Verslag van de vergadering van 28 mei 2019 (2018/2019 nr. 32)
Status: gecorrigeerd
Aanvang: 18.19 uur
Mevrouw Huijbregts-Schiedon i (VVD):
Voorzitter. Het is met enige schroom dat ik vandaag het woord tot u richt. Op 16 april jongstleden, toen ik u het eindrapport van de Tijdelijke commissie gedragscode overhandigde, beloofde ik u dat dat de laatste keer zou zijn. Om niet de verdenking op me te laden dat ik heintjedavidsgedrag ga vertonen, zal ik toelichten waarom ik me niet aan die eerdere belofte heb kunnen houden en toch namens mijn fractie vandaag het woord voer over dit wetsvoorstel.
Soms zijn er ogenschijnlijk onbelangrijke en kleine voorstellen die toch verder strekken dan de pragmatische en voor de hand liggende oplossing die zij op dat moment lijken te bieden. Zo ook naar de mening van de VVD-fractie in dit geval. Het ingezetenschap is de wettelijk verankerde basis van onze vertegenwoordigende democratie in het huis van Thorbecke. Van bestuurders wordt verwacht dat zij leven en wonen dicht bij en te midden van degenen die zij besturen. Tot de dualisering in 2002 werd dit strikt geïnterpreteerd en gehandhaafd. Toen bij de dualisering de wethouders en gedeputeerden niet meer tegelijkertijd gemeenteraadslid of Statenlid mochten zijn, werd het duale begrip van buiten de raad of buiten de provincie ook in fysieke zin ingevuld, overigens met handhaving van het woonplaatsprincipe maar met de gemeentelijke of provinciale bevoegdheid hierop een uitzondering te maken. In het begin ging dat letterlijk nog over grensgevallen.
Voorzitter. In de schriftelijke voorbereiding heeft mijn fractie herhaaldelijk betoogd dat naar haar mening deze voorgestelde verruiming het woonplaatsprincipe onder druk zet, want het is zeker niet uitgesloten dat hierna nog een keer op pragmatische gronden de uitzondering verder verruimd en aangepast zal worden. Waar ligt de grens van de uitzondering? We hebben gevraagd naar de gevolgen hiervan voor de verhoudingen binnen het college, de positie van de burgemeester of de positie van de commissaris van de Koning voor wie de woonplaatsvereiste wel geldt. En wat is een wettelijke basis en dragend uitgangspunt van het lokaal en provinciaal bestuur nog waard wanneer daar door het bestuur zelf een ongeclausuleerde uitzondering op gemaakt kan worden?
De minister reageerde op onze zorg in de sfeer van, samengevat: het valt in de praktijk allemaal wel mee; zo vaak komt het niet voor. Naar haar mening wordt met dit voorstel meegebogen met de bestaande praktijk, waarin met verruimingsverzoeken reeds ruimer wordt omgegaan dan de wet voorschrijft omdat de voorschriften kennelijk knellen. De uitzondering op de uitzondering wordt hiermee dus wettelijk geregeld. Daarbij is het niet van belang hoeveel personen daar nu daadwerkelijk gebruik van maken, maar wel dat de wetgever het mogelijk maakt voor provincies en gemeenten om ongelimiteerd en ongeclausuleerd bestuurders van buiten de gemeente- en provinciegrenzen te benoemen. Naar de mening van de VVD is het van tweeën één. Een uitzondering is geen makkelijk begaanbaar pad, maar een met restricties en vereisten: ieder geval een uitzondering. Of de uitzondering is zo toegankelijk dat het een voor de hand liggende keuze wordt om af te wijken. In dat geval wordt de regel waarop de uitzondering is gebaseerd tot een dode letter en dient die te worden geschrapt.
Voorzitter. Het moge duidelijk zijn. Mijn fractie ziet deze verruiming van de verplichting voor wethouders en gedeputeerden om te wonen en te leven in de gemeente of provincie waar zij zijn benoemd, als een volgende stap in de uitholling van dit principe. Daarmee verklaren we het principe zeker niet heilig, maar waarschuwen we voor de fuik van vanzelfsprekendheid en onomkeerbaarheid die alleen maar kan leiden tot het verdwijnen van dit principe zonder dat daar een op zichzelf staande keuze voor is gemaakt. Voor de duidelijkheid: de VVD is niet tegen verandering, integendeel. Positie, profiel en functioneren van het openbaar bestuur veranderen constant, maar daarin moet wel verbinding te vinden zijn.
Voorzitter. Graag hadden wij een fundamentelere benadering van de minister gekregen van het woonplaatsvereiste, in samenhang met de veranderingen in het openbaar bestuur. In plaats daarvan is dit volgens haar alleen maar een "praktische aanpassing". Daarvoor had dit wetsvoorstel wellicht een pas op de plaats moeten maken. In de tijd van behandeling gemeten, had dat makkelijk gekund.
Desalniettemin wachten wij met belangstelling de beantwoording van de minister af, waarna wij ons definitief standpunt zullen bepalen.
De voorzitter:
Dank u wel, mevrouw Huijbregts. Ik geef het woord aan de heer Köhler.