Plenair Ruers bij behandeling Wet gebruik van passagiersgegevens voor de bestrijding van terroristische en ernstige misdrijven



Verslag van de vergadering van 27 mei 2019 (2018/2019 nr. 31)

Status: gecorrigeerd

Aanvang: 21.42 uur


Bekijk de video van deze spreekbeurt

De heer Ruers i (SP):

Meneer de voorzitter. Ik zeg maar even op voorhand dat dit niet mijn laatste bijdrage is; morgen wel, maar vandaag nog niet. Ik ga dus nog even wat zeggen, maar ik zal niet te lang spreken.

De voorzitter:

Ik had dat geen moment verwacht, meneer Ruers.

De heer Ruers (SP):

Fijn, dank u, meneer de voorzitter. Het zal een korte bijdrage zijn, want ik moet zeggen dat ik met veel waardering heb geluisterd naar de inbreng van de vorige spreeksters. Heel veel van wat mevrouw Strik opmerkte, kan ik volledig onderschrijven. Dat ga ik dus niet herhalen. Bovendien wijs ik erop dat mijn partijgenoot Van Nispen in de Tweede Kamer uitvoerig en zeer indringend op de materie is ingegaan. Dat ga ik ook niet herhalen; dat is heel goed geweest en daar verwijs ik naar.

Misschien mag ik aan het eind van een carrière van volgens mij twintig jaar in deze Kamer wel zeggen dat, toen ik met dit wetsvoorstel aan het worstelen was, het verhaal dat twintig jaar geleden niet bestond, mij persoonlijk frappeerde: algoritmes, big data, big brother. Dat zijn allemaal nieuwe dingen. Nog niet zo lang geleden ontving ik op enig moment persoonlijke post per e-mail waarin een bepaald medicijn werd aangeprezen. Ik heb een bepaalde ziekte, waarover ik niet wil uitweiden, maar dat medicijn ging precies daarover. Hoe kan dat? Hoe kan een willekeurig iemand weten dat ik die ziekte heb, dat ik een bepaald medicijn zou willen hebben? Toen voelde ik me niet lekker. Ik was al ziek, niet erg ziek, maar als dat je overkomt, denk je: zijn dit nou big data, is dit nou een algoritme? Waarschijnlijk wel; zo werkt dat kennelijk in de samenleving. Ik heb het ook nog besproken met onze oud-collega uit de vorige periode, professor Hans Franken, die in de jaren zeventig met dit onderwerp is begonnen en daarop destijds is gepromoveerd. Die zei ook: "Ik heb het niet zo op dit wetsvoorstel. Die big data komen los. Als je ze oproept, gaan ze een eigen leven leiden."

Ongeveer zo vertelde hij het mij. Dat is ook iets wat ik steeds in mijn achterhoofd heb als ik dit wetsvoorstel lees. Ik snap heel goed dat we die terroristen moeten bestrijden en ik snap heel goed dat we ernstige misdrijven moeten voorkomen. Bij elke aanslag denk je weer: hadden we dat niet kunnen voorkomen? Want dat is natuurlijk verschrikkelijk. Ik snap de richtlijn ook wel, maar ik vind dat de richtlijn eigenlijk toch weer doorschiet. Ik vind ook dat het evenwicht zoek is. Een aantal van jullie hebben ook gesproken over het dilemma van die afweging. Dat voel ik ook. Ik zou de minister daarom toch willen vragen om ons nog eens uit te leggen hoe het zit met het nut, de noodzaak en de proportionaliteit, met het evenwicht daartussen. Waarom maakt u, alles afwegende, de keuze voor de ene kant en waarom niet voor de andere kant? Dat is niet makkelijk. Dat realiseer ik me, maar ik zou dat graag nog van de minister horen.

Er is nog iets wat ik graag van de minister zou willen horen. De regering heeft natuurlijk de plicht om haar burgers niet onnodig te criminaliseren en om hen te beschermen tegen onnodige overheidsinvloed en overheidsbemoeienis. Dat is een bekend fenomeen. Tegen die achtergrond vroeg ik me af of de regering wel voldoende heeft gekeken naar de proportionaliteit. Heeft de regering bijvoorbeeld ook gedacht aan serieus onderzoek naar alternatieven en aan de vraag tot welke hoogte dit zou moeten gaan? En waarom is de regering afgeweken van het minimale in de richtlijn? Waarom is men verder gegaan? Ik krijg ook een unheimisch gevoel bij het door collega Strik genoemde voorbeeld over België, waar men alvast maar aan het uitbreiden is. Straks staat het hier in de richtlijn en dan wordt er gezegd: weer een aanslag; laten we het maar weer een stukje verbreden. De grens is zoek en dat vind ik niet bevredigend. Daarom zou ik hierop graag een indringend antwoord van de minister krijgen.

Daar wil ik het bij laten. Dank u wel.

De voorzitter:

Dank u wel, meneer Ruers. Wenst een van de leden nog het woord in de eerste termijn? Dat is niet het geval. Minister, hoeveel tijd heeft u nodig ter voorbereiding van de beantwoording van de vragen?

Minister Grapperhaus i:

Een academisch kwartiertje.

De voorzitter:

Een academisch kwartiertje. Dan schorsen we tot 22.00 uur.