwet in de Tweede Kamer gesproken is over de mogelijkheid om in de Wet inrichting landelijk gebied toe te voegen aan de reikwijdte van de Crisis- en herstelwet. Dat is door de regering toen afgewezen. Ik stel nog maar eens de vraag of u mogelijkheden ziet of zag om ook juist groene projecten, in het kader van de versterking van de biodiversiteit, onder te brengen onder de experimentenregeling van deze Crisis- en herstelwet, of zo dadelijk de Omgevingswet.
Ten slotte vinden wij de beantwoording rondom de mogelijkheid om kennis te nemen van projecten die worden aangereikt, ook in overleg met de raad, toch niet voldoende bevredigend. Wij zien dat daar een behoefte leeft om dat overzicht wel te hebben, ook vanuit het oogpunt van de Staten-Generaal, dus wij willen graag een motie indienen.
De voorzitter:
Door de leden Verheijen, Binnema, Teunissen, Baay-Timmerman, Meijer en Nooren wordt de volgende motie voorgesteld:
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de voorgestelde wijziging niet voorziet in een kennisgevingsplicht bij aanmelding van projecten voor de ministeriële regeling;
verzoekt de regering erin te voorzien dat gemeenteraden c.q. Provinciale Staten, omwonenden en andere belanghebbenden in een vroegtijdig stadium betrokken kunnen worden bij het overleg over invulling, schaal en effecten van deze project(locaties)en,
en gaat over tot de orde van de dag.
Zij krijgt letter G (35013).
De heer Verheijen (PvdA):
Ik verwacht nog een antwoord op de problematiek van de plancapaciteit. Ik kijk uit naar de beantwoording door de minister.
De voorzitter:
Dank u wel, meneer Verheijen. Ik krijg net een berichtje van de minister dat ze vijftien minuten nodig heeft. Vindt u het goed als het er dertien zijn? Ik zie dat zij hiermee instemt. Dan kunnen we om 17.00 uur verdergaan. Ik hou van hele uren. Dat is lekker makkelijk.