Verslag van de vergadering van 27 mei 2019 (2018/2019 nr. 31)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 21.28 uur
Mevrouw Vink i (D66):
Dank u wel, voorzitter. Dit wetsvoorstel implementeert een Europese richtlijn, de PNR-richtlijn, die tot doel heeft ernstige en terroristische misdrijven te bestrijden. Dat is een doel dat nagenoeg iedereen zal onderschrijven, maar over hoe dat doel bereikt kan worden en welke waarborgen daarbij horen, kan van mening verschild worden. De fractie van D66 is eerder kritisch geweest over deze richtlijn, net als de fracties in de Tweede Kamer en het Europees Parlement. Vragen zijn bijvoorbeeld gesteld over een onderbouwing van het nut van deze richtlijn en de noodzaak om al die gegevens langdurig op te slaan.
Over de richtlijn die nu geïmplementeerd wordt, valt dus wel het een en ander te zeggen, want na het aannemen van deze richtlijn heeft het Europese Hof van Justitie over een PNR-overeenkomst tussen de EU en Canada een bindend advies uitgebracht. Naar het oordeel van het Hof waarborgde genoemde overeenkomst onvoldoende de grondrechten zoals in het Handvest vastgelegd. Het advies betreft enkel die overeenkomst, een overeenkomst met een derde land, maar er zijn overeenkomsten met de richtlijn die nu geïmplementeerd wordt, concludeert ook de Raad van State. De kans is dan ook aanwezig dat we een richtlijn gaan implementeren die uiteindelijk in deze vorm geen stand zal houden, omdat de grondrechten onvoldoende geborgd zijn, met alle consequenties voor de privacy van dien. Vergeet ook niet het werk dat nu al is verzet.
Voorzitter. Dit wringt natuurlijk bij de fractie van D66, want het implementeren van richtlijnen is niet optioneel en het is niet een vrijblijvende keuze. Het is onlosmakelijk verbonden met het onderdeel zijn van een unie. Ook de jurisprudentie op dit vlak is duidelijk. Zolang een handeling van de Unie niet door het Hof ongeldig is verklaard, mogen lidstaten geen maatregelen treffen die strijdig zijn met de richtlijn. Het dilemma dat daaruit volgt, kwam duidelijk naar voren in het advies van de Raad van State. De Raad van State concludeerde allereerst dat de implementatie door moet gaan nu het niet de richtlijn is die ongeldig is verklaard. Tegelijkertijd concludeert de Raad van State ook dat er stappen moeten worden gezet om de richtlijn in overeenstemming te brengen met het Handvest. Daarnaast wordt er aan de minister gevraagd om uiteen te zetten welke stappen op dit vlak gezet gaan worden.
Voorzitter. Dat er een verplichting tot implementeren is, moge duidelijk zijn. Nederland loopt al achter op het schema. Maar dat er vragen kunnen worden gesteld bij de juridische houdbaarheid van de richtlijn is ook duidelijk. De fractie van D66 vindt dat geen wenselijke situatie. Ook daarom acht onze fractie het van belang dat de inzet van de minister blijft dat de richtlijn op zijn minst opnieuw beoordeeld wordt op juridische houdbaarheid.
In de Tweede Kamer is daartoe ook een motie aangenomen. Ook in de memorie van antwoord heeft de minister na onze vragen aangegeven dit punt na de Europese verkiezingen weer op de agenda te willen zetten. De vraag die bij onze fractie open blijft staan is op welke wijze nu echt concreet resultaat behaald kan worden. Zijn er bijvoorbeeld andere landen waar de minister mee kan optrekken? Uit de memorie van antwoord komt na vragen van de fractie van de ChristenUnie naar voren dat van gezamenlijke initiatieven tot op heden niet is gebleken. Maar twijfels over de richtlijn bestaan niet enkel in Nederland. Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit berichtgeving over mogelijke rechtszaken vanuit Duitsland en Oostenrijk. Gaat de minister bij de Commissie bijvoorbeeld in op de vraag op welke punten er vragen bestaan over de houdbaarheid van de richtlijn? De Raad van State heeft bijvoorbeeld de bewaring en het gebruik van de gegevens genoemd. Wij horen graag van de minister hoe hij hierover denkt.
Voorzitter. Dit wetsvoorstel gaat op het punt van de zogeheten intra-EU-vluchten ook verder dan strikt juridisch genomen noodzakelijk is; dat punt werd zonet al genoemd door mevrouw Strik. De richtlijn mag op intra-EU-vluchten van toepassing verklaard worden. Het is echter geen verplichting. Het maakt dan wel weer deel uit van afspraken in Europees verband om het te doen en, niet onbelangrijk, het overgrote gedeelte van de lidstaten heeft inmiddels uitvoering gegeven aan die afspraken. Dat betekent dat intra-EU-vluchtgegevens dan toch worden opgeslagen in de lidstaten waar de vlucht uit Nederland aankomt of andersom.
Mevrouw Strik i (GroenLinks):
Dank voor uw betoog. Ik denk dat we een beetje dezelfde problemen hebben met deze implementatiewet. Misschien maakt de D66-fractie net een andere afweging, en daar ben ik heel erg benieuwd naar. U gaf net aan dat het juridisch niet houdbaar lijkt te zijn. Tegelijkertijd zijn we verplicht om een richtlijn te implementeren. Ik heb de vraag ook voorgelegd aan de minister: wat heeft nu prioriteit, wat heeft voorrang, het hogere verdragsrecht of een secundair Unierecht? Hoe kijkt u daartegen aan? Tot slot stel ik ook de volgende vraag. U geeft aan dat de implementatie verder gaat dan waartoe de richtlijn per se verplicht. Zou dat dan niet ook een reden zijn om, als we al zo ernstig twijfelen aan de juridische houdbaarheid, te zeggen dat we in ieder geval willen dat de implementatie zich beperkt tot het strikt noodzakelijke waartoe de richtlijn verplicht?
Mevrouw Vink (D66):
Dank voor de vragen van mevrouw Strik. De eerste vraag, welk aspect voorrang heeft, hebben wij natuurlijk ook in de fractie besproken. Het Europees Hof is daar eigenlijk altijd duidelijk in geweest. De jurisprudentie is ook duidelijk. Totdat iets ongeldig is verklaard, is het gewoon geldig; dat geldt ook voor de richtlijn. Wij hebben absoluut vragen bij de juridische houdbaarheid van deze richtlijn. Die vragen leven ook breder. Maar het is aan het Europees Hof om daar een oordeel over te vellen. Dat komt ook heel goed naar voren in het advies van de Raad van State. Dat is eigenlijk tweeledig; dat is precies dat dilemma. Het zegt: implementeren moet, maar zet u alstublieft ook verdere stappen om ervoor te zorgen dat de juridische houdbaarheid in ieder geval goed getest wordt. Dat is ook eigenlijk onze dringende oproep, onze dringende vraag, aan de minister: hoe kunnen we daar het beste concreet resultaat in boeken?
Mevrouw Strik (GroenLinks):
En de tweede vraag? Daarop hebben we het antwoord nog niet gehad.
Mevrouw Vink (D66):
Dat snap ik. Dat hebben wij ook afgewogen. Het is een Europese afspraak, niet zo juridisch bindend als de richtlijn, maar wel een afspraak in Europees verband. Wat voor ons zwaar weegt, is het feit dat een overgroot gedeelte van de lidstaten inmiddels uitvoering geeft aan die afspraken. Stel dat wij zeggen: wij implementeren helemaal niet omdat het nu iets verder gaat dan de richtlijn. Overigens biedt de richtlijn wel die mogelijkheid; het is alleen geen verplichting. Maar stel dat wij zeggen dat we niet implementeren vanwege het feit dat er van die optie gebruikt wordt gemaakt. Dan implementeren we niet en houden we ons niet aan de regels zoals die gelden, terwijl de praktijk is dat in de rest van Europa die gegevens wel worden gebruikt.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Dat laatste argument vind ik eigenlijk niet zo sterk. Het draait om het principiële punt: eigenlijk deugt die richtlijn waarschijnlijk al niet; laten we ons dan tot het minimale beperken. Precies diezelfde discussie speelde bij de Dataretentierichtlijn, de Wet bewaarplicht, waarbij er een bandbreedte was tussen zes maanden bewaren en twee jaar. De regering was op één jaar gaan zitten. De Eerste Kamer wilde toen eigenlijk naar zes maanden gaan, zodat je je in ieder geval beperkt tot het minimum dat nodig is. Dat hebben we toen afgedwongen. We hebben toen een wijzigingsvoorstel afgedwongen. Je zou hierbij hetzelfde standpunt kunnen innemen: oké, we zijn misschien verplicht om wetgeving uit te voeren, maar dat doen we alleen voor zover we er verplicht toe zijn. Een politieke afspraak valt daar natuurlijk niet onder. Daar zal het Hof ons nooit aan houden.
Mevrouw Vink (D66):
Het Hof zal ons daar niet aan houden. We hebben het in Europees verband afgesproken. Wat dat aangaat zijn we ook blij met de aangenomen amendementen in de Tweede Kamer die ervoor zorgen dat er echt specifiek wordt gekeken naar de effectiviteit van het opnemen van die vluchten in het wetsvoorstel en dat er aan de wet een horizonbepaling is toegevoegd. Alles bij elkaar maken wij dan de afweging dat we dat voor nu kunnen billijken, ondanks de twijfels die bestaan, ook omdat de praktijk gewoon is dat het in de rest van Europa ook op die manier gebeurt; ik geloof dat het overgrote gedeelte van de lidstaten het op die manier heeft geïmplementeerd.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Voorzitter, mag ik tot slot nog even op dit argument ingaan?
Eigenlijk zegt u: misschien mag het allemaal niet, maar omdat zo veel lidstaten het doen, kunnen wij eigenlijk niet achterblijven of maakt het eigenlijk niet zo veel uit. Ik denk dat elke lidstaat hierin zijn eigen verantwoordelijkheid moet nemen. Dan is het jammer dat in andere lidstaten andere keuzes worden gemaakt, maar dat kan toch nooit een argument zijn om hetzelfde te doen?
Mevrouw Vink (D66):
Het is nooit het enige argument, maar alles bij elkaar afgewogen, hebben we het op die manier beoordeeld. Juist omdat het overal gebeurt en juist omdat er in de Tweede Kamer een aantal amendementen zijn aangenomen die waarborgen aanbrengen, hebben we het op die manier beoordeeld. Wij hebben inderdaad onze twijfels bij de juridische houdbaarheid van deze richtlijn. Wij hopen dat er heel snel volledige duidelijkheid over komt, omdat alleen al het feit dat er onduidelijkheid over blijft bestaan, niet goed is.
De voorzitter:
Gaat u verder.
Mevrouw Vink (D66):
Voorzitter. Ik heb een aantal onderdelen van mijn spreektekst inmiddels verwerkt in mijn antwoord aan mevrouw Strik, dus het kan zijn dat ik tijd overhoud. De fractie van D66 kijkt in ieder geval ook uit naar de uitkomsten van de evaluatie op het gebied van het toevoegen van de intra-EU-vluchten bij de toepassing van deze richtlijn en hoopt in ieder geval, zoals ik net al zei, dat ruim voor die tijd al duidelijkheid is verkregen over de juridische houdbaarheid van de richtlijn.
Voorzitter. Dan een vraag over de zogeheten false positives, positieve resultaten van vergelijkingen met databanken of risicocriteria die achteraf onterecht bleken. Het aantal onterechte signaleringen dient natuurlijk zo laag mogelijk te zijn. Op vragen van leden van de PvdA-fractie heeft de minister aangegeven dat een maximumpercentage bij profilering niet goed vast te stellen is, omdat dit per geval of per serie van gevallen zou moeten worden beoordeeld. Dat roept bij de fractie van D66 de vraag op op welke wijze dit aantal geëvalueerd gaat worden. In Duitse berichtgeving kwam bijvoorbeeld een percentage van 99,7% naar voren bij een vergelijking van passagiersgegevens met opsporingsdatabanken. Dat dit een hoog percentage is, zal veelal worden onderschreven. Wat dan wel acceptabel en reëel is, blijft voor de fractie van D66 een vraag.
Voorzitter. Als laatste een vraag over de uitvoering van het wetsvoorstel. Er zijn middelen beschikbaar gesteld om de impact van de implementatie op te vangen bij de zogeheten ketenorganisaties. De exacte impact valt niet altijd te voorspellen. Dit kwam ook naar voren in een ketenbrede impactanalyse, waarbij de effecten van de oprichting van de Passagiersinformatie-eenheid Nederland (Pi-NL) werden geanalyseerd. Onze fractie hoort graag van de minister hoe bij de tussentijdse monitoring ervoor gezorgd kan worden dat de beschikbare middelen voldoende zijn en blijven.
Voorzitter. Ik kom tot een afronding. In de laatste vergaderweken van deze Kamer is het nu ook de laatste keer dat ik het woord mocht voeren, waarvoor dank. Natuurlijk kijken we uit naar de antwoorden van deze minister.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Vink.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Dan vind ik het leuk om in deze samenwerking nog één vraagje te kunnen stellen. Mevrouw Vink gaf net ook al aan dat zij blij is met de waarborgen die zijn ingebracht door middel van amendementen. Een daarvan betreft de horizonbepaling. Ik heb deze vraag ook al gesteld aan de minister. Bij AMvB wordt dan besloten om toch de toepassing op intra-EU-vluchten te verlengen. Daar zit een voorhangprocedure aan vast, maar hoe ziet mevrouw Vink de rol van bijvoorbeeld de Eerste Kamer daarin? Is er dan voldoende controle op het toch heel belangrijke besluit om zoiets door te zetten op basis van een evaluatie? Zo'n besluit moet onderbouwd worden. Het moet tegen het licht gehouden worden. Kan mevrouw Vink daar iets over zeggen? Kan dat voldoende democratisch gecontroleerd worden op deze manier?
Mevrouw Vink (D66):
Ik denk dat het antwoord dat de minister zo meteen gaat geven, daarbij wel echt van belang is, net als de wijze waarop dit ingericht gaat worden. Komt alle onderliggende informatie tijdig naar ons toe? Is er een goede manier om de zaken te beoordelen? Ik zou het antwoord van de minister willen afwachten.
De voorzitter:
Tot slot, mevrouw Strik.
Mevrouw Strik (GroenLinks):
Het is een amendement van de Tweede Kamer. De Tweede Kamer wilde dus dat daar controle op is en dat dit niet zonder meer doorloopt. Daarom vraag ik graag de mening van de D66-fractie. Hoe ziet zij dat die democratische controle op deze manier geborgd is?
Mevrouw Vink (D66):
Ik gaf net al aan dat we als fractie blij zijn met het feit dat dat amendement er überhaupt in is gekomen, omdat het een extra waarborg geeft om te bekijken of het daadwerkelijk effectief is om die intra-EU-vluchten op die manier op te nemen in het wetsvoorstel. Er is natuurlijk om een reden bepaald dat de Kamers daar op die manier inzage in kunnen krijgen. Natuurlijk vinden we die democratische controle dus belangrijk.
De voorzitter:
Mevrouw Strik oogt niet tevreden, maar de vraag is wel beantwoord. Dank u wel, mevrouw Vink. Het woord is aan de heer Ruers.